ECLI:NL:TADRSGR:2024:85 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-164/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2024:85
Datum uitspraak: 17-04-2024
Datum publicatie: 17-04-2024
Zaaknummer(s): 24-164/DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in een familiegeschil kennelijk ongegrond. Een door verweerster ingediende productie verschil van het origineel: verweerster heeft daar een afdoende verklaring voor en de productie is nog steeds voldoende leesbaar. Verweerster mocht namens haar cliënt het standpunt innemen dat zij het niet in het belang van het kind acht dat klager het (vijfjarige) kind rechtstreeks in de juridische strijd betrekt.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 17 april 2024 (bij vervroeging) in de zaak 24-164/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 5 maart 2024 met kenmerk R 2024/22 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 17. 

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Klager en zijn ex-partner hebben gezamenlijk het gezag over hun minderjarige kind. Klager en de ex-partner zijn verwikkeld (geweest) in verschillende procedures over onder meer de ondertoezichtstelling van het kind. 
1.2    Verweerster staat de ex-partner bij.
1.3    Op 29 januari 2024 heeft klager een verzoekschrift met meerdere verzoeken ingediend, waaronder het verzoek strekkende tot onder meer opheffing  van de ondertoezichtstelling. Het verzoekschrift is ingediend door klager namens zichzelf en het kind. 
1.4    Op 30 januari 2024 heeft verweerster stukken ingebracht in een procedure bij het gerechtshof. Een van die stukken betreft een kopie van klagers verzoekschrift van 29 januari 2024 (‘productie 2’).
1.5    Op 30 januari 2024 heeft klager in een bericht aan de rechtbank onder meer geschreven:
“Hierbij stuur ik zoals beloofd door [verweerster] nieuwe serie leugens in Hoger Beroep bij het Hof Den Haag. (…)
[Verweerster] betreurt omdat [kind] eigen Recht heeft naar de Rechtbank Rotterdam te stappen via informele rechtsingang – dit is uniek in Nederland – kinderen hebben zelf recht naar de Rechtbank te stappen zelfs – zelfs de kinderechter te bellen of via juridisch winkel.
Hiermee schaadt [verweerster] [kind] haar rechten en haar stem. Het stem van het kind is leidend en [verweerster] weigert hiermee artikel 12 IVRK.“
1.6    Klager heeft vervolgens in een e-mail aan (onder meer) de rechtbank geschreven:
“Het is de vader opgevallen dat Productie 2 en 3 die [verweerster] heeft gedeeld naar het Hof Den Haag van [klager] betreft nieuwe verzoekschrift van 29.01.2024 is aangepast en texten zijn verkleind en gewisseld van opmaak en zinsneden gesneden zodat niet gelezen kan worden door de raadsheren of raadsvrouwen bij het Hof Den Haag. (…)
Bijgaand stuur ik u het origineel vader verzoekschrift van 29.01.2024 zodat u het verschil kunt zien. [Verweerster] pleegt fraude.
Bijgaand kunt u zelf zien hoe [verweerster] valsheid in geschrifte pleegt en zinsneden en testen opmaakt op op eigen houtje van derden.
Dit is strafbaar wat [verweerster] doet. 
Ik verzoek Rechtbank Rotterdam (…) aangifte te doen van deze valsheid in geschrifte en poging te manipuleren met vader zinsneden en texten bij het Hof Den Haag. 
De vader zal aangifte ook tegen [verweerster] indienen bij de politie en het O.M.”
1.7    Op 2 februari 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster. 

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende. 
a)    Verweerster heeft in de door haar ingediende productie 2 (klagers verzoekschrift van 29 januari 2024) zinsneden/teksten ‘verkleind en opgemaakt met ander lettertype’. 
Klager stelt dat verweerster dit heeft gedaan met het oogmerk dat de teksten niet gelezen kunnen worden door de raadsheren van het gerechtshof ter zitting van 13 februari 2024. Klager stelt dat dit bewust en met opzet gedaan moet zijn. Klager heeft melding gedaan van ‘deze strafbare feiten’ bij onder meer de rechtbank Rotterdam. 
b)    Verweerster probeert de waarheid af te dekken “tegen de raadsheren en raadsvrouwen in de procedure van 13.02.2024 en probeert met JBRR bende [klager] zwart te maken en alle schuld op [klager] neer [te] leggen.”
c)    Verweerster schendt de belangen van het kind met de zinsnede dat klager kwalijk handelt omdat het kind “eigen rechts informeel ingang heeft artikel 12 IVRK”. Klager stelt dat verweerster het kind (daardoor) rechten weigert. 

