ECLI:NL:TADRSHE:2024:12 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 23-837/DB/OV

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2024:12
Datum uitspraak: 22-01-2024
Datum publicatie: 23-01-2024
Zaaknummer(s): 23-837/DB/OV
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij. Omdat niet is gebleken dat verweerster de grenzen van de aan haar, in haar hoedanig

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 22 januari 2024

in de zaak 23-837/DB/OV


naar aanleiding van de klacht van:

klager


over:

verweerster

gemachtigde: mr. B. Holthuis

advocaat te Deventer

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van 21 november 2023 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 16.

Klager heeft bij e-mailbericht aan de raad van 11 december 2023 aangegeven videobeelden te willen overleggen. Bij e-mailbericht van 12 december 2023 heeft de plv griffier van de raad klager in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 18 december 2023 nader te motiveren wat uit de videobeelden volgt en waarom de videobeelden relevant zijn voor de beoordeling van de klacht. Bij e-mailbericht van 12 december 2023 heeft klager aan de raad medegedeeld dat hij met beelden van zijn “smart video deurbel” kan aantonen dat hem geen stukken zijn aangeboden. De voorzitter ziet, mede gelet op de reeds overgelegde stukken en hetgeen partijen reeds over en weer naar voren hebben gebracht, in hetgeen klager in zijn e-mailbericht van 12 december 2023 naar voren heeft gebracht geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat dossiers zijn samengesteld uit schriftelijke stukken. De voorzitter zal de klacht beoordelen op basis van het van de deken ontvangen dossier.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1       Klager heeft een geschil gehad met de Stichting Waarborgfonds Motorverkeer (hierna: “het Waarborgfonds”). Verweerster heeft het Waarborgfonds in dit geschil bijgestaan als advocaat.

1.2       Klager heeft op 29 juni 2020 bij het Waarborgfonds een melding van parkeerschade aan zijn auto ingediend. Tussen klager en het Waarborgfonds is discussie ontstaan over het tijdstip en de toedracht van de schadeoorzaak. Klager heeft ter onderbouwing van zijn melding een getuigenverklaring van mevrouw AL aan het Waarborgfonds toegestuurd. Daarnaast is tussen klager en de heer K een geschil ontstaan over onder meer het op de naam van de heer K zetten van de auto.

1.3       Het Waarborgfonds heeft klagers claim afgewezen en zich op het standpunt gesteld dat klager een onjuiste voorstelling van zaken had gegeven met als doel het Waarborgfonds te bewegen aan hem schadevergoeding toe te kennen. Het Waarborgfonds heeft voorts aan klager medegedeeld dat zijn persoonsgegevens voor een periode van drie maanden zouden worden opgenomen in het Incidentenregister en in het Extern Verwijzingsregister en dat de registraties zouden worden gemeld bij het Centrum Bestrijding Verzekeringsfraude (hierna: “CBV”).

1.4       Op 15 juli 2021 heeft klager het Waarborgfonds in kort geding doen dagvaarden en samengevat gevorderd om het Waarborgfonds te gebieden de onder 1.3 genoemde opnames ongedaan te maken en de melding aan het CBV in te trekken.

1.5       Verweerster heeft op 6 augustus 2021 een brief met twaalf producties aan de rechtbank Den Haag gestuurd onder gelijktijdige verzending aan mr. J, zijnde de door klager ingeschakelde advocaat. Mr. J heeft bezwaar gemaakt tegen toevoeging van de producties aan het dossier. De rechtbank heeft de producties, met uitzondering van een productie, toegelaten. De rechtbank heeft in dit verband geoordeeld dat de producties, met uitzondering van één stuk, aan het dossier konden worden toegevoegd, omdat klager daardoor niet in zijn belangen werd geschaad, nu de producties algemene informatie bevatten of informatie die reeds bij klager bekend was.

1.6       Bij vonnis van 23 augustus 2021 heeft de rechtbank geoordeeld:

                        “(…) De Voorzieningenrechter

            1. gebiedt het Waarborgfonds de opname van de persoonsgegevens van [klager] in het Extern Verwijzingsregister binnen twee dagen na de datum van dit vonnis ongedaan te maken;

            2. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

            3. bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;

            4. wijst het meer of anders gevorderde af.”

