ECLI:NL:TADRSGR:2024:98 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-769/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2024:98
Datum uitspraak: 06-05-2024
Datum publicatie: 08-05-2024
Zaaknummer(s): 23-769/DH/DH
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht over de eigen advocaat in een huurrechtprocedure gegrond. Verweerster heeft voor een lange periode geen gehoor gegeven aan verzoeken van de wederpartij en de gerechtelijke instanties, waarover zij de eigen cliënt ook onvoldoende informeerde. Verweerster heeft klaagster niet onverwijld op de hoogte gesteld van haar mogelijke tekortschieten in de belangenbehartiging. Verweerster heeft de aansprakelijkheidsclaim van klaagster afgewezen, waardoor zij klaagster niet in het ongewisse heeft gelaten over haar standpunt ten aanzien van die claim. De klacht is op dat onderdeel ongegrond. Onvoorwaardelijke schorsing van 6 weken.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 6 mei 2024 in de zaak 23-769/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
gemachtigde: mr. L.P.M. Eenens

over:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 15 juni 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2    Op 8 november 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K127 2023 van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 25 maart 2024. Daarbij was klaagster vertegenwoordigd door [naam]. Verweerster is in persoon verschenen.
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 03 tot en met 04 (inhoudelijk) en 1 tot en met 8 (procedureel). Ook heeft de raad kennisgenomen van het aanvullend stuk van verweerster van 22 maart 2024.

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Klaagster is eigenaar van een appartement. Er is een geschil ontstaan met de buren, omdat klaagster – volgens de buren – in strijd met artikel 5:50 lid 1 BW binnen twee meter van de grenslijn tussen het appartement en het perceel van de buren vensters heeft die uitzicht geven op het erf van de buren. De buren vorderden om klaagster op verbeurte van een dwangsom te veroordelen de vensters te vervangen door vaststaande en ondoorzichtige vensters.
2.3    De buren hebben klaagster gedagvaard. Verweerster heeft zich op 30 september 2022 namens klaagster gesteld bij de rechtbank.
2.4    Op 22 november 2021 heeft een (digitale) zitting plaatsgevonden, waarbij verweerster en de advocaten van de buren aanwezig waren. Uit het proces-verbaal van de zitting volgt:
“De rechtbank spreekt met de advocaten van partijen af dat partijen gezamenlijk opdracht zullen verlenen aan het Kadaster om een meting uit te voeren. De kosten van deze meting zullen door partijen ieder voor de helft gedragen worden. Aan het Kadaster zal opdracht worden gegeven te meten voor de navolgende punten […] De zaak zal worden verwezen naar de rol van 19 januari 2022."
2.5    Diezelfde dag heeft verweerster klaagster op de hoogte gebracht van het verhandelde ter zitting. Daarbij geeft zij aan: “Ik wacht even de foto met pijtjes van de rechtbank af en neem dan contact op met [de advocaat van de buren], om samen de opdracht aan het Kadaster te verstrekken.”
2.6    Op 13 december 2021 heeft de advocaat van de buren aan verweerster akkoord gevraagd voor de aanvraag van een gezamenlijke offerte voor een grensreconstructie bij het Kadaster. Op 11 januari 2022 en 17 januari 2022 heeft de advocaat van de buren om een reactie gevraagd aan verweerster.
2.7    Op 17 januari 2022 heeft verweerster aan de advocaat van de buren laten weten met ernstige familieomstandigheden te maken te hebben gehad.
2.8    Op 19 januari 2022 heeft de advocaat van de buren de aanvraag van de offerte en het eenstemmig uitstelverzoek doorgezonden aan verweerster. Op 20 januari 2022 heeft de advocaat van de buren de ontvangen offerte voor de grensreconstructie doorgezonden aan verweerster.