3    VERWEER
3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Zij stelt dat bij het scannen van de stukken voor indiening bij het gerechtshof klaarblijkelijk een deel van de zinnen is verkleind. Alhoewel inderdaad enkele zinnen/woorden zijn verkleind, zijn deze nog steeds goed leesbaar en is er uiteraard aan de inhoud niets veranderd. Van valsheid in geschrift of fraude is geen sprake.
3.2    Verweerster stelt dat klager een verzoek heeft ingediend voor/namens het kind, terwijl de informele rechtsingang bedoeld is voor kinderen jonger dan 12 jaar die zelf een brief sturen naar de rechtbank. Aangezien het kind 5 jaar oud is, is zij hiertoe niet in staat. Verweerster heeft, namens de ex-partner, aangegeven dat zij het niet in het belang van het kind acht dat klager het kind rechtstreeks betrekt in de juridische strijd. 
3.3    De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
Toetsingskader 
4.1    De klacht is gericht tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Voorop staat dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
4.2    In familiekwesties geldt op deze maatstaf nog een aanvulling, namelijk dat de advocaat moet waken voor onnodige polarisatie en een bepaalde mate van terughoudendheid moet betrachten, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen. 
Klachtonderdeel a)
4.3    Dit klachtonderdeel ziet op de door verweerster bij het gerechtshof ingediende productie. Vast staat dat de opmaak/lettergrootte van enkele zinnen in de tekst van die productie – het verzoekschrift van klager van 29 januari 2024 – verschilt van het origineel.  Verweerster heeft duidelijk uitgelegd hoe de gang van zaken is geweest: door het scannen van het stuk is blijkbaar op bepaalde punten vervorming opgetreden. De voorzitter meent dat dat goed mogelijk is en dat het stuk – ondanks de vervorming – nog steeds voldoende leesbaar was. Bovendien had klager (en/of zijn advocaat) het stuk zelf nogmaals kunnen indienen bij het gerechtshof of verweerster kunnen verzoeken het stuk nogmaals – zonder vervorming – in te dienen. Dat klagers belangen (nodeloos) zijn geschaad, is de voorzitter niet gebleken. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.4    Het is de voorzitter onduidelijk wat klager verweerster op dit punt precies verwijt. Voor zover klager verweerster verwijt dat zij de waarheid probeert af te dekken door de wijze waarop zij de productie bij het gerechtshof heeft ingediend, verwijst de voorzitter naar hetgeen hiervoor is overwogen onder klachtonderdeel a. Bij gebreke van nadere concretisering en/of onderbouwing verklaart de voorzitter dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond. 
Klachtonderdeel c)
4.5    Dit verwijt ziet op het door verweerster, namens de ex-partner, ingenomen standpunt dat zij het niet in het belang van het kind acht dat klager het kind rechtstreeks betrekt in de juridische strijd. Verweerster heeft dit standpunt kennelijk ingenomen (mede) naar aanleiding van het verzoekschrift van 29 januari 2024 dat door klager mede namens het kind is ingediend. Verweerster heeft in haar reactie duidelijk uitgelegd waarom zij het standpunt namens de ex-partner heeft ingediend. Dat klager het er niet mee eens is, is duidelijk, maar dat maakt het niet klachtwaardig. 
4.6    Van enige schending door verweerster van de belangen van het kind is niet gebleken. Verweerster heeft juist het belang van het (vijfjarige) kind in aanmerking genomen. Verweerster heeft op goede gronden in dit verband het standpunt kunnen innemen dat een vijfjarig kind niet betrokken moet worden in de juridische strijd tussen de ouders en zeker niet gevraagd moet worden om daarin stelling te nemen. Van klachtwaardig handelen is dan ook geen sprake. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond. 

BESLISSING
De voorzitter verklaart: 
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond

Aldus beslist door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 april 2024 (bij vervroeging).