1.7       Klager heeft het Waarborgfonds op 14 maart 2022 doen dagvaarden en vergoeding van de schade aan de auto gevorderd.

1.8       Op 15 maart 2022 heeft verweerster namens het Waarborgfonds een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ingediend.

1.9       De rechtbank Alkmaar heeft de behandeling van het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor bij brief van 14 april 2022 bepaald op 21 juli 2022. De brief aan klager is met bericht “niet afgehaald” retour ontvangen.

1.10     De dagvaarding van 14 maart 2022 heeft verweerster niet bereikt. De rechtbank Den Haag heeft het Waarborgfonds bij vonnis van 21 april 2022 bij verstek veroordeeld tot betaling van de door klager gevorderde schadevergoeding.

1.11     Klager heeft het vonnis van 21 april 2022 doen betekenen aan het Waarborgfonds. Het Waarborgfonds heeft contact opgenomen met de deurwaarder en heeft verzocht om executie achterwege te laten vanwege het voorgenomen verzet tegen het verstekvonnis. De verzet dagvaarding is op 15 juni 2022 aan klager betekend.

1.12     Klager heeft zich gewend tot een andere deurwaarder, die ten laste van het Waarborgfonds  executoriaal beslag heeft gelegd, waarna het Waarborgfonds een bedrag van € 21.395,34 aan klager heeft betaald.

1.13     De zitting bij de rechtbank Alkmaar is aangehouden.

1.14     De rechtbank Den Haag heeft op 1 juli 2022 bepaald dat de mondelinge behandeling van het verzet zou plaatsvinden op 25 oktober 2022.

1.15     Klager heeft op 7 augustus 2022 aan de rechtbank bericht dat hij de aan de verzet dagvaarding gehechte producties niet had ontvangen.  Op 8, 9 en 10 augustus 2022 heeft verweerster de producties op diverse manieren aan klager toegestuurd, waaronder per aangetekende brief, die op 13 augustus 2022 op het PostNL-punt is afgehaald. Op 10 oktober 2022 heeft verweerster twee aanvullende producties in het geding gebracht, die zij bij aangetekende brief aan klager heeft gestuurd. Klager heeft het aangetekende poststuk niet afgehaald.

1.16     In de periode van november 2022 tot en maart 2023 heeft klager drie wrakingsverzoeken tegen de rechter ingediend, welke verzoeken niet-ontvankelijk zijn verklaard. Een in dezelfde periode door klager tegen de wrakingskamer ingediend wrakingsverzoek is wegens misbruik van recht buiten behandeling gelaten.

1.17     De rechtbank Den Haag heeft bij vonnis van 9 maart 2023 het verstekvonnis vernietigd en de vordering van klager alsnog afgewezen.

1.18     Op 17 november 2023 heeft klager tegen verweerster een klacht ingediend bij de deken. De voorzitter van het Hof van Discipline heeft bij beslissing d.d. 30 november 2023 voor de behandeling van de klachtzaak de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch aangewezen.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:

1.         Verweerster heeft in de kort geding procedure te laat producties in het geding gebracht, hetgeen door de voorzitter is geweigerd;

2.         Verweerster heeft in de dagvaarding in de bodemprocedure niet alle standpunten kenbaar gemaakt en niet alle producties bijgevoegd;

3.         Verweerster heeft mevrouw AL afgeperst;

4.         Verweerster heeft de heer K niet met rust gelaten en afgeperst;

5.         Verweerster heeft in de bodemprocedure stukken, waaronder een verklaring van de heer K, in het geding gebracht, maar niet aan klager toegestuurd, waardoor klager zich daartegen niet heeft kunnen verweren;

6.         Verweerster heeft klagers privacy geschonden, door hem onrechtmatig te volgen en te schaduwen;

7.         Verweerster heeft de waarheid verdraaid en leugens verzonnen;

8.         Verweerster heeft partijen omgekocht;

9.         Verweerster heeft ter zitting in kort geding stukken in het geding gebracht, welke deels zijn toegelaten en waarop klager geen verweer heeft kunnen voeren.

