ECLI:NL:TADRSGR:2024:83 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-414/DH/DH/D

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2024:83
Datum uitspraak: 15-04-2024
Datum publicatie: 17-04-2024
Zaaknummer(s): 23-414/DH/DH/D
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • EVRM, subonderwerp: Art 6
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar. Ontvankelijk dekenbezwaar. Geen strijd met artikel 6 EVRM. Onvoldoende onderbouwd dat verweerder structureel niet de zorg jegens zijn cliënten betracht of een verdienmodel heeft om toevoegingen met een minimale inspanning de maximale vergoedingen te declareren. Het dekenbezwaar is wel gegrond voor zover verweerder zich regelmatig onprofessioneel uitlaat over cliënten, ketenpartners, de Orde en de deken. Uit het dossier volgt dat verweerder zich meerdere keren onfatsoenlijk uitlaat over cliënten en zich oneerbiedig opstelt richting de deken. De intensiteit van verweerders communicatie is onprofessioneel. Verweerder toont geen zelfinzicht en legt de schuld steevast bij anderen. Verweerder heeft met het gelijktijdig volgen van meerdere cursussen zijn vakbekwaamheid niet onderhouden en in strijd het gehandeld met de kernwaarde deskundigheid. Voorwaardelijke schorsing van 8 weken. Begeleiding door coach als bijzondere voorwaarde.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 15 april 2024 in de zaak 23-414/DH/DH/D naar aanleiding van het dekenbezwaar van:

de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag
deken

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 15 juni 2023 heeft de deken een dekenbezwaar over verweerder ingediend.
1.2    Het dekenbezwaar is behandeld op de zitting van de raad van 16 oktober 2023. Op de zitting waren de deken, bijgestaan door stafjurist mr. A. Kersseboom, en verweerder aanwezig. Ter zitting heeft verweerder de tuchtrechters gewraakt.
1.3    Bij beslissing van 13 november 2023 (ECLI:NL:TADRAMS:2023:214) is het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond verklaard. 
1.4    Op 27 maart 2023 is de behandeling van het dekenbezwaar opnieuw aangevangen. Op de zitting waren de deken en stafjurist mr. A. Kersseboom aanwezig. Verweerder is – zoals door hem op voorhand per e-mail is bericht – niet verschenen.
1.5    De raad heeft kennisgenomen van het dekenbezwaar en de daarbij gevoegde bijlagen 1 tot en met 24. Ook heeft de raad kennisgenomen van het verweerschrift van 11 september 2023. Daarnaast heeft de raad kennisgenomen van de nagekomen e-mails van verweerder van:
-    15 juni 2023 (10 e-mails);
-    16 juni 2023 (2 e-mails);
-    17 juni 2023 (2 e-mails);
-    18 juni 2023;
-    12 oktober 2023 met bijlagen;
-    16 oktober 2023 (3 e-mails);
-    17 oktober 2023 (4 e-mails);
-    29 december 2023 (2 e-mails);
-    30 december 2023;
-    31 december 2023 (2 e-mails);
-    26 maart 2024 (2 e-mails);
-    27 maart 2024.

