ECLI:NL:TADRSHE:2024:161 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-345/DB/ZWB
ECLI: | ECLI:NL:TADRSHE:2024:161 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-11-2024 |
Datum publicatie: | 18-11-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-345/DB/ZWB |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in een familiezaak. De raad is van oordeel dat verweerster in de randnummers 9, 18 en 126 van het verweerschrift van 6 november 2023 geen onnodig grievende uitlatingen heeft gedaan. Met het in het geding brengen van een brief van de psycholoog van de vrouw waarin uitlatingen staan over klager, terwijl de psycholoog klager nooit heeft gesproken, heeft verweerster naar het oordeel van de raad wel tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Naar het oordeel van de raad zijn de in de brief gebezigde kwalificaties van de persoon en het gedrag van klager grievend voor klager en heeft verweerster niet, ook niet desgevraagd ter zitting, voldoende kunnen onderbouwen waarom het in het kader van de behartiging van de belangen van haar cliënte nodig was om deze brief in het geding te brengen. Deels gegrond, deels ongegrond. Waarschuwing. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 18 november 2024
in de zaak 24-345/DB/ZWB
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 19 januari 2024 heeft klager tegen verweerster een klacht ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: “de deken”).
1.2 Op 14 mei 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K24-007 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 7 oktober 2024. Verschenen zijn klager en verweerster.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de nagekomen e-mail met bijlage van klager van 16 mei 2024. Voor zover deze e-mail een uitbreiding van de klacht bevat heeft de raad daarvan geen kennis genomen.
2. FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager, bijgestaan door mr. M, advocaat, heeft op 20 juni 2023 een echtscheidingsverzoek ingediend. Klagers ex-echtgenoot, hierna: “de vrouw”, heeft zich voor rechtsbijstand gewend tot verweerster.
2.3 Op 31 juli 2023 heeft klager een aanvullend verzoek tot het treffen van een nevenvoorziening behorende bij verzoekschrift echtscheiding ingediend. In randnummer 9 heeft klager het volgende naar voren gebracht:
“Partijen hebben beiden in hun eigen leven, maar ook in beide levens van hun twee kinderen, ongekend veel verdriet, levensbedreigende ziekten en teleurstellingen meegemaakt. Alle gezinsleden hebben daarvoor, ieder voor zich langdurig professionele (medische en psychiatrische) hulp moeten inschakelen en medische ingrepen ondergaan. (…) De man wordt sedert oktober 2020 tweewekelijks behandeld door een psychiater. Deze heeft begin juli 2023, na een hartinfarct, heel onverwacht voor de man zijn praktijk met onmiddellijke ingang moeten beëindigen. De man is gesloopt door niet verwerkt, jarenlang gezinsverdriet.”
2.4 Op 6 november 2023 heeft verweerster namens de vrouw een verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek ingediend. Enkele dagen na indiening van het verweerschrift heeft de vrouw een andere advocaat in de arm genomen.
2.5 In randnummer 9 van het verweerschrift heeft verweerster naar voren gebracht:
“Na het ingediende verzoekschrift bij de rechtbank Groningen heeft de man, zoals in het vorenstaande aangegeven, op 10 juli 2023 schriftelijk aangifte gedaan bij het team adresonderzoek gemeente Zwolle tot uitschrijving van de vrouw in gemeente Zwolle en daarnaast ook aangifte gedaan bij de gemeente Goes tot inschrijving van de vrouw in de gemeente Goes (op te vragen bij de man). De motivatie van de man om de vrouw gedwongen uit te schrijven in Zwolle en in Goes in te laten schrijven is feitelijk de gewijzigde ongunstige box 3 belastingregelgeving vanaf 2022 voor het huis Goes. Het aangifte doen van de man bij de gemeente Zwolle en Goes en in het inschrijven in Goes leidt echter niet tot het omzeilen van de ongunstige box3 belastingregelgeving. De vrouw heeft zich desalniettemin naar aanleiding van de aangifte van de man op grond van de wet BRP laten uitschrijven in Zwolle en inschrijven in Goes, omdat de vrouw in Goes steeds meer verbleef in verband met eigen veiligheid. Huiselijk geweld leidt dan ook tot een vluchtscheiding en niet tot een vechtscheiding.”
