ECLI:NL:TADRSHE:2024:143 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-342/DB/LI/D

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2024:143
Datum uitspraak: 28-10-2024
Datum publicatie: 29-10-2024
Zaaknummer(s): 24-342/DB/LI/D
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Ambtshalve voortzetting ingetrokken klacht. De raad heeft in de onderhavige klachtzaak meerdere wezenlijke tekortkomingen in de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder vastgesteld. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de in artikel 10a Advocatenwet vastgelegde kernwaarde deskundigheid. Ook is verweerder ernstig tekort geschoten in de overdracht van de dossiers van de heer RS aan de opvolgend advocaat. Met het handelen van verweerder is het vertrouwen in de advocatuur geschaad. De aard en ernst hiervan rechtvaardigen daarom de oplegging van een zware maatregel. Gelet op de ernst van de aan verweerder gemaakte tuchtrechtelijk verwijten en zijn antecedentenlijst ziet de raad het beeld van een advocaat die blijk geeft zich onvoldoende bewust te zijn van voor de advocatuur elementaire beginselen en regelgeving en die zich onvoldoende rekenschap geeft van de belangen die daarmee worden gediend. Verweerder heeft zijn kerntaak als rechtsbijstandsverlener ernstig veronachtzaamd. Zowel bij gelegenheid van het onderzoek naar de klacht door de deken als in de procedure bij de raad heeft verweerder er echter onvoldoende blijk van gegeven inzicht te hebben in het kwalijke van zijn handelen. De raad heeft ook, gezien de opstelling van verweerder, grote zorgen over een goede belangenbehartiging van toekomstige cliënten van verweerder. De raad is van oordeel dat het niet verantwoord is dat verweerder de praktijk als advocaat nog langer uitoefent. Schrapping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 28 oktober 2024

in de zaak 24-342/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

deken

over:

verweerder

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 15 juni 2023 heeft de heer RS bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 18 januari 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K23-069 van de deken ontvangen. Partijen zijn opgeroepen voor de mondelinge behandeling van de klacht op 15 april 2024.

1.3 Bij e-mail van 8 maart 2024 heeft klager de raad bericht dat hij de klacht intrekt. Op 18 maart 2024 zijn verweerder en de deken in de gelegenheid gesteld om een schriftelijk standpunt in te nemen over voortzetting van de behandeling van de klacht om redenen van algemeen belang. Bij e-mail van 25 maart 2024 heeft de deken de raad bericht dat hij het aangewezen acht om redenen van algemeen belang de behandeling van de klacht voort te zetten en heeft hij de raad verzocht om hem op de voet van artikel 47a lid 4 Advocatenwet voor het vervolg van de zaak als klager aan te merken. Bij e-mail van 25 maart 2024 heeft verweerder gemotiveerd toegelicht dat er in zijn visie geen reden is voor voortzetting van de behandeling van de klacht. Bij beslissing van 27 mei 2024 (kenmerk 24-050/DB/LI) heeft de raad beslist dat de behandeling van de klacht wordt voortgezet om reden van algemeen belang en bepaald dat de deken in het vervolg als klager wordt aangemerkt.

1.4 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 9 september 2024. Verschenen zijn de deken en verweerder.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van het klachtdossier en van de volgende nagekomen stukken:

- de e-mail van verweerder met bijlage van 28 augustus 2024;

- de e-mail van verweerder met bijlagen van 29 augustus 2024.

2. FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2 Verweerder heeft de heer RS bijgestaan in een aantal zaken, waaronder een zaak rondom de boedelscheiding en een zaak tegen B.J.

2.3 Bij e-mail van donderdag 9 maart 2023 heeft verweerder het volgende aan de heer RS medegedeeld:

Helaas kan ik mijn werkzaamheden voor jou niet voortzetten. (…) Het werkt niet als een cliënt heel vaak boos wordt op zijn advocaat. Dan is er gewoon sprake van een vertrouwensbreuk en dan houdt het op. Dit punt is nu bereikt helaas. (…) Ik zal dan ook moeten mededelen dat ik maandag niet ter zitting kan verschijnen. Ik kan aangeven dat ik ziek ben en dat er verplaatst dient te worden en vervolgens kunnen we dan rustig aan iemand overdragen (wellicht dus inderdaad mr. [J]). Op dit moment ben ik overigens ook ziek door deze gang van zaken en in ieder geval om de zitting te doen maandag aanstaande. Een andere optie is dat ik mij meteen al terugtrek als advocaat in deze zaak. (…)”