2.9    De advocaat van de buren heeft verweerster op 25 januari 2022, 31 januari 2022 en 21 februari 2022 schriftelijk verzocht om een reactie. Op 10 en 28 februari 2022 heeft de advocaat van de buren geprobeerd telefonisch contact te krijgen met verweerster, wat niet is gelukt. De advocaat van de buren heeft vervolgens op 3 maart 2022 aan de rechtbank laten weten geen contact met verweerster te kunnen krijgen en dat hij het idee heeft dat klaagster op dat moment niet door een advocaat wordt vertegenwoordigd. 
2.10    Op 10 maart 2022 heeft de rechtbank verweerster tot uiterlijk 16 maart 2022 gegeven om te reageren op het bericht van 3 maart 2022. Verweerster heeft niet (tijdig) gereageerd. Op 15 juni 2022 heeft de rechtbank vonnis gewezen, waaruit onder meer volgt:
“4.9. […] [De advocaat van de buren] heeft de rechtbank nadien geïnformeerd dat hij een offerte voor de meting heeft laten opstellen door het Kadaster en deze ter medeondertekening aan [verweerster] heeft gezonden, dat hij [verweerster] heeft gevraagd aan wie hij de helft van de kosten van de meting in rekening kon brengen en dat hij daarop – ondanks herhaaldelijke aanmaning – niets meer heeft gehoord van [verweerster]. De rechtbank heeft [verweerster] vervolgens om een reactie op het bericht van [de advocaat van de buren] gevraagd, maar deze reactie is uitgebleven. Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat [klaagster] voldoende gelegenheid heeft gehad haar stelling dat de afstand tussen de rechterwang van het Venster en de erfgrens meer dan twee meter is toe te lichten of nader te onderbouwen. Nu die toelichting of onderbouwing is uitgebleven, gaat de rechtbank voorbij aan de stelling van [klaagster] dat de rechterwang zich mogelijk op meer dan twee meter afstand tot de erfgrens bevindt.”
2.11    Op 24 en 25 juni 2022 heeft klaagster bij verweerster nagevraagd of het klopt dat verweerster niet heeft gereageerd op de verzoeken van de advocaat van de buren of op die van de rechtbank.
2.12    Op 29 juni 2022 heeft verweerster telefonisch contact opgenomen met klaagster.
2.13    Klaagster heeft zich nadien gewend tot haar huidige gemachtigde. Op 14 juli 2022 heeft de gemachtigde een aansprakelijkstelling aan verweerster verstuurd en om het dossier gevraagd.
2.14    Op 22 juli 2022 heeft de gemachtigde aan verweerster om een reactie gevraagd.
2.15    Op 26 juli 2022 heeft verweerster twee pdf’s opgestuurd aan de gemachtigde. Op 27 juli 2022 heeft de gemachtigde om ontbrekende stukken gevraagd, zoals een erkenning van de aansprakelijkheid, de gegevens van de verzekeraar en de datum waarop de melding is gedaan.
2.16    Op 3 augustus 2022 heeft de gemachtigde om het dossier gevraagd. Verweerster is die middag, nadat zij telefonisch contact heeft proberen te zoeken met de gemachtigde, met spoed opgenomen in het ziekenhuis. Verweerster heeft de secretaresse van de gemachtigde daarvan op de hoogte gesteld en verteld dat zij wel bereikbaar is, maar geen toegang heeft tot haar computer of dossiers. De gemachtigde heeft verweerster daarop een aanvullende termijn gegeven tot 8 augustus 2022 om het dossier op te sturen, eventueel via haar secretaresse of waarnemer als zij daar zelf niet toe in staat is. 
2.17    Op 8 augustus 2022 heeft verweerster medegedeeld een papieren dossier te hebben dat zij de dag erop persoonlijk kan langsbrengen. Het papieren dossier is op 9 augustus 2022 op het kantoor van de gemachtigde afgeleverd.