2.6 In randnummer 18 van het verweerschrift heeft verweerster naar voren gebracht:
“De vrouw wil graag het huis in Zwolle toebedeeld krijgen om in te wonen. De vrouw heeft deze wijze van verdeling meegenomen in haar verdelingsverzoek. De vrouw voelt zich thuis in Zwolle. De vrouw woont 32 jaar in Zwolle, heeft zich gesetteld en vrienden gemaakt. Inmiddels is Zwolle ontwikkeld tot een leuke, gezellige stad met mooi centrum. Er valt ook veel te zien en te ondernemen, ook in de omgeving. Het huis bevalt de vrouw goed, gezien de ruimte en ligging. Privacy, ruimte, schaduw in tuin, bij uitvalswegen. Liggend aan mooi ontwikkeld en nog verder te ontwikkelen gebied tussen station en de woonomgeving van de vrouw. Op loopafstand van station, de IJssel, centrum en dichtbij voorzieningen.
Zeeland is voor de vrouw geen aantrekkelijke provincie. De vrouw heeft er met alle respect niets mee en ook niet mee gehad. Te vlak, te kaal. Overal ver vandaan. Goes is voor Zeeuwse begrippen een grote plaats, maar voor de vrouw een kleine plaats waar weinig te beleven is. Bij de afweging om in Zwolle te willen wonen spelen ook mee de psychische onveilige situatie waarin de zoon thuis leeft, dat de man zonder problemen in Middelburg kan werken en graag het huis in Goes wil hebben.”
2.7 In randnummer 126 van het verweerschrift heeft verweerster naar voren gebracht:
“De vrouw wil via conversie van haar aandeel in de door de man tijdens het huwelijk opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen, een eigen aanspraak op ouderdomspensioen bij Stichting ABP Pensioenfonds. De vrouw heeft meer belang bij conversie van de door de man opgebouwde pensioenrechten dan de man heeft bij standaardverevening, indien en voor zover de man geen medewerking aan conversie zou willen verlenen. De vrouw wil middels conversie een volledige breuk met de man aangaande de verevening van pensioenrechten bewerkstelligen. Na afloop van de alimentatietermijn, wil de vrouw als gevolg van zijn psychiatrische persoonlijkheidsproblematiek op geen enkele wijze afhankelijk zijn van het disfunctioneel handelen/gedrag van de man, en aan zijn wel en wee verbonden zijn en daarbij hoort een zelfstandige aanspraak op ouderdomspensioen. Daarnaast is het van groot belang dat de vrouw niet afhankelijk is van de keuze van de man en zijn besluit om al dan niet aanspraak te maken op een overbruggingsregeling tussen zij AOW-gerechtigde leeftijd en zijn pensioengerechtigde leeftijd c.q. de leeftijd waarop hij besluit met pensioen te gaan, zodat de keuzes van de man geen invloed hebben op verandering pensioenaandeel van de vrouw. Na conversie kunnen de man en de vrouw alle beschikbare keuzes individueel maken zonder dat het financiële gevolgen heeft voor de vrouw.”
2.8 Als productie 1 was aan het verweerschrift gehecht een door de vrouw geschreven stuk met de titel “Inleiding en achtergrond”. Hierin heeft de vrouw onder meer geschreven:
“(…) Er is sprake van een vluchtscheiding en niet van een vechtscheiding dan wel waar 2 kijven, hebben 2 schuld wat veelal wordt gedacht. De man is verantwoordelijk voor hoe hij zich gedraagt en voor de keuzes die hij maakt. De vrouw wil hierin serieus worden genomen. De man reageert vanuit complex trauma en serieuze psychiatrische persoonlijkheidsproblematiek. Zijn gedrag dient niet te worden goedgepraat, niet gebagatelliseerd, niet ontkend, niet gezien als een communicatieprobleem.