2.4 De heer RS heeft zich voor verdere bijstand in zijn zaken gewend tot mr. J, advocaat, die verweerder heeft verzocht om de dossiers aan haar over te dragen. Bij e-mail van 18 mei 2023 heeft mr. J verweerder als volgt bericht:

“In bovengenoemde aangelegenheid ben ik bezig met de zaak. Ik heb inmiddels een verzoek bijzonder curator af. Vandaag maak ik tevens verzoekschrift wijziging af en ik wilde dit weekend tevens de boedelscheidingsdagvaarding opstellen.

Ik constateer echter dat ik misschien wel 30 mails van u heb verkregen maar ik heb nog niet het idee dat ik alles heb. Bovendien is het allemaal erg warrig aangeleverd. Ik mis een inventarislijst van de bodem en volgens mij heb ik nog steeds geen compleet dossier aangeleverd middels bijvoorbeeld we transfer.\

Volgens mij heb ik de stukken van de boedelscheiding nog niet.

Verder is het mij eigenlijk nog steeds niet duidelijk wat er allemaal loopt, welke toevoegingen er nog openstaan, welke toevoegingen ik moet overnemen en ook ontbreekt de urenstaat van de door u gewerkte uren, tenzij ik daar door de veelheid van mails overheen heb gekeken

Kunt u voor mij eens op een rijtje zetten wat er speelt? Een bodem, heb ik alle stukken van a tot z, waar is de procedure mee gestart, uw uren en toevoeging?

Een hoger beroep tegen de ots (waar cliënt abusievelijk niet voor werd uitgenodigd) en waarvan de zitting gepland is, welke toevoeging, welke uren?

Dan nog een kort geding in hoger beroep, daarvan zie ik wel een inventarislijst, stand van zaken, toevoeging, uren?

Kortom er bestaat bij mij veel onduidelijkheid.

Kunt u mij de gevraagde documenten zo spoedig mogelijk gestructureerd en compleet per zaak sturen met uw uren en de toevoeging.

Kunt u mij een overzicht verschaffen van de zaken die spelen.

Gaarne verneem ik.”

2.5 Bij e-mails van 24 mei 2023 heeft mr. J verweerder als volgt bericht:

10:11 uur:

“Ik zou graag de navolgende zaken willen verkrijgen:

  • Gefourneerd dossier bodemprocedure, zoals u het ook aanlevert in hoger beroep;
  • Bescheiden rondom bodemprocedure;
  • Overzicht van zaken die gelopen hebben bij u en zaken die nog lopen.

Gaarne vandaag of morgen!”

14:37 uur:

“Is dit de correspondentie in de bodemzaak?

Nogmaals het verzoek om het complete dossier(s?) geordend aan mij te sturen via we transfer.”

22:11 uur:

“Ik begrijp eerlijk gezegd niet wat er zo moeilijk aan is. Ik neem soms een dossier over en dan krijg ik gewoon een duidelijk overzicht van wat er van a tot z is gebeurd met de toevoeging en de dor de advocaat gemaakte uren. Als je hoger beroep instelt moet je toch ook een procesdossier eerste aanleg aanleveren.

Gaarne dat aan mij verschaffen per lopende zaak.

En ik ontvang gaarne een overzicht van welke zaken bij jou spelen.”

2.6 Bij e-mail van 25 mei 2023 heeft verweerder mr. J als volgt bericht:

“Aa ngezien we overeen zijn gekomen dat we de toevoeging zouden delen, ben ik ervan uitgegaan dat een urenstaat niet nodig is.

Er heeft ook nog een procedure jegens [X] gelopen. [X] had [de heer RS] gedagvaard. Maar dit staat los van de gehele omgangkwestie.

De BOR 3 wil ik best intrekken, maar volgens mij ben jij daar thans in gesteld, dus dat kan ik niet doen (althans het hof zal daar ongetwijfeld moeilijk over doen). Wellicht dat jij de procedure kunt intrekken?”

2.7 Bij e-mail van 25 mei 2023 heeft mr. J als volgt geantwoord:

“Voor mij is het nog steeds onduidelijk wat er nu allemaal loopt. Bedoel je dat we in de bodem de toevoeging delen. Ik wil zeker meer uren gaan aanvragen dus urenstaat en toevoeging heb ik nodig. Ook de andere toevoegingen om om te zetten.”