2.18    Op 12 augustus 2022 heeft de gemachtigde aan verweerster bericht niet alle gevraagde stukken te hebben ontvangen. De gemachtigde heeft een aanvullende termijn tot 15 augustus 2022 gesteld. 
2.19    Op 15 augustus 2022 heeft de assurantietussenpersoon de melding van de aansprakelijkstelling bevestigd, die hij pas later heeft gezien in verband met een vakantie. Verweerster heeft de bevestiging diezelfde dag aan de gemachtigde doorgestuurd. Ook heeft verweerster in negen e mails stukken doorgestuurd aan de gemachtigde.
2.20    Op eveneens 15 augustus 2022 schreef verweerster aan de gemachtigde:
“[…] Met betrekking tot de aansprakelijkstelling bevestig ik nog dat ik u tijdens ons eerste telefoongesprek reeds heb medegedeeld dat ik geen aansprakelijkheid zou erkennen. Uw email bood daarvoor te weinig aanknopingspunten; bovendien leek het mij verstandiger dit niet te doen omdat de verzekeraar daarover een mening zal hebben. Zoals ik u vertelde heb ik mijn assurantietussenpersoon vrijdag nog gesproken en hij bevestigde dit. […]”
En:
“[…] kan ik u meedelen dat de rechtbank kennelijk geen bericht van mij heeft ontvangen met betrekking tot de kosten van het kadaster. Ik herinner mij per Zivver een mail te hebben verzonden om mee te delen dat wij geen bezwaren hadden tegen een voorlopige deling van de kosten, maar deze heb ik niet meer gevonden. Ik heb dit gedaan toen ik nog geen geregistreerd account had van Zivver (hetgeen een tijd ook niet nodig was, omdat toch gemaild kon worden via Zivver). Dat account heb ik nu wel, maar in de mailbox van dat account tref ik alleen mails aan van de periode nadat ik een geregistreerd account had aangemaakt. Daar is dus iets misgegaan. […]” 
2.21    Op 16 augustus 2022 heeft de gemachtigde gevraagd om de gegevens van de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar en de datum van de melding.
2.22    Op 19 augustus 2022 heeft de gemachtigde verweerster aansprakelijk gesteld wegens het uitblijven van een reactie. Daarop heeft verweerster diezelfde dag gereageerd. Ook heeft verweerster de gegevens van de verzekeraar doorgegeven.
2.23    Op 25 april 2023 heeft de assurantietussenpersoon op navraag van de gemachtigde kenbaar gemaakt dat de melding bij de verzekeraar reeds is gemaakt, maar dat verweerster nog ‘een aantal zaken’ dient aan te leveren voordat de zaak in behandeling genomen zal worden. De tussenpersoon heeft verweerster erop gewezen dit met enige spoed te doen.
2.24    Op 22 mei 2023 heeft de assurantietussenpersoon aan de gemachtigde medegedeeld de zaak niet inhoudelijk te behandelen en ook geen updates te hebben ontvangen. 
2.25    Op 12 juni 2023 heeft de verzekeraar aan de gemachtigde medegedeeld niets over de zaak te kunnen en willen zeggen, omdat zij in afwachting is van informatie van verweerster.
2.26    Op 15 juni 2023 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.
a)    De informatieverstrekking door verweerster over de gerechtelijke procedure is ondeugdelijk en onzorgvuldig;
b)    De informatieverstrekking door verweerster over de beroepsfout is ondeugdelijk en onzorgvuldig;
c)    Verweerster heeft ondeskundig, ondoelmatig, onzorgvuldig en onbetamelijk gehandeld door de afspraak met de rechtbank niet na te komen;
d)    Verweerster heeft de melding en behandeling van de beroepsaansprakelijkheid op onbetamelijke wijze getraineerd.
3.2    Klaagster verzoekt de raad tevens om met redenen omkleed uit te spreken dat verweerster jegens klaagster niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt. De raad begrijpt dit als een verzoek op grond van artikel 48 lid 9 Advocatenwet.

