ECLI:NL:TADRSHE:2024:169 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-582/DB/ZWB
ECLI: | ECLI:NL:TADRSHE:2024:169 |
---|---|
Datum uitspraak: | 09-12-2024 |
Datum publicatie: | 10-12-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-582/DB/ZWB |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat. Verweerder heeft nagevraagd of klager in aanmerking kwam voor een toevoeging, maar dat bleek niet zo te zijn. Verweerder heeft erkend over het hoofd te hebben gezien dat de huur was opgezegd, waardoor hij geen uitruimingsbescherming heeft aangevraagd. Niet iedere gemaakte fout dient te leiden tot een tuchtrechtelijke maatregel. De raad weegt mee dat verweerder openheid van zaken heeft gegeven, heeft gewezen op zijn verzekering en oplossingsgericht te werk is gegaan. Ook voor het overige geen klachtwaardig handelen. Klacht ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 9 december 2024
in de zaak 24-582/DB/ZWB
naar aanleiding van de klacht van:
klager
gemachtigde: [naam]
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 28 januari 2024 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 31 juli 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K24-009 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 28 oktober 2024. Daarbij
waren klager en verweerder aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van
de op de inventaris genoemde bijlagen 1 tot en met 13. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de nagekomen stukken van klager van 13 oktober 2024.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager heeft een paardenfokkerij en hoefsmederij. Daarvoor heeft klager sinds 1 juni 2021 een deel van een erf, een kantine en diverse paardenboxen gehuurd van de heer K. Klager gebruikte een bovenverdieping van de kantine als woning.
2.3 Op 12 december 2022 is klager gedagvaard door de heer K. Kort samengevat heeft
de heer K. gevorderd dat klager de bovenverdieping binnen twee dagen na het vonnis
dient te verlaten. De heer K. heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake
is van een huurovereenkomst voor deze bovenverdieping en dat indien wel sprake is
van een huurovereenkomst er ontruiming dient plaats te vinden omdat er geen woonbestemming
op rust.
In de bijlagen bij de dagvaarding bevindt zich ook een brief van 18 november 2022
waarin de huurovereenkomst voor het gehele complex is opgezegd, waaronder het erf,
de kantine en de paardenboxen.
2.4 Op 14 december 2022 heeft verweerder aan klager geschreven:
“Voor de goede orde kom ik nog even terug op onze bespreking van vanochtend ter
zake van uw huur-/pachtgeschil met de heer [K]. U deelde mij mede dat op 13 januari
a.s. een kort geding staat gepland. Ik ben bereid om u in deze kwestie bij te staan.
Omdat het een zakelijk geschil betreft, zal er (waarschijnlijk) geen toevoeging worden
verleend door de Raad voor Rechtsbijstand. Ik ben bereid om voor u na te gaan of u
wellicht toch in aanmerking komt voor gefinancierde rechtshulp. Het geschil ziet immers
ook op de huur van woonruimte en de toekomst van uw bedrijf is in geding. Ik kan dit
(laten) beoordelen, zodra u de kort gedingdagvaarding hebt ontvangen. Ik verzoek u
dan ook om deze na ontvangst te bezorgen.
Mocht geen toevoeging worden verleend, dan kan ik u op betalende basis bijstaan.
[…] Ik ben bereid om voor de werkzaamheden tot en met het kort gedingvonnis een maximum
honorarium af te spraken van € 3.000,- exclusief BTW. […]”
2.5 Op 15 december 2022 heeft verweerder aan klager geschreven:
“Navraag bij de Raad voor Rechtsbijstand leerde dat voor deze kwestie helaas geen
toevoeging wordt verleend. Het wordt aangemerkt als een zakelijk belang. Ik herhaal
dan ook mijn aanbod om u bij te staan tegen mijn uurtarief […]”
Diezelfde dag heeft klager daarop gereageerd:
“Het is duidelijk dan gaan wij/ik akkoord met uw voorstel verstandig lijkt mij als
U ons aangeeft wat U nodig heeft en van ons verwacht. […] Met het opzeggen van de
gehele huur/pacht overeenkomst zou wederpartij ook nog een bodemprocedure kunnen starten
daar leent in mijn ogen een KG zich niet voor daar er geen spoedeisend belang is maar
dat moeten wij dan maar afwachten. Zou u mij alvast een voorschotnota kunnen sturen
van euro 1000,00- […]”
2.6 Op 5 januari 2023 heeft verweerder aan klager geschreven:
“Dank voor uw reactie. Ik zal een en ander verwerken in het processtuk. […]”
2.7 Op 10 januari 2023 heeft verweerder een conclusie van antwoord met producties ingediend bij de rechtbank. Klager heeft diezelfde dag een kopie ontvangen. Op 11 januari 2023 heeft klager daarop gereageerd met “Dank U. Mocht er iets zijn dan verneem ik (wij)dat graag.”.