2.8 Bij e-mail van 2 juni 2023 heeft mr. J verweerder als volgt bericht:

“Zie onderstaand.

Bor 3 zal ik intrekken.

Nog steeds heb ik geen overzichtelijk compleet dossier in de bodem. Als er hoger beroep zou moeten worden ingesteld kan ik niet fourneren.

Ik heb nog steeds geen toevoegingen en urenstaat.

Ik begrijp niet waarom het zo moeilijk gaat.”

2.9 Bij e-mail van 8 juni 2023 heeft mr. J verweerder als volgt bericht:

“In het geval ik voor zaterdag de dossiers niet overzichtelijk heb, de toevoegingen en de urenstaat bodem dan ga ik niet verder voor [de heer RS]. Het is voor mij zo onmogelijk om de belangen van cliënt te behartigen. Ik geef dit ook door aan [de heer RS].

Ik had nooit gedacht dat de overdracht van de dossiers zo moeizaam verloopt. Ik heb begrip, dat weet je, het komt niet op een week, maar we zijn nu al twee maanden verder en ik heb het nog steeds niet.

Voor mij is dit niet werkbaar.”

2.10 Op 15 juni 2023 heeft de heer RS bij de deken een klacht ingediend tegen verweerder.

2.11 Bij e-mail van 28 juni 2023 heeft verweerder mr. J als volgt bericht:

“Hierbij nog stukken van de Raad.

Vertrouw erop jou hiermee vooralsnog voldoende te hebben geïnformeerd.”

2.12 Bij e-mail van 29 juni 2023 heeft mr. J verweerder als volgt bericht:

“Ik ga alles printen wat jij me hebt gestuurd en dan stuur ik het weer naar jou op. Dan kun jij het ordenen. Ik kan er namelijk geen touw meer aan vast knopen wat bij wat hoort. Het is een grote puzzel.”

2.13 Bij e-mail van 23 augustus 2023 heeft mr. J verweerder als volgt bericht

“Nog steeds geen toevoeging en eigenlijk ook nog steeds geen compleet dossier. Ik heb u zo vaak, tevergeefs gevraagd.

Ik ga morgen een klacht bij de Orde tegen u indienen. Ik vind dat heel vervelend om tegen een collega een klacht in te dienen. Dat doe ik niet gemakkelijk, in mijn bijna 25 jarige carrière 1 keer eerder, u laat mij geen andere keuze. Ik weet niet wat er aan de hand is. Het hof sprak ter zitting spontaan hun zorgen over u uit. Maar voor mij is wel duidelijk dat ik het niet met u opgelost krijg. De zitting is 4 september en cliënt is de dupe en ik werk als het aan u ligt voor niets.

Zo denk ik erover.

Het leek me goed dit vooraf mede te delen.(…)”

2.14 In het kader van het onderzoek naar de klacht heeft de deken bij e-mail van 7 november 2023 stukken opgevraagd:

“(…) Alvorens daartoe over te gaan, bestaat dezerzijds echter behoefte aan de volgende aanvullende informatie c.q. stukken:

  • de opdrachtbevestiging(en), onder andere ten aanzien van de boedelscheiding;
  • het moment (de datum) waarop [verwweerder] de zaak heeft neergelegd c.a. [de heer RS] zich tot een andere advocaat heeft gewend;
  • (de belangrijkste) schriftelijke stukken waaruit blijkt op welke wijze de dossiers zijn overgedragen;
  • de e-mail van [mr. J] van 23 augustus 2023. [De heer RS] heeft getracht deze bij zijn e-mail van 24 augustus 2023 toe te zenden, echter gezien het bestandsformaat is het niet mogelijk om deze bijlage te openen;
  • stukken ten aanzien van de (definitieve) afspraak (zoals onder andere het vervolg op de e-mail van 10 mei 2023) dat de eigen bijdrage (ten aanzien van de boedelscheiding) zou worden terugbetaald en de [heer RS] geen klacht zou indienen alsmede het bewijs dat de eigen bijdrage(n) daadwerkelijk is/zijn terugbetaald;
  • (de belangrijkste) schriftelijke stukken waaruit blijkt wat de aanpak is geweest in de boedelscheiding, welke werkzaamheden zijn verricht alsmede de stukken waaruit de proceskansen en -risico’s blijken.