4    VERWEER 
4.1    Verweerster heeft, ook na herhaaldelijk rappel, niet gereageerd op de verzoeken van de deken om te reageren op de klacht. Ter zitting heeft verweerster verweer gevoerd tegen de klacht. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING
Toetsingskader
5.1    De raad neemt bij de beoordeling van de verschillende klachtonderdelen als maatstaf dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij die beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (verg. Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
5.2    Aan de hand van deze maatstaf zal de raad de klacht beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerster heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. (vgl. Hof van Discipline 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).
5.3    De gedragsregels beogen invulling te geven aan de eisen die mogen worden gesteld aan de goede taakuitoefening van een ‘behoorlijk advocaat’. De tuchtrechter toetst niet rechtstreeks aan de gedragsregels, maar aan de wettelijke betamelijkheidsnorm van artikel 46 Advocatenwet, zoals die in de gedragsregels nader is uitgewerkt.
5.4    Uit gedragsregel 16 volgt, voor zover relevant:
1. De advocaat dient zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen.
2. De advocaat die een redelijk vermoeden heeft dan wel bemerkt dat hij tekort is geschoten in de behartiging van de belangen van zijn cliënt, is gehouden zijn cliënt daarvan onverwijld op de hoogte te stellen en hem, zo nodig, te adviseren onafhankelijk advies te vragen.
Klachtonderdeel a) en c) – Procedure bij de rechtbank
5.5    Klachtonderdelen a) en c) richten zich tegen het optreden van verweerster in de procedure bij de rechtbank. Beide klachtonderdelen komen er samengevat op neer dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door de op de zitting van 22 november 2022 gemaakte afspraak niet na te komen en klaagster niet te informeren over de procedure.
5.6    Uit het feitenverloop volgt dat klaagster lange tijd niet heeft gereageerd op verzoeken van de wederpartij gezamenlijk het Kadaster opdracht te geven en de daartoe ontvangen offerte te accorderen. Dit heeft als gevolg gehad dat de rechtbank voorbij is gegaan aan het standpunt van klaagster en de vorderingen van de buren heeft toegewezen. De raad stelt vast dat verweerster ter zitting heeft erkend niet adequaat te hebben gehandeld in de procedure bij de rechtbank. De omstandigheden die verweerster ter zitting heeft aangevoerd, namelijk problemen met Zivver en haar ernstige medische situatie in die periode, zijn onvoldoende om dit niet aan te merken als tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. De raad licht dat als volgt toe.
5.7    Wat betreft de problemen met Zivver. Verweerster stelt dat zij wél heeft gereageerd op het verzoek van de rechtbank van 10 maart 2022 om uiterlijk 16 maart 2022 een reactie aan de rechtbank te zenden. Maar dit bericht is door een fout bij Zivver echter niet aangekomen, zo is haar achteraf gebleken. Zij heeft geen kopie van het bericht kunnen terugvinden, omdat Zivver buiten haar Outlook-mailbox omgaat, zij destijds geen Zivver-account had en het bericht toen ook niet heeft kunnen opslaan als verzonden e-mail in Outlook. Omdat de doorlooptijden bij het Kadaster lang zijn, zegt verweerster ook niet te zijn aangeslagen op het uitblijven van voortgang in de zaak. De raad is van oordeel dat verweerster onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij wel tijdig heeft gereageerd op het verzoek van de rechtbank. Dat verweerster het Zivver-bericht niet meer kan terughalen, komt voor haar risico. Daargelaten dat het de raad niet aannemelijk voorkomt dat Zivver in de relevante periode niet over de functie beschikte om Zivver-berichten als kopie per e-mail te ontvangen, blijft gelden dat verweerster als advocaat belangrijke informatie dient vast te leggen en hoe dan ook aan haar cliënt dient door te geven. Dat volgt zo ook uit gedragsregel 16 lid 1. Zij heeft echter noch gezorgd voor enig ‘bewijs’ van verzending, noch ook aan haar cliënte bevestigd dat het desbetreffende verzoek van de rechtbank bij haar was binnengekomen en dat zij er aldus op heeft gereageerd. Dat betekent dat, zo de lezing van verweerster over de verzending via Zivver al juist zou zijn, zij jegens haar cliënte in elk geval tekortgeschoten is in haar verplichting haar cliënte te informeren over belangrijke gebeurtenissen en procedurele stappen in de zaak. Het had voorts op de weg van verweerster gelegen om met betrekking tot de voortgang van de procedure het roljournaal te raadplegen, temeer nu zij wist dat zowel de advocaat van de buren als de rechtbank in afwachting waren van haar instructies. Ook dat heeft zij nagelaten, zoals zij desgevraagd ter zitting heeft erkend. Dat maakt dat haar ook kan worden verweten dat in de procedure inmiddels vonnis was bepaald zonder dat de rechtbank daarin het standpunt van haar cliënte heeft betrokken of heeft kunnen betrekken.