De man is in 2019/2020 bij [S] en vervolgens bij psychiater [B] als gevolg van complex trauma gediagnosticeerd met persoonlijkheidsproblematiek in cluster B (verborgen) en cluster C met als gevolg verborgen psychische mishandeling. De vrouw heeft de brieven van [S] en psychiater [B], maar vanwege privacy wil de vrouw die (liever) niet overleggen. De man is sinds oktober 2021 individueel behandeld bij psychiater [B] met onder meer schematherapie. (…)”
2.9 Aan het als productie 1 aan het verweerschrift gehechte stuk van de vrouw met de titel “Inleiding en achtergrond” was als bijlage 1 gehecht een afschrift van een brief van 22 maart 2022 van mevrouw LM, psycholoog, aan de huisarts van de vrouw. De vrouw is bij mevrouw LM onder behandeling geweest. De inhoud van deze brief luidt als volgt:
“Aanleiding
Mevrouw meldde zich per mail met de volgende hulpvraag. Haar partner is begin vorig jaar gediagnosticeerd bij [S] met dwangmatige persoonlijkheidsstoornis met kenmerken van pathologisch verborgen narcisme als gevolg van complex trauma in zijn jeugd. Hij heeft een goede functie. Hij wordt inmiddels individueel behandeld met schematherapie.
Ze geeft aan dat ze de laatste jaren veel heeft meegemaakt en steun zoekt omdat zijn gedrag voor haar niet te doen is en wil weten waar haar partner in schematherapie staat om aan te kunnen sluiten.
Diagnostisch beeld
Mevrouw is 60 jaar, getrouwd en moeder van 2 volwassen kinderen. Haar dochter is getrouwd en haar zoon woont nog thuis. Mevrouw legt uit hoe het gedrag van haar partner thuis is. Zijn gedrag kenmerkt zich door emotionele mishandeling waarbij wordt gestreefd naar macht en controle, door middel van negeren, polariseren, gaslighting, chanteren, vernederen, manipuleren, saboteren, pesten, treiteren, aantrekken en afstoten. Mevrouw ervaart door de situatie spanning, ze komt geïsoleerd te staan en het vergt veel energie en tijd. De interactie zorgt voor een gevoel van onveiligheid bij mevrouw. Mevrouw laat haar eigen denkkaders los om het denken en gedrag van haar man te kunnen begrijpen en zo nodig te reageren.
(…)
Verloop gesprekken
De gesprekken hebben zich gericht op het zorgen voor zichzelf in deze moeilijke thuissituatie, waarbij het niet bekend is of en in hoeverre er verandering door behandeling valt te verwachten. Ze is blij dat ze haar verhaal kwijt kon. Ondanks het disfunctionele en destructieve gedrag van haar partner, dat voor haar heel zwaar Is, staat mevrouw haar mannetje. Ze gebruikt haar intelligentie, optimisme, humor en nuchterheid om de situatie vol te houden en te blijven denken in mogelijkheden. Ze is hierin erg wijs. Ze creëert tijd en ruimte voor zichzelf zo ver als mogelijk, stelt grenzen, neemt verantwoordelijkheid en probeert uit destructieve patronen met haar man te blijven, maar soms zit ze erin voordat ze erg in heeft.
Mevrouw mist ondersteuning van lotgenoten of professionals die specifiek kennis hebben van mensen die een partner hebben bij wie sprake is van een persoonlijkheidsstoornis in cluster B. Ook in de gesprekken in deze praktijk merkt mevrouw dat er onvoldoende kennis is over deze problematiek, waardoor mevrouw niet de steun heeft gekregen waar zij om heeft gevraagd. Zij ervaart dat door onkunde er weinig echt begrip is voor haar situatie.
Reden van uitschrijving en advies
De 5 gesprekken zijn afgesloten. Gezien wordt dat er in de relatie van mevrouw met haar man sprake is van onveiligheid op psychisch vlak en ook zorgen over verdere onveiligheid. Hier dient oog voor te zijn. Mevrouw kan baat hebben bij gesprekken met een professional met een helder zicht op de mechanismen en de gevolgen en hoe hiermee om te gaan. Deze professionele hulp is moeilijk te vinden, helaas.”