De gevraagde stukken zie ik graag binnen twee weken na heden tegemoet.(…)”

2.15 Bij e-mail van 16 november 2023 heeft verweerder als volgt geantwoord op het verzoek van de deken:

“Hierbij zend ik u de bevestiging van de afspraak dat de eigen bijdrage ten aanzien van de boedelscheiding zou worden terugbetaald. Dit is nog niet gebeurd, maar kan alsnog. Maar uiteraard niet als de klacht wordt doorgezet. Ook gaat hierbij het e-mailbericht waarbij ik mijn werkzaamheden heb neergelegd.”

3. KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, doordat hij:

1. ernstig is tekortgeschoten in de bijstand van de heer RS;

2. ondanks diverse verzoeken van de opvolgend advocaat niet naar behoren heeft meegewerkt aan de overdracht van het dossier aan de opvolgend advocaat;

3. ten onrechte een eigen bijdrage bij de heer RS in rekening heeft gebracht.

3.2 Toelichting:

Verweerder heeft de heer RS slecht geadviseerd en geen realistisch beeld geschetst ten aanzien van de procedures die hij kon starten. Verweerder heeft verzuimd om actie te ondernemen en heeft zaken te lang laten liggen. De boedelscheiding is steeds maar op de lange baan geschoven. Verweerder had de zaken niet goed voorbereid. De heer RS is door verweerders optreden ernstig benadeeld. Verweerder is ernstig tekort geschoten in de overdracht aan de nieuwe advocaat, ten gevolge waarvan deze zich niet voldoende kon voorbereiden op een zitting en de zaak ernstig is vertraagd. Verweerder heeft ten onrechte een eigen bijdrage bij de heer RS geïnd.

4. VERWEER

4.1 Verweerder heeft verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5. BEOORDELING

5.1 Ontvankelijkheid

Het meest verstrekkende verweer van verweerder luidt dat de klacht niet-ontvankelijk is omdat (1) de interne klachtprocedure niet is doorlopen, (2) het griffierecht is niet op tijd betaald, (3) verweerder onverplicht met de heer RS is overeengekomen dat verweerder de eigen bijdrage terugbetaalt als de heer RS geen klacht indient; de heer RS dient zich daaraan te houden. De raad overweegt als volgt.

5.2 Voor zover verweerder naar voren heeft gebracht dat klager niet in de klacht kan worden ontvangen, omdat de interne klachtprocedure niet is doorlopen, oordeelt de raad dat dit ontvankelijkheidsverweer moet worden verworpen. Het doorlopen van een interne klachtprocedure is immers geen vereiste voor de toegang tot de tuchtprocedure.

5.3 Verweerder heeft bij gebrek aan wetenschap betwist dat de heer RS het griffierecht heeft betaald en daaraan de conclusie verbonden dat de klacht niet-ontvankelijk is. De raad constateert dat de deken bij gelegenheid van de doorzending van het klachtdossier aan de raad op 18 januari 2024 schriftelijk aan de raad en aan partijen heeft medegedeeld dat het griffierecht tijdig is betaald. De raad ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van die schriftelijke mededeling van de deken en gaat uit van de juistheid daarvan.

5.4 Verweerder heeft tot slot een beroep gedaan op een met de heer RS gemaakte afspraak over de intrekking van de klacht. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de standpunten over het al dan niet tot stand komen van de door verweerder gestelde afspraak uiteen lopen. Dat de door verweerder gestelde afspraak is gemaakt, kan de raad derhalve niet vaststellen. De raad ziet in hetgeen verweerder naar voren heeft gebracht geen beletsel voor een tuchtrechtelijke beoordeling van zijn optreden.