5.8    Ook de gestelde medische omstandigheden, zoals door verweerster ter zitting toegelicht, kunnen, hoe ernstig die ook zijn geweest, niet maken dat zij is ontheven van de verplichting om haar cliënte ten minste op de hoogte te brengen van de voortgang in de zaak. Verweerster was verantwoordelijk voor de zorgvuldige behandeling van de zaak van klaagster. Op een moment dat dit voor haar niet meer mogelijk is, dient zij passende maatregelen te treffen, zoals het inschakelen van haar waarnemer. De rol van de waarnemer is bij uitstek bedoeld voor een situatie als deze, zoals verweerster als advocaat behoort te weten. Dat verweerster het dossier zelf het beste kende en het haar ‘kindje’ was, zijn geen redenen om zich, al dan niet onder het geven van gedetailleerde instructies, niet te laten waarnemen.
5.9    Klachtonderdelen a) en c) zijn gegrond.
Klachtonderdeel b) – Onverwijld op de hoogte stellen van mogelijk tekortschieten
5.10    Onbetwist is gesteld door klaagster dat zij met verweerster op 29 juni 2022 telefonisch contact heeft gehad over het vonnis. Vanaf in ieder geval 29 juni 2022 is verweerster dus op de hoogte geweest van de inhoud van dat vonnis. Gesteld noch gebleken is dat verweerster klaagster vervolgens onverwijld op de hoogte heeft gesteld van het mogelijke tekortschieten in de belangenbehartiging. De inhoud van het vonnis gaf daar voldoende aanleiding toe. Dit betekent dat verweerster ook gedragsregel 16 lid 2 niet heeft nageleefd. Verweerster heeft ook daarin tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Klachtonderdeel b) is eveneens gegrond.
Klachtonderdeel d) – Traineren van de beroepsaansprakelijkheidsprocedure
5.11    Tot slot wordt verweerster verweten de melding en behandeling van de beroepsaansprakelijkheid op onbetamelijke wijze te hebben getraineerd, door te lang informatie achter te houden en een voortvarende behandeling te frustreren.
5.12    De raad stelt vast dat verweerster voor het eerst inhoudelijk op de aansprakelijkstelling van 14 juli 2022 heeft gereageerd bij bericht van 15 augustus 2022. Daarin heeft zij aangegeven de aansprakelijkheid niet te erkennen. Diezelfde dag heeft verweerster een bevestiging van de ontvangst van de melding door de assurantietussenpersoon doorgestuurd, die de melding pas later heeft gezien vanwege zijn vakantie. Niet bekend is wanneer de melding is gedaan. Vervolgens heeft verweerster op 19 augustus 2022 een kopie van haar polis doorgezonden, waarop de naam van haar verzekeraar is weergegeven. De aansprakelijkheidsclaim is vervolgens tot in ieder geval juni 2023 blijven liggen, omdat de verzekeraar in afwachting was van informatie van verweerster.
