ECLI:NL:TADRSHE:2024:173 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-583/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2024:173
Datum uitspraak: 23-12-2024
Datum publicatie: 24-12-2024
Zaaknummer(s): 24-583/DB/ZWB
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat. Verweerder heeft niet alleen onvoldoende voortvarendheid betracht bij de indiening van de toevoegingsaanvraag, maar ook onvoldoende zorgvuldigheid, doordat hij niet, zoals afgesproken, een LAT heeft aangevraagd, maar een reguliere toevoeging. Verweerder heeft niet gedaan wat hij met klaagster had afgesproken dat betaamt een behoorlijk handelend advocaat niet. De raad stelt vast dat verweerder weliswaar op 26 oktober 2023 op klaagsters vraag van 18 oktober 2023 over de toevoeging heeft gereageerd, maar dat uit de overgelegde stukken niet is gebleken van enige concrete inhoudelijke actie van verweerder in klaagsters dossier na de intake op 14 september 2023. Verweerder heeft onvoldoende voortvarendheid betracht. Naar het oordeel van de raad betaamt het verweerder in de gegeven omstandigheden tot slot niet om klaagster zijn medewerking aan de intrekking van de toevoeging te (blijven) ontzeggen en betaling van de declaratie van € 476,43 als voorwaarde te stellen voor intrekking van de toevoeging. Klacht in alle onderdelen gegrond. Berisping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 23 december 2024

in de zaak 24-583/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij klachtformulier van 23 november 2023 heeft klaagster tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: “de deken”).

1.2 Op 1 augustus 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K23-084 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 4 november 2024. Verschenen is klaagster. Verweerder is niet verschenen.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de nagekomen e-mail van klaagster van 13 augustus 2024 met bijlagen.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2 Klaagster heeft zich op 11 september 2023 gewend tot het Juridisch Loket in verband met een geschil met een garage over haar kapotte auto. Het Juridisch Loket heeft klaagster verwezen naar verweerder.

2.3 Op 14 september 2023 heeft tussen klaagster en verweerder een intakegesprek plaatsgevonden. Verweerder heeft de opdracht bij brief van 14 september 2023 aan klaagster bevestigd. In de opdrachtbevestiging is vermeld dat verweerder een lichte adviestoevoeging (LAT) had aangevraagd. Bij de opdrachtbevestiging was een voorschotdeclaratie gevoegd ter zake een eigen bijdrage van € 141,--. Klaagster heeft deze declaratie meteen voldaan.

2.4 Bij e-mail van 18 oktober 2023 heeft klaagster verweerder als volgt bericht:

“Het is inmiddels 5 weken geleden dat mijn toevoeging aangevraagd is.
Heeft u misschien al iets vernomen van de Raad voor Rechtsbijstand?”

2.5 Bij e-mail van 26 oktober 2023 heeft verweerder een formulier ten behoeve van het indienen van een toevoegingsaanvraag aan klaagster toegestuurd. Klaagster heeft het door haar ingevulde formulier diezelfde dag per e-mail aan verweerder geretourneerd met het verzoek om haar te berichten zodra hij het formulier bij de Raad voor Rechtsbijstand had ingediend.

2.6 Op 30 oktober 2023 heeft klaagster verweerder bericht dat zij niet langer van zijn diensten gebruik wilde maken, dat zij zich tot een andere advocaat zou wenden en dat zij het dossier zou komen ophalen.

2.7 Eveneens op 30 oktober 2023 heeft verweerder een reguliere toevoeging aangevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand.

2.8 Bij e-mail van 1 november 2023 heeft verweerder aan klaagster bevestigd dat hij het dossier zou sluiten en voor haar zou klaarleggen en dat hij de voorschotdeclaratie ter zake de eigen bijdrage van € 141,-- zou crediteren.

2.9 Nadat klaagster op 2 november 2023 haar dossier bij verweerder had opgehaald, heeft verweerder op 3 november 2023 het door klaagster betaalde bedrag van € 141,-- aan haar teruggestort.

2.10 Bij e-mail van 16 november 2023 heeft klaagster verweerder verzocht om de toevoeging te laten intrekken.

2.11 Bij e-mail van 20 november 2023 heeft verweerder klaagster als volgt bericht:

“Indien u de vergoeding van mijn honorarium niet middels een toevoeging wilt afwikkelen, dan zult u mijn honorarium zelf moeten betalen en zal ik, conform onze algemene voorwaarden, mijn uurtarief in rekening brengen. Dit tarief bedraagt (2023) EUR 225,00 per uur, te vermeerderen met btw. Na voldoening van mijn declaratie, trek ik de toevoeging in.”

2.12 Bij e-mail van 20 november 2023 heeft klaagster tegen de door verweerder aangekondigde declaratie geprotesteerd.

2.13 Op 21 november 2023 heeft verweerder een declaratie ten bedrage van € 476,43 aan klaagster gestuurd. Verweerder heeft daarop aan klaagster kenbaar gemaakt dat hij eerst tot intrekking van de toevoeging bereid was zodra klaagster zijn factuur ten bedrage van € 476,43 had voldaan. In het kader van een minnelijke regeling heeft verweerder de declaratie van € 476,43 gecrediteerd. Verweerder heeft de Raad voor Rechtsbijstand niet verzocht om de toevoeging in te trekken.

2.14 Bij klachtformulier van 23 november 2023 heeft klaagster tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken.

2.15 Bij besluit van 18 december 2023 heeft de Raad voor Rechtsbijstand de (reguliere) toevoeging verstrekt.
2.16 Op 5 januari 2024 heeft klaagster tegen het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand d.d. 18 december 2023 een bezwaarschrift ingediend. Op 31 juli 2024 heeft de Raad voor Rechtsbijstand het bezwaar gegrond verklaard en de toevoeging ingetrokken.