5.5 Uit het voorgaande volgt dat de raad van oordeel is dat de klacht ontvankelijk is.

5.6 Klachtonderdeel 1: Kwaliteit bijstand

Toetsingskader

De klacht gaat over de dienstverlening door de (eigen) advocaat van de heer RS. Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). De raad zal de genoemde klachtonderdelen hierna aan de hand van deze maatstaf beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

5.7 Klager verwijt verweerder dat hij is tekort geschoten in de bijstand van en in de communicatie met de heer RS. Verweerder heeft de verwijten weersproken, maar heeft de raad volstrekt onvoldoende inzicht gegeven in de wijze waarop hij de heer RS heeft geadviseerd en bijgestaan. Gedragsregel 16 bepaalt dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico daaromtrent op de advocaat te rusten. De raad heeft niet kunnen vaststellen dat verweerder de opdracht op deugdelijke wijze schriftelijk heeft vastgelegd, noch dat verweerder zijn inschatting van de goede en kwade kansen en een (eerste) advies of plan van aanpak met de heer RS heeft besproken en vervolgens schriftelijk heeft vastgelegd. De raad stelt vast dat de deken verweerder bij e-mail van 7 november 2023 heeft verzocht om afschriften te verstrekken van de opdrachtbevestigingen, correspondentie en schriftelijke advisering, maar dat verweerder, in strijd met het bepaalde in gedragsregel 29, in gebreke is gebleven de gevraagde stukken en informatie te verstrekken. Ook in de procedure bij de raad heeft verweerder geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij de opdracht op deugdelijke wijze schriftelijk heeft vastgelegd, zijn inschatting van de goede en kwade kansen en een (eerste) advies of plan van aanpak met de heer RS heeft besproken en vervolgens schriftelijk heeft vastgelegd.

5.8 Verweerder heeft het verwijt dat de kwestie rondom de boedelscheiding te lang is blijven liggen, eveneens weersproken, maar verweerder heeft ook dit verweer niet onderbouwd met stukken. De raad overweegt in dit verband dat een advocaat gehouden is de hem opgedragen werkzaamheden met de nodige voortvarendheid voor zijn cliënt te verrichten. Welke werkzaamheden verweerder wanneer heeft verricht is echter volstrekt onduidelijk gebleven. Het had op de weg gelegen van verweerder om hierover duidelijkheid te verschaffen.

5.9 De raad concludeert op grond van het voorgaande dat verweerder is tekort geschoten in de bijstand en advisering van de heer RS, onvoldoende voortvarendheid heeft betracht en onvoldoende heeft gecommuniceerd. Aldus heeft verweerder niet gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De raad zal klachtonderdeel 1 gegrond verklaren.

5.10 Klachtonderdeel 2: overdacht dossier

Klager verwijt verweerder dat hij ondanks diverse verzoeken van de opvolgend advocaat niet naar behoren heeft meegewerkt aan de overdracht van het dossier aan de opvolgend advocaat. Verweerder heeft ook dit verwijt weersproken, in welk verband hij naar voren heeft gebracht dat hij alle stukken, althans de meeste, aan mr. J heeft toegestuurd. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting van de raad verklaard dat hij niet weet waarom mr. J bleef vragen om de toezending van stukken. Wellicht had mr. J geen zin om zelf alle stukken te lezen, aldus verweerder.

5.11 De raad overweegt als volgt. Op basis van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht staat vast dat verweerder op 9 maart 2023 zijn werkzaamheden voor de heer RS heeft neergelegd en dat de heer RS zich voor rechtsbijstand heeft gewend tot mr. J. In de periode mei en juni 2023 heeft mr. J diverse mails aan verweerder gestuurd, waarin zij heeft gevraagd om haar duidelijkheid te verschaffen over de dossiers die verweerder voor de heer RS behandelde, de reeds door hem verrichte werkzaamheden en de stand van zaken in de verschillende dossiers. Mr. J heeft herhaaldelijk gevraagd om onder meer afschriften van de toevoegingen, urenstaten en ingediende processtukken. Uit de e-mail van mr. J aan verweerder van 23 augustus 2023 blijkt dat zij op die datum ondanks haar herhaalde verzoeken nog altijd niet de beschikking had over alle relevante stukken en informatie. Waar verweerder, ook binnen het bestek van de procedure bij de raad, niet heeft laten zien welke stukken en welke informatie hij aan mr. J heeft verstrekt, heeft de raad geen aanleiding om aan de inhoud van de e-mail van mr. J te twijfelen.

5.12 Het ondanks herhaalde verzoeken na ruim vijf maanden nog steeds niet volledig overdragen van een dossier is naar het oordeel van de raad in ernstige mate tuchtrechtelijk verwijtbaar. De heer RS had er belang bij dat zijn advocaat in staat werd gesteld om zijn belangen te behartigen en daarvoor was het noodzakelijk dat de dossiers voortvarend en volledig werden overgedragen. Verweerder is hierin ernstig tekort geschoten. Klachtonderdeel 2 is dan ook gegrond.