5.13    De raad staat voor de vraag of verweerster met deze handelwijze tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In dat verband is van belang dat in artikel 6:24 van de Verordening op de advocatuur (Voda) is bepaald dat de advocaat adequaat is verzekerd ter zake van het risico van zijn beroepsaansprakelijkheid (lid 1) en dat hij de verzekering aangaat met een verzekeraar van wie aannemelijk is dat deze voldoet aan redelijkerwijs te stellen eisen van solvabiliteit (lid 4). Uit de toelichting op dat artikel blijkt wat het doel is van deze verplichtingen. Het gaat erom het publiek tot op zekere hoogte waarborg te bieden dat iedere advocaat voldoende verhaal biedt in geval van schade door een beroepsfout, aldus de toelichting op artikel 6:24 Voda.
5.14    De advocaat kan aan de waarborgfunctie in elk geval voldoen door de (vermeend) benadeelde desgevraagd de gegevens van de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar te geven, bijvoorbeeld door toezending van een kopie van de melding van de betreffende claim aan de verzekeraar van de advocaat. Naast de waarborgfunctie brengt de betamelijkheidsnorm als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet mee dat een advocaat jegens de (vermeend) benadeelde helder communiceert na een ingediende claim. Verweerster heeft klaagster op 15 augustus 2022 laten weten de aansprakelijkheid niet te erkennen. Het stond klaagster toen vrij om verweerster, al dan niet met de hulp van een advocaat, in rechte aan te spreken. Indien de claim van klaagster zou worden gehonoreerd, ontstaat een betalingsverplichting voor verweerster. Of de verzekeraar die schade al dan niet (aan verweerster) vergoedt, is een zaak tussen de verzekeraar en verweerster, waar klaagster buiten staat. Eventueel ter zake geldende polisvoorwaarden hebben uitsluitend werking tussen de verzekerde verweerster en haar verzekeraar. Doorslaggevend voor de tuchtrechtelijke beoordeling is dat verweerster klaagster niet in het ongewisse heeft gelaten over haar standpunt ten aanzien van de claim.
5.15    Als verweerster klaagster wel in het ongewisse zou hebben gehouden, bijvoorbeeld omdat zij haar standpunt met betrekking tot de claim niet kan of wil meedelen op de grond dat zij de zaak geheel heeft overgelaten aan haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar, dan was verweerster, om een impasse te voorkomen, wel gehouden de gegevens van de verzekeraar aan klaagster kenbaar te maken. Klaagster moet immers in de gelegenheid worden gesteld om in zo’n geval contact op te nemen met de verzekeraar om over de wijze waarop de claim afgehandeld wordt duidelijkheid te verkrijgen (vergelijk HvD 9 december 2019, ECLI:NL:TAHVD:2019:217; HvD 10 januari 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:28; HvD 15 september 2023, ECLI:NL:TAHVD:2023:163).
5.16    Evenmin heeft verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door in de periode van augustus 2022 tot aan juni 2023 geen informatie aan haar verzekeraar te verstrekken. Zoals hiervoor is aangegeven heeft verweerster een duidelijk standpunt ingenomen ten aanzien van de aansprakelijkstelling. Het is vervolgens aan klaagster om verweerster in rechte te betrekken, mocht zij met dat standpunt geen genoegen nemen of als zij de afhandeling van de gestelde schade door de verzekeraar onvoldoende voortvarend vindt.