3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, doordat hij:

1. aanvankelijk de toevoegingsaanvraag niet en vervolgens de toevoegingsaanvraag niet correct heeft ingediend;
2. niet voortvarend te werk is gegaan en niet heeft gereageerd op klaagsters e-mailbericht van 18 oktober 2023;
3. ten onrechte de toevoeging niet heeft ingetrokken.


4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

5.1 Toetsingskader
De klacht gaat over de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klaagster. Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). De raad zal de genoemde klachtonderdelen hierna aan de hand van deze maatstaf beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

5.2 Klachtonderdeel 1 – indienen toevoegingsaanvraag
Klaagster verwijt verweerder dat hij aanvankelijk de toevoegingsaanvraag niet en vervolgens de toevoegingsaanvraag niet correct heeft ingediend. Verweerder heeft dit verwijt weersproken en het verweer gevoerd dat hij met gebruikmaking van het juiste formulier een lichte adviestoevoeging (LAT) heeft aangevraagd. De raad volgt verweerder niet in dit verweer. In de opdrachtbevestiging van 14 september 2023 heeft verweerder aan klaagster medegedeeld dat hij een lichte adviestoevoeging (LAT) had aangevraagd, maar uit de overgelegde stukken is niet gebleken van indiening van een dergelijke aanvraag op 14 september 2023. Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerder eerst op 30 oktober 2023, ruim zes weken na de intake, een aanvraag heeft ingediend bij de Raad voor Rechtsbijstand. De door verweerder ingediende aanvraag betrof bovendien niet, zoals afgesproken, een lichte adviestoevoeging, maar een reguliere toevoeging. Verweerder heeft aldus niet alleen onvoldoende voortvarendheid betracht bij de indiening van de toevoegingsaanvraag, maar ook onvoldoende zorgvuldigheid. Verweerder heeft niet gedaan wat hij met klaagster had afgesproken dat betaamt een behoorlijk handelend advocaat niet. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.

5.3 Klachtonderdeel 2 – voortvarendheid
Klaagster verwijt verweerder dat hij niet voortvarend te werk is gegaan en niet heeft gereageerd op klaagsters e-mailbericht van 18 oktober 2023. Verweerder heeft ook dit verwijt weersproken en het verweer gevoerd dat hij op voorhand aan klaagster had kenbaar gemaakt dat het onderzoek naar de technische informatie de nodige tijd zou vergen en dat hij na de herfstvakantie, op 26 oktober 2023, op klaagsters e-mail van 18 oktober 2023 heeft gereageerd. De raad stelt vast dat verweerder weliswaar op 26 oktober 2023 op klaagsters vraag van 18 oktober 2023 over de toevoeging heeft gereageerd, maar dat uit de overgelegde stukken niet is gebleken van enige concrete inhoudelijke actie van verweerder in klaagsters dossier na de intake op 14 september 2023. De raad overweegt in dit verband dat een advocaat gehouden is de hem opgedragen werkzaamheden met de nodige voortvarendheid voor zijn cliënt te verrichten. Van feiten en omstandigheden die voldoende rechtvaardiging vormden voor het gedurende lange tijd ontbreken van concrete actie in klagers zaak is naar het oordeel van de raad niet gebleken. Van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht dat deze de cliënt naar behoren op de hoogte houdt van de voortgang van de zaak of van zaken die de voortgang belemmeren. Ook op dit punt heeft verweerder verzaakt. Ook klachtonderdeel 2 is derhalve gegrond.

5.4 Klachtonderdeel 3 – intrekken toevoeging
Klaagster verwijt verweerder dat hij ten onrechte de toevoeging niet heeft ingetrokken. Verweerder heeft het verweer gevoerd dat klaagster met haar verzoek om terugbetaling van het voorschot van € 141,-- impliciet ervoor heeft gekozen om op betalende basis te worden bijgestaan. Tot het moment van betaling van het honorarium, is intrekking van de toevoeging niet aan de orde, aldus nog steeds verweerder. De raad volgt verweerder niet in dit verweer. Naar het oordeel van de raad betaamt het verweerder in de gegeven omstandigheden niet om klaagster zijn medewerking aan de intrekking van de toevoeging te (blijven) ontzeggen en betaling van de declaratie van € 476,43 als voorwaarde te stellen voor intrekking van de toevoeging. Ook klachtonderdeel 3 is gelet op het voorgaande gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klaagster gehandeld door onvoldoende voortvarendheid en zorgvuldigheid te betrachten en door te weigeren zijn medewerking te verlenen aan de intrekking van de toevoeging. Verweerder is reeds eerder, bij beslissing van de raad van 27 mei 2024 (kernmerk 24-116/DB/ZWB), tuchtrechtelijk veroordeeld, waarbij aan hem de maatregel van berisping is opgelegd. Omdat die tuchtrechtelijke veroordeling heeft plaatsgevonden na de in de onderhavige klachtzaak aan de orde zijnde tuchtrechtelijk verwijtbare gedragingen, zal de raad die eerder tuchtrechtelijke veroordeling bij het bepalen van de aard en de zwaarte van de in de onderhavige klachtzaak op te leggen maatregel niet meewegen. De raad acht in deze een berisping een passende maatregel.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- reiskosten van klaagster;
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster; op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.


Aldus beslist door mr. P.A.M. Wijffels, voorzitter, mrs. H.C.M. Schaeken, A.A.T. van Ginderen, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier, en uitgesproken op 23 december 2024.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 23 december 2024