2.10 Klager heeft zich in een brief aan mevrouw LM van 15 december 2023 over de inhoud van de brief van mevrouw LM beklaagd. Naar aanleiding daarvan heeft mevrouw LM bij brief van 28 december 2023 het volgende aan klager en de vrouw medegedeeld:
“De aanleiding van het schrijven van de onderhavige brief betreft een brief van [klager] van 15 december 2023 gericht aan mij in verband met een door mij opgestelde afsluitbrief aan de huisarts van [de vrouw] van 22 maart 2022, waarover [klager] tevens beschikt. Hij heeft mij in zijn brief om een reactie gevraagd. (…)
Bij afsluiting van een behandeling wordt van een GZ-psycholoog verlangd dat een afsluitbrief wordt geschreven aan de huisarts van een cliënt ten behoeve van een zorgvuldige overdracht. In dit kader heb ik de brief van 22 maart 2022 geschreven. Ik ben niet betrokken geweest bij het inbrengen van deze brief in enige procedure.
Ik heb [klager] niet ontmoet. Met de inhoud van de afsluitbrief van 22 maart 2022 is het niet mijn bedoeling geweest om over [klager] een oordeel te geven. Ik heb geen medische informatie over [klager] ingezien.
Tot slot wil ik benadrukken dat ik niet betrokken kan worden en wens te worden in een juridische procedure tussen u beide. Als behandelend GZ-psycholoog onthoud ik mij van het geven van verklaringen met een bepaald waardeoordeel.”
2.11 Klager heeft tegen mevrouw LM een tuchtklacht ingediend.
2.12 Op 19 januari 2024 heeft klager tegen verweerster een klacht ingediend bij de deken.
3. KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:
- Verweerster heeft in de randnummers 9, 18 en 126 van het verweerschrift van 6 november 2023 geheel onnodig, volstrekt ongebruikelijk en met grove schending van klagers privacy, zonder enige onderbouwing onware, uiterst laakbare en kwetsende aantijgingen gedaan over klagers persoon en zijn functioneren;
- Verweerster heeft als bijlage bij het verweerschrift een brief van de psycholoog van de vrouw in het geding gebracht. Verweerster heeft deze brief zonder instemming van of navraag bij de psycholoog in het geding gebracht. In de brief doet de psycholoog uitlatingen over klager, terwijl de psycholoog klager nooit heeft gesproken. De psycholoog heeft hiervoor excuses gemaakt.
4. VERWEER
4.1 Verweerster heeft verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5. BEOORDELING
5.1 Toetsingskader
De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerster in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De raad overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
5.2 De raad overweegt voorts dat de advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden en dat van hem een bepaalde mate van terughoudendheid mag worden verwacht, juist omdat ook andere belangen dan de belangen van partijen in de procedures een grote rol kunnen spelen, met name de belangen van de kinderen. In dat verband mag van een advocaat een zekere terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, alsmede in het entameren van procedures. Dit is bij uitstek het geval als de strijdende partijen gezamenlijk met het ouderlijk gezag over een minderjarig kind zijn belast. Eerder dan in andere geschillen is het in dergelijke geschillen denkbaar dat een advocaat (nog) niet mag overgaan tot het entameren van een procedure voor zijn cliënt. Daarbij zal van geval tot geval moeten worden afgewogen het belang dat de cliënt van de advocaat heeft bij het voeren van een procedure, het belang van de wederpartij en dat van de betrokken minderjarige bij het voorkomen daarvan, het verloop van het geschil tot dan toe en de kans op succes van een procedure.
5.3 1 – verweerschrift onnodig grievend?