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Ten tijde van de indiening van het dekenbezwaar was verweerder advocaat in het arrondissement Den Haag. Inmiddels is verweerder de praktijk gaan uitoefenen in het arrondissement Rotterdam. 
2.3    Verweerder behandelt met name (civiele) zaken op basis van een toevoeging. Over het jaar 2022 heeft verweerder 158 toevoegingen aangevraagd, waarvan 140 adviestoevoegingen.
Eerder ingediende tuchtklachten
2.4    Tegen verweerder zijn in totaal tien klachten ingediend bij de deken:
Klachten die zijn doorgestuurd aan de raad
-    Klachtnummer K107 2020. Deze klacht heeft geleid tot de beslissing van de raad van 10 mei 2021, ECLI:NL:TADRSGR:2021:66, waarin aan verweerder een waarschuwing is opgelegd.
-    Klachtnummer K006 2021. Deze klacht heeft geleid tot de beslissing van de raad van 29 november 2021, ECLI:NL:TADRSGR:2021:217, waarin aan verweerder een berisping is opgelegd.
-    Klachtnummer K174 2021. Deze klacht is bij de raad bekend onder zaaknummer 22 447/DH/DH en heeft wegens een intrekking niet geleid tot een beslissing. De klacht is, ondanks het verzoek van de deken daartoe, door de raad niet voortgezet om redenen van algemeen belang.
-    Klachtnummer K041 2022. Deze klacht is bij de raad bekend onder zaaknummer 22 948/DH/DH en heeft wegens een intrekking niet geleid tot een beslissing. 
-    Klachtnummer K265 2022. Deze klacht is bij de raad bekend onder zaaknummer 23 797/DH/DH, waarop per heden wordt beslist.
-    Klachtnummer K014 2023. Deze klacht is bij de raad bekend onder zaaknummer 23 424/DH/DH, waarop per heden wordt beslist.
Klachten die niet zijn doorgestuurd aan de raad
-    Klachtnummer K116 2020.
-    Klachtnummer K018 2022.
-    Klachtnummer K082 2022.
-    Klachtnummer K084 2023.
Opleidingspunten
2.5    Op 9 mei 2022 heeft de deken de CCV-opgave over 2021 van verweerder beoordeeld. Over 2021 heeft verweerder 0 opleidingspunten behaald. De deken heeft aan verweerder een inhaalverplichting van 20 opleidingspunten opgelegd, zodat verweerder over 2022 40 opleidingspunten diende te behalen.
2.6    Verweerder heeft in de CCV-opgave over 2022 opgegeven 86 opleidingspunten te hebben behaald. Uit het overzicht van succesvol afgeronde cursussen volgt dat verweerder daarvoor 72 opleidingspunten heeft behaald, waarvan 31 punten op 30 mei 2022 en 41 punten op 31 december 2022. Verweerder heeft in 2022 8 uur aan intervisie gevolgd, waarvoor 4 opleidingspunten worden geteld.
2.7    Op verzoek van de deken heeft verweerder deelnamebewijzen van intervisiebijeenkomsten en certificaten van de afgeronde cursussen uit 2022 overgelegd. Uit de certificaten volgt dat verweerder op 30 mei 2022 31 opleidingspunten heeft behaald en op 31 december 2022 41 opleidingspunten.
Communicatie met de deken
2.8    Begin mei 2022 heeft verweerder de deken om een gesprek verzocht, waarbij hij aangaf het gevoel te hebben dat de orde hem tegenwerkte.
2.9    Op 10 mei 2022 heeft verweerder, op verzoek van de Orde, een nadere toelichting gegeven waarom hij het gevoel had door de Orde te worden tegengewerkt. 
2.10    Er is een gesprek ingepland voor 17 mei 2022. Verweerder heeft het gesprek op 16 mei 2022 afgezegd.
Communicatie na verzoek om voortzetting om redenen van algemeen belang
2.11    Op 19 september 2022 heeft de raad aan de deken gevraagd of zij redenen van algemeen belang ziet om de ingetrokken klachtprocedure 22-447/DH/DH voort te zetten. De deken heeft op 20 september 2022 kenbaar gemaakt dat zij voortzetting van de klacht van belang acht.