5.17    Klachtonderdeel d) is ongegrond.
Conclusie en afsluitende overwegingen
5.18    Gelet op het voorgaande, zijn klachtonderdelen a), b) en c) gegrond. Klachtonderdeel d) is ongegrond.
5.19    Nu de raad klachtonderdelen a), b) en c) gegrond verklaart, dient het verzoek van klaagster om uit te spreken dat verweerster jegens klaagster niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt te worden toegewezen. Het voor een lange periode geen gehoor geven aan verzoeken van de wederpartij en zelfs niet aan verzoeken van de gerechtelijke instanties waar de zaak aanhangig is gemaakt, en daarover bovendien de eigen cliënt onvoldoende te informeren, druist lijnrecht in tegen de zorgvuldigheid die bij een behoorlijke rechtshulpverlening mag worden verwacht.

6    MAATREGEL
6.1    Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door een lange tijd geen werkzaamheden te verrichten in klaagsters dossier en klaagster daarover bovendien in het duister te laten tasten. Verweerster heeft daarmee volstrekt onvoldoende oog gehad voor de belangen van haar cliënte. Verweerster heeft uiteengezet dat zij ernstige gezondheidsklachten heeft gehad en dat die op dat moment belangrijker waren dan haar werk, maar dat geeft haar geen vrijbrief om haar praktijk zonder enige mededeling en zonder voorzorgsmaatregelen neer te leggen. De raad acht het ernstig dat verweerster ook geen waarnemer heeft ingeschakeld, terwijl niets daaraan in de weg heeft gestaan en de schade voor haar cliënte daardoor beperkt had kunnen blijven. 
6.2    De raad weegt mee dat verweerster ook haar eigen cliënte lange tijd niet heeft geïnformeerd over de reden van het gebrek aan communicatie. Pas ter gelegenheid van de zitting bij de raad, ruim twee jaar na de procedure bij de rechtbank, heeft verweerster aangegeven dat de oorzaak van haar stilzwijgen lag in haar medische situatie. Niet valt in te zien waarom verweerster klaagster daarover niet eerder heeft kunnen inlichten, al was het met een enkel woord. Verweerster gaf keer op keer niet thuis. Ook op de verzoeken van de deken om te reageren op de klacht heeft verweerster geen enkele reactie laten blijken. Zij heeft zelfs niet laten weten dat zij door ziekte (vooralsnog) niet in staat was te reageren. Pas ter zitting heeft verweerster voor het eerst gereageerd op de klacht. Daarbij heeft zij niet duidelijk kunnen maken waarom dat niet eerder had gekund.
6.3    In de omstandige uiteenzetting die verweerster ter zitting heeft gegeven over haar persoonlijke omstandigheden heeft de raad geen aanknopingspunt kunnen vinden voor de conclusie dat het in de onderliggende zaak om een eenmalig incident is gegaan. Verweerster heeft er op geen enkele wijze blijk van gegeven het laakbare van haar handelwijze in te zien, en uit te zijn op professionalisering van haar praktijk. Verweerster miskent daar mee dat haar handelen het vertrouwen in de advocatuur ernstig heeft geschaad. Van een advocaat mag immers ten minste worden verwacht dat de cliënten worden geïnformeerd over eventuele afwezigheid, alsmede over de weg die bewandeld moet worden als gedurende die afwezigheid iets in de zaak opspeelt dat aandacht behoeft. De raad acht het al met al noodzakelijk dat verweerster voor enige tijd wordt geschorst. De raad acht een onvoorwaardelijke schorsing voor de termijn van zes weken passend en geboden. 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- reiskosten van (de gemachtigde van) klaagster,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat. 

7.3    Verweerster moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door. 
7.4    Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart klachtonderdelen a), b) en c) gegrond;
-    verklaart klachtonderdeel d) ongegrond;
-    legt aan verweerster de maatregel van schorsing op voor de duur van zes weken;
-    bepaalt dat de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:
•    de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen, 
•    verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat
•    de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerster niet op het tableau staat ingeschreven;
- spreekt uit dat verweerster jegens klaagster niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt;
-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
-    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.3; 
-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.4. 


Aldus beslist door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, voorzitter, mrs. W.R. Arema en A.N. Kampherbeek, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 mei 2024.