2.8 Op 13 januari 2023 heeft de kortgedingzitting plaatsgevonden. Diezelfde dag heeft verweerder hetgeen ter zitting is gebeurd per e-mail aan klager bevestigd.
2.9 Op 15 januari 2023 heeft klager aan verweerder geschreven:
“Ja een opmerkelijke gang van zaken, ik heb nog wel een aantal vragen waarom er
zo weinig producties zijn meegestuurd hoe komt dat?denk dat daaruit wel duidelijk
was gebleken dat het heel anders is dan dat [de heer K.] en zijn advocaat zeiden.”
2.10 Op 16 januari 2023 heeft verweerder gereageerd:
“Bedank voor je e-mail. Goed dat je aangeeft dat er wat vragen bij je leven. Laten
we deze even telefonisch bespreken. Ik zou het namelijk vervelend vinden wanneer er
onduidelijkheden over de strategie bij jou blijven bestaan. Hoe laat schikt het jou
om vandaag te bellen?”
2.11 Op 27 januari 2023 heeft de voorzieningenrechter op de zaak beslist, waarin is geoordeeld dat sprake was van huur en dat klager het appartement diende te ontruimen omdat daarop geen woonbestemming rustte. Verweerder heeft namens klager hoger beroep ingesteld.
2.12 In maart 2023 hebben verweerder en de advocaat van de heer K. gecorrespondeerd om tot een eventuele oplossing te komen over de opzegging van de huur voor het gehele complex. De heer K. is daarna opnieuw een kort geding gestart waarin hij vordert dat klager het gehele complex ontruimt.
2.13 Op 14 april 2023 heeft verweerder klager verzocht om een nadere onderbouwing van de landbouwactiviteiten op klagers bedrijf, waarmee verweerder kan onderbouwen dat sprake is van pacht en niet van huur.
2.14 Op 11 mei 2023 heeft verweerder een pleitnota in concept voorgelegd aan klager, waarin hij zich namens klager op het standpunt stelt dat geen sprake is van huur maar van pacht, omdat sprake is van landbouwactiviteiten.
2.15 Op 15 mei 2023 heeft verweerder een brief met bijlagen naar de rechtbank verzonden, met een kopie aan klager.
2.16 Op 16 mei 2023 heeft de zitting plaatsgevonden. Het kort geding is voor klager negatief geëindigd, waarna hij in hoger beroep is gegaan.
2.17 Begin juli 2023 hebben verweerder en de advocaat van de heer K. gecorrespondeerd over de kwestie. Op 13 juli 2023 heeft de advocaat van de heer K. medegedeeld dat zijn cliënt onder voorwaarden bereid is de ontruimingstermijn met maximaal drie maanden op te schorten.
2.18 Op 11 september 2023 heeft een zitting plaatsgevonden bij het gerechtshof inzake het kort geding van 16 mei 2023. Ter zitting is een regeling getroffen waarin finale kwijting over en weer is verleend. Diezelfde dag heeft verweerder hetgeen ter zitting is gebeurd per e-mail aan klager vastgelegd.
2.19 Op 26 september 2023 heeft verweerder klager verzocht om betaling van zijn honorarium van € 5.880,01. Daarbij heeft verweerder aangeboden om een betalingsregeling af te spreken en dat hij ‘gelet op de gebeurtenissen in het dossier een deel voor eigen rekening‘ neemt. Verweerder heeft uiteindelijk € 3.000,- van zijn honorarium gecrediteerd.
2.20 Op 22 januari 2024 heeft verweerder op een vraag van klager(s partner) hoe
het zat met de toevoeging gereageerd:
“Ik zag de betaling binnenkomen. Bedankt. We zijn nu rond. Ik ga het dossier sluiten.