De raad overweegt het volgende. Klager verwijt verweerster dat zij in de randnummers 9, 18 en 126 van het verweerschrift van 6 november 2023 geheel onnodig, volstrekt ongebruikelijk en met grove schending van klagers privacy, zonder enige onderbouwing onware, uiterst laakbare en kwetsende aantijgingen heeft gedaan over klagers persoon en zijn functioneren. Hoewel de raad zich kan voorstellen dat klager door de in de randnummers 9, 18 en 126 geponeerde stellingen geraakt is en gelet op het hierboven onder 5.2 geschetste toetsingskader van een familierechtadvocaat mag worden verwacht dat die zich terughoudend opstelt, geldt dat onwelgevallige uitlatingen van een wederpartij niet zonder meer ontoelaatbaar zijn. Daarvan is pas sprake als uitlatingen bijvoorbeeld apert onjuist zijn of in redelijkheid geen bijdrage kunnen leveren aan het debat. Dit is de raad niet gebleken. Uit de overgelegde gedingstukken komt naar voren dat (de advocaat van) klager in het aanvullend verzoek van 31 juli 2023 reeds melding had gemaakt van de psychologische problematiek van de gezinsleden en de psychiatrische behandeling van klager. Verweerster heeft naar het oordeel van de raad toereikend aangevoerd dat het in het kader van de in het geding te maken belangenafweging in het belang van haar cliënte was om toe te lichten waarom zij in Goes verbleef, waarom zij de voormalige echtelijke woning aan zich toebedeeld wilde zien en waarom zij verzocht om conversie toe te passen. Uit de context van het verweerschrift waarin de standpunten zijn geponeerd, blijkt naar het oordeel van de raad voorts in voldoende mate dat verweerster niet haar eigen standpunten, maar die van haar cliënte naar voren heeft gebracht. Verweerster heeft daarbij gebruik gemaakt van het feitenmateriaal dat haar cliënte haar had verschaft. Niet gebleken is dat het daarbij ging om informatie waarvan verweerster wist of had moeten weten dat deze onjuist was. Indien en voor zover klager het met de door verweerster naar voren gebrachte standpunten niet eens was, konden hij en zijn advocaat daarop in de civiele procedure reageren. Het is aan de civiele rechter, en niet aan de tuchtrechter, om te oordelen over de geschilpunten die partijen in het civielrechtelijke geschil verdeeld houden. De raad zal klachtonderdeel 1 op grond van het voorgaande ongegrond verklaren.
5.4 2 – in het geding brengen brief psycholoog ontoelaatbaar?
Klager verwijt verweerster dat zij bij het verweerschrift een brief van de psycholoog van de vrouw in het geding heeft gebracht. De raad overweegt als volgt. Vast staat dat de brief van de psycholoog van de vrouw was gericht aan de huisarts van de vrouw, is geschreven in het kader van de behandelrelatie tussen de psycholoog, de vrouw en de huisarts en dat de psycholoog in de brief uitlatingen heeft gedaan over klager, terwijl de psycholoog klager nooit had gesproken. Dat moet voor verweerster duidelijk zijn geweest. Als niet dan wel onvoldoende weersproken staat voorts vast dat verweerster de brief zonder instemming van of navraag bij de psycholoog in het geding heeft gebracht. Naar het oordeel van de raad zijn de in de brief gebezigde kwalificaties van de persoon en het gedrag van klager grievend voor klager en heeft verweerster niet, ook niet desgevraagd ter zitting, voldoende kunnen onderbouwen waarom het in het kader van de behartiging van de belangen van haar cliënte nodig was om deze brief in het geding te brengen. Verweerster heeft naar voren gebracht dat het overleggen van de brief relevant was ter onderbouwing van de wijze waarop de vrouw de echtscheidingsproblematiek ervaart, maar niet valt in te zien waarom het overleggen van de brief van de psycholoog, waarnaar verweerster in het verweerschrift overigens ook in het geheel niet heeft verwezen, daarvoor noodzakelijk was. Met de voor klager kwetsende inhoud van de brief van de psycholoog was naar het oordeel van de raad kortom geen redelijk doel gediend. Verweerster heeft aldus haar taak, om te waken voor onnodige polarisatie, verzaakt. Klachtonderdeel 2 is dan ook gegrond.
6. MAATREGEL
6.1 Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door een brief van de psycholoog van de vrouw met daarin grievende kwalificaties over de persoon en het gedrag van klager in het geding te brengen. De raad acht een waarschuwing in dezen een passende maatregel.
7. GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht deels gegrond verklaart,moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klager;
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel 1 ongegrond;
- verklaart klachtonderdeel 2 gegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager; op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mrs. J.A.J.A. Luijten, J. Bloo, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken op 18 november 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 18 november 2024