ECLI:NL:TADRSHE:2024:104 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-017/DB/OB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2024:104
Datum uitspraak: 22-07-2024
Datum publicatie: 25-07-2024
Zaaknummer(s): 24-017/DB/OB
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over de eigen (voormalig) advocaat. Verweerder heeft naar het oordeel van de raad niet onzorgvuldig gehandeld door bij gelegenheid van het kennismakingsgesprek in februari 2022 niet aan klager mede te delen dat hij per 1 januari 2023 met pensioen zou gaan. Dat verweerder aanleiding had te veronderstellen dat hij klagers zaak niet zou kunnen afronden is de raad niet gebleken. Ongegrond.  

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 22 juli 2024

in de zaak 24-017/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 3 augustus 2023 heeft klager tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: “de deken”).

1.2    Op 10 januari 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 48|23|101K van de deken ontvangen. 

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 10 juni 2024. Verschenen zijn klager en verweerder. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt. 

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de nagekomen e-mail met bijlagen van klager van 24 januari 2024.
 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klager is verwikkeld in een echtscheidingsprocedure met zijn ex-echtgenote. Klager werd tot eind 2021 bijgestaan door mr. Van R, advocaat. Klager heeft zich in februari 2022 gewend tot verweerder met het verzoek om hem bij te staan in een appelprocedure bij het Hof ’s-Hertogenbosch.

2.3    In februari 2022 heeft een intakegesprek tussen klager en verweerder plaatsgevonden. Verweerder heeft klagers zaak in behandeling genomen en namens klager grieven ingediend. Vóór 17 mei 2022 heeft de advocaat van klagers ex-echtgenote een verweerschrift ingediend; er is daarin niet incidenteel geappelleerd. In september 2022 heeft verweerder bij het Hof geïnformeerd naar de zittingsdatum. 

2.4    Op 8 december 2022 heeft verweerder telefonisch contact opgenomen met klager en aan hem medegedeeld dat hij op 1 januari 2023 met pensioen zou gaan, zodat de behandeling van het dossier moest worden overgedragen aan een andere advocaat. Verweerder heeft aan klager toegezegd hem behulpzaam te zijn bij het vinden van een andere advocaat. Bij e-mail van 9 december 2022 heeft verweerder klager bericht dat hij mr. L, advocaat, bereid had gevonden om de behandeling van klagers zaak over te nemen. Mr. L heeft de behandeling van de zaak overgenomen. 

2.5    Op 3 augustus 2023 heeft klager tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken.

3    KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:

    Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld door bij gelegenheid van het kennismakingsgesprek in februari 2022 niet aan klager mede te delen dat hij per 1 januari 2023 met pensioen zou gaan en daardoor mogelijk klagers zaak niet zou kunnen afwikkelen.
    
 

4    VERWEER 

4.1    Verweerder heeft verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    Toetsingskader
Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht of een dekenbezwaar dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke normen, daarbij wel van belang zijn. Een advocaat dient zich te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en dient zich te allen tijde te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dergelijk handelen is immers in strijd met de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen (HvD 30 augustus 2019, ECLI:NL: TAHVD:2019:125).

5.2    Klager verwijt verweerder dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld door bij gelegenheid van het kennismakingsgesprek in februari 2022 niet aan klager mede te delen dat hij per 1 januari 2023 met pensioen zou gaan en daardoor mogelijk klagers zaak niet zou kunnen afwikkelen. Verweerder heeft naar voren gebracht dat op hem niet de verplichting rustte om aan klager te vertellen dat hij per 1 januari 2023 met pensioen zou gaan. Verweerder ging er vanuit dat hij de behandeling van klagers zaak nog vóór zijn pensioen zou kunnen afronden. De zaak was namelijk niet ingewikkeld en de doorlooptijd bij het Hof was ook niet zodanig dat de zaak niet voor verweerders pensioendatum kon worden afgerond, aldus verweerder. Dat de zaak uiteindelijk veel later op zitting is gepland, was gelegen in het feit dat het hof voor deze zaak een aparte kamer wilde samenstellen, hetgeen volgens verweerder geheel onnodig was.

5.3    De raad is van oordeel dat uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan verweerder aanleiding had te veronderstellen dat hij de behandeling van klagers zaak niet zou kunnen afronden vóór 31 december 2022. Hij kon de bijzondere beslissing van het hof om een aparte kamer voor de behandeling van de zaak samen te stellen, niet voorzien. Om die reden heeft verweerder naar het oordeel van de raad niet onzorgvuldig gehandeld door bij gelegenheid van het kennismakingsgesprek in februari 2022 niet aan klager mede te delen dat hij per 1 januari 2023 met pensioen zou gaan. De raad begrijpt dat klager teleurgesteld is dat verweerder de behandeling van zijn zaak niet heeft kunnen afronden, maar voor het maken van een tuchtrechtelijk verwijt aan het adres van verweerder bestaat geen aanleiding. De klacht is dan ook ongegrond. 

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.M.H. Schoenmakers, voorzitter en mrs. M.J. Hoekstra en J.A. Bloo, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken op 22 juli 2024.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 22 juli 2024