3 VERWEER

3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING

4.1       De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerster in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënte te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënte goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënte de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënte dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënte hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënte wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënte strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.2       Klachtonderdelen 1, 2, 5, 7 en 9

De klachtonderdelen 1, 2, 5, 7 en 9 hangen met elkaar samen en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Verweerster heeft erkend dat zij in de kort geding procedure bij het in het geding brengen van de producties abusievelijk niet de in het Landelijk Procesreglement Kort Geding Rechtbank Handel/Familie bepaalde termijn in acht heeft genomen. Verweerster heeft naar voren gebracht dat zij eerst kort voor de zitting in kort geding over de relevante dossierstukken kon beschikken en vervolgens zo snel als redelijkerwijs mogelijk was de naar haar mening voor een juiste oordeelsvorming van belang zijnde stukken in het geding heeft gebracht. Dat verweerster buiten de in het Procesreglement bepaalde termijn stukken in het geding heeft gebracht, betekent niet automatisch dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klager werd in de kort geding procedure bijgestaan door een advocaat, die namens klager bezwaar heeft gemaakt tegen toevoeging van de producties aan het dossier. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat de producties, met uitzondering van één stuk, aan het dossier konden worden toegevoegd, omdat klager daardoor niet in zijn belangen werd geschaad, nu de producties algemene informatie bevatten of informatie die reeds bij klager bekend was. Omdat de voorzitter niet is gebleken dat verweerster op dit punt de belangen van klager onnodig of onevenredig zonder redelijk doel heeft geschaad, is dit onderdeel van de klacht kennelijk ongegrond. Voor zover klager klaagt over het niet (tijdig) toesturen van de producties in de bodemprocedure mist de klacht feitelijke grondslag, nu uit de overgelegde stukken genoegzaam is gebleken dat verweerster de producties tijdig aan klager heeft toegestuurd.

4.3       De voorzitter overweegt dat duidelijk is dat klager zich niet kan vinden in de standpunten die verweerster namens het Waarborgfonds naar voren heeft gebracht. De voorzitter overweegt dat het de taak van verweerster was om de belangen van het Waarborgfonds te behartigen en om in dat verband de standpunten van het Waarborgfonds naar voren te brengen en de processtukken in te richten op een wijze die haar, met het oog op de door haar te behartigen belangen van het Waarborgfonds, juist voor kwam. Dat klager zich niet in die standpunten kan vinden betekent nog niet dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Naar het oordeel van de voorzitter is niet gebleken dat verweerster feiten heeft geponeerd waarvan zij de onjuistheid kende of behoorde te kennen. Indien en voor zover klager het met de door verweerster naar voren gebrachte standpunten niet eens was, konden hij en zijn advocaat daarop in de civiele procedure reageren. De voorzitter overweegt dat het tuchtrecht niet is bedoeld voor het voeren van een discussie over de juistheid van de standpunten van partijen in een civielrechtelijk geschil. Het is aan de civiele rechter, en niet aan de tuchtrechter, om daarover een oordeel te geven.

4.4       Klachtonderdelen 3, 4, 6 en 8

Verweerster heeft de verwijten, dat zij zich heeft schuldig heeft gemaakt aan afpersing van mevrouw AL en de heer K, het niet met rust laten van de heer K, schending van klagers privacy, door hem onrechtmatig te volgen en te schaduwen, en aan omkoping, uitdrukkelijk betwist. De voorzitter overweegt dat het aan de klager is om een tuchtklacht voldoende feitelijk en concreet te omschrijven en met bewijs te onderbouwen, zodat de tuchtrechter de feiten die de klager aan de klacht ten grondslag legt, kan vaststellen en beoordelen. De voorzitter is van oordeel dat klager de hiervoor genoemde ernstige verwijten aan het adres van verweerster onvoldoende heeft onderbouwd en dat enig (begin van) bewijs van de juistheid van klagers stellingen ontbreekt. De klachtonderdelen 3, 4, 6 en 8 zijn vanwege het ontbreken van feitelijke grondslag kennelijk ongegrond.

4.5       De voorzitter komt tot de slotsom dat op basis van de overgelegde stukken niet is gebleken dat verweerster de grenzen van de aan haar, in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden. Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 aanhef en sub c Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber- van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2024.

Griffier                                                            Voorzitter

Verzonden op: 22 januari 2024