5.13 Klachtonderdeel 3: innen eigen bijdrage

Klager verwijt verweerder dat hij ten onrechte een eigen bijdrage in rekening heeft gebracht. Verweerder heeft dit klachtonderdeel weersproken. De raad is van oordeel dat dit onderdeel van de klacht onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden is onderbouwd. Omdat niet concreet is gemaakt welk tuchtrechtelijk verwijt verweerder kan worden gemaakt is dit onderdeel van de klacht ongegrond.

6. MAATREGEL

6.1 De raad heeft in de onderhavige klachtzaak meerdere wezenlijke tekortkomingen in de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder vastgesteld. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de in artikel 10a Advocatenwet vastgelegde kernwaarde deskundigheid. Ook is verweerder ernstig tekort geschoten in de overdracht van de dossiers van de heer RS aan de opvolgend advocaat. Met het handelen van verweerder is het vertrouwen in de advocatuur geschaad. De aard en ernst hiervan rechtvaardigen daarom de oplegging van een zware maatregel.

6.2 De onderhavige klachtzaak staat bovendien niet op zichzelf. Verweerder is reeds meerdere malen tuchtrechtelijk veroordeeld. Bij beslissing van 6 maart 2023 (kenmerk 22-776/DB/LI/D) heeft de raad een bezwaar van de deken gegrond verklaard en aan verweerder de maatregel opgelegd van schorsing voor de duur van 12 weken, waarvan 8 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Het Hof van Discipline heeft deze beslissing van de raad bij beslissing van 15 maart 2024 (kenmerk 230092D) bekrachtigd. Bij beslissing van 2 april 2024 (24-177/DB/OB/D) heeft de raad het verzoek van de deken op grond van artikel 60ab Advocatenwet toegewezen en verweerder met onmiddellijke ingang geschorst in de uitoefening van zijn praktijk. Het Hof van Discipline heeft deze schorsing bij beslissing van 5 augustus 2024 (kenmerk 240145) bekrachtigd. Bij beslissing van 6 mei 2024 (kenmerk 24-128/DB/LI/D) heeft de raad een bezwaar van de deken gegrond verklaard en aan verweerder de maatregel opgelegd van schorsing voor de duur van 26 weken. Tegen deze beslissing hebben zowel de deken als verweerder appel ingesteld. De appelprocedure is op de datum van de onderhavige beslissing nog aanhangig. Bij beslissing van 24 juni 2024 (kernmerk 24-048/DB/LI) heeft de raad een klacht over de kwaliteit van verweerders dienstverlening grotendeels gegrond verklaard en aan verweerder de maatregel van schrapping opgelegd. Tegen deze beslissing heeft verweerder appel ingesteld. De appelprocedure is op de datum van de onderhavige beslissing nog aanhangig.

6.3 Gelet op de ernst van de aan verweerder gemaakte tuchtrechtelijk verwijten en zijn antecedentenlijst ziet de raad het beeld van een advocaat die blijk geeft zich onvoldoende bewust te zijn van voor de advocatuur elementaire beginselen en regelgeving en die zich onvoldoende rekenschap geeft van de belangen die daarmee worden gediend. Verweerder heeft zijn kerntaak als rechtsbijstandsverlener ernstig veronachtzaamd. Zowel bij gelegenheid van het onderzoek naar de klacht door de deken als in de procedure bij de raad heeft verweerder er echter onvoldoende blijk van gegeven inzicht te hebben in het kwalijke van zijn handelen. De raad heeft ook, gezien de opstelling van verweerder, grote zorgen over een goede belangenbehartiging van toekomstige cliënten van verweerder.

6.4 De raad is van oordeel dat het niet verantwoord is dat verweerder de praktijk als advocaat nog langer uitoefent. Gelet op alle feiten en omstandigheden is de raad van oordeel dat de maatregel van schrapping van het tableau de enige passende maatregel voor verweerder is.

7. GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b) € 500,- kosten van de Staat.

7.2 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klachtonderdelen 1 en 2 gegrond;

- verklaart klachtonderdeel 3 ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van schrapping op, die ingaat op de tweede werkdag na het onherroepelijk worden van deze beslissing;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2.

Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, mrs. M.M.C. van de Ven, J.A.J.A. Luijten, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier, en uitgesproken op 28 oktober 2024.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 28 oktober 2024