Wat bedoel je overigens met een afwijzing van de toevoeging? Jullie kwamen niet in
aanmerking voor gefinancierde rechtshulp omdat het een zakelijk belang betreft”
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende:
a) Verweerder heeft geen toevoeging aangevraagd, althans niet onderzocht of klager
in aanmerking kwam voor een toevoeging terwijl verweerder dat wel heeft toegezegd;
b) Verweerder heeft bij het verweer niet alle stukken in het geding gebracht,
waarvan klager vond dat deze relevant waren voor de verdediging van het standpunt;
c) Verweerder heeft verzuimd om tijdig verlenging van de ontruimingsbescherming
te verzoeken;
d) Verweerder heeft onterecht geadviseerd om de betaling van de huurpenningen
geheel of gedeeltelijk op te schorten;
e) Verweerder heeft zijn verweer ten onrechte gebaseerd op het standpunt dat
er sprake was van huur, terwijl het om pacht ging.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 De klacht gaat over de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder aan
klager. Daarbij is het uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit
van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling
houdt de tuchtrechter rekening met de vrijheid die de advocaat heeft bij de wijze
waarop zij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van
de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd
door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht
mogen worden gesteld en die met zich brengen dat haar werk dient te voldoen aan datgene
wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Binnen de beroepsgroep
is voor de vaktechnische kwaliteit geen sprake van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde
professionele standaarden. Daarom toetst de raad of verweerder heeft gehandeld met
de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in
de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
Klachtonderdeel a)
5.2 Uit verweerders e-mail van 15 december 2022 volgt dat verweerder heeft nagevraagd
of klager toch in aanmerking kwam voor een toevoeging, maar dat dit niet mogelijk
was omdat het om een zakelijk belang ging. Klachtonderdeel a) is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel b)
5.3 Aan een advocaat komt als ‘dominus litis’ de vrijheid toe om te bepalen wat
wel en niet relevant is om in een procedure in te brengen. Dat verweerder niet alle
stukken van klager in het geding heeft gebracht, is dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
De raad stelt daarbij vast dat het processtuk op 5 januari 2023 aan klager is voorgelegd
en hij op dat moment, net als in zijn e-mail van 11 januari 2023, geen opmerkingen
heeft gemaakt over ontbrekende documenten. Toen klager daarover op 15 januari 2023
vragen stelde, heeft verweerder direct telefonisch contact voorgesteld om daarop een
toelichting te geven. Evenmin heeft klager in zijn klacht geconcretiseerd welke documenten
er zouden ontbreken en waarom die documenten noodzakelijk waren. Klachtonderdeel b)
is ongegrond.
Klachtonderdeel c)
5.4 Verweerder heeft erkend dat hij over het hoofd heeft gezien dat in de brief
van 18 november 2022, die als bijlage bij de kortgedingdagvaarding was gevoegd, de
huur voor het gehele complex werd opgezegd. Verweerder heeft daarover toegelicht dat
het eerste kort geding slechts over ontruiming van de bovenverdieping ging en hij
slechts voor die procedure was ingeschakeld. Als hij de opzegging eerder had gezien,
zou verweerder wel een verlengingsverzoek van de ontruimingstermijn hebben ingediend.
Dat acht hij echter weinig kansrijk en volgens verweerder heeft klager hierdoor geen
schade geleden. Namens klager werd bovendien het standpunt ingenomen dat sprake was
van pacht, zodat de opzegging van de huur weinig effect zou hebben gesorteerd. Verweerder
heeft bij klager kenbaar gemaakt dat hij de opzegging niet heeft gezien, heeft daarvoor
zijn nota met een bedrag van € 3.000,- gecrediteerd en gewezen op zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering.
Klager heeft van de laatste mogelijkheid geen gebruik gemaakt en hij heeft vervolgens
nog een half jaar de samenwerking met verweerder voortgezet.
5.5 De raad ziet in het voorgaande geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Niet iedere gemaakte fout dient te leiden tot een tuchtrechtelijke maatregel. De raad weegt in dit verband mee dat verweerder openheid van zaken heeft gegeven aan klager, hem heeft gewezen op zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering waarna verweerder ook oplossingsgericht te werk is gegaan door klager aan te bieden € 3.000,- van zijn rekeningen te crediteren en dat vervolgens ook te doen. Voor zover klager meent meer schade te hebben geleden dan € 3.000,- geldt dat de tuchtrechter niet over aansprakelijkheidskwesties gaat. Klachtonderdeel c) is ongegrond.
Klachtonderdeel d)
5.6 Klager stelt dat verweerder heeft geadviseerd om de betaling van de huurpenningen
geheel of gedeeltelijk op te schorten. Dit wordt door verweerder betwist. Nu dit klachtonderdeel
niet is voorzien van een feitelijke onderbouwing en dit door verweerder wordt betwist,
kan de raad niet vaststellen of verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
Klachtonderdeel d) wordt daarom ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel e)
5.7 Uit de e-mail van verweerder van 14 april 2023 en zijn (concept)pleitnota
van 11 mei 2023 volgt nadrukkelijk dat verweerder zich, namens klager, op het standpunt
stelde dat sprake was van pacht. Klachtonderdeel e) is ongegrond.
Conclusie
5.8 Op grond van het voorgaande, zal de raad de klacht in zijn geheel ongegrond
verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, mrs. U.T. Hoekstra en W.A.A.J. Fick-Nolet,
leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar
op 9 december 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 9 december 2024