2.12    Op 21 oktober 2022 heeft de raad aan de deken en verweerder meegedeeld dat de klachtbehandeling in de zaak 22-447/DH/DH niet zal worden voortgezet, waarbij ook is medegedeeld dat de deken de klacht wenste voort te zetten. Verweerder heeft daarover diezelfde dag een e-mail gestuurd aan de deken.
2.13    Op 22 oktober 2022 heeft verweerder aan het Ordebureau kenbaar gemaakt dat hij wenst dat de deken stopt met het behandelen van zijn klachtprocedures en dit desnoods door de waarnemend deken wordt overgenomen.
2.14    Op 23 oktober 2022 heeft verweerder aan de deken gevraagd welk algemeen belang er gediend zou zijn met voortzetting van de klacht, omdat verweerder van mening is dat die actie onrechtmatig is.
2.15    Op 2 november 2022 heeft de deken het onder overweging 2.13 genoemde verzoek afgewezen. 
2.16    Op 9 november 2022 heeft de deken verweerder uitgenodigd voor een gesprek op het Ordebureau. 
2.17    Op 10 november 2022 heeft verweerder gereageerd dat een gesprek ‘helemaal geen zin’ heeft en hij al weet wat er gezegd gaat worden. Later die dag heeft verweerder nogmaals gereageerd en geschreven dat een gesprek prima is.
2.18    Op 30 november 2022 heeft het gesprek plaatsgevonden. Verweerder is daarin bijgestaan door mr. V. Mr. V. heeft verzocht of in de nieuwe klachtprocedures door de deken bemiddeld kan worden.
Royement door de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar
2.19    Op 20 december 2022 heeft de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar verweerder per 1 januari 2023 geroyeerd. Verweerder heeft dit diezelfde dag aan de deken voorgelegd en gevraagd of de deken daar iets mee kon. Op 28 december 2022 heeft verweerder het bericht ontvangen dat de verzekering doorloopt tot 1 februari 2023. 
2.20    Van 27 januari 2023 tot en met 31 januari 2023 hebben verweerder en het Ordebureau e mailcontact gehad over het afsluiten van een nieuwe verzekeringspolis. Verweerder heeft ook diverse e-mails mede aan de verzekeraar gestuurd. Op 31 januari 2023 heeft verweerder medegedeeld een nieuwe verzekeraar te hebben gevonden.
Communicatie na het bemiddelingsgesprek
2.21    Op 9 mei 2023 heeft om 10:30 uur een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden in klachtzaak K014 2023. Verweerder is tijdens het bemiddelingsgesprek vertrokken.
2.22    Na het bemiddelingsgesprek heeft verweerder op 9 mei 2023 e-mails aan de deken gestuurd om 11:17 uur, 11:34 uur, 11:43 uur, 14:59 uur, 21:03 uur en 21:10 uur.
2.23    Diezelfde dag heeft verweerder zich om 12:06 uur bij de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna: de NOvA), met een cc aan de deken, beklaagd over de houding van de deken richting het kantoor van verweerder. Op diezelfde datum, om 14:15 uur, heeft verweerder de NOvA en de Haagse deken geïnformeerd dat hij een klacht bij de Nationale Ombudsman heeft ingediend.
2.24    Op 10 mei 2023 om 12:06 uur heeft de deken aan verweerder bericht een dekenvisie te zullen opstellen in de klachtzaak K014 2023, waarna de klaagster de keuze heeft om de klacht al dan niet door te zenden aan de raad. Verweerder heeft daarop gereageerd om 12:22 uur en 13:28 uur.
2.25    Op 10 mei 2023 om 12:34 uur heeft verweerder een klacht over de deken bij het hof van discipline ingediend.
2.26    Op 11 mei 2023 om 11:43 uur heeft de deken aangekondigd een dekenbezwaar te gaan indienen. Verweerder heeft daarop gereageerd om 12:21 uur, 12:30 uur, 12:32 uur, 13:04 uur en 13:37 uur. 
2.27    Op 15 juni 2023 heeft de deken het dekenbezwaar ingediend bij de raad.

3    BEZWAAR
3.1    Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De deken verwijt verweerder het volgende.
a)    Verweerder betracht structureel niet de zorg jegens zijn cliënten die van een advocaat mag worden verwacht, waarbij wordt verwezen naar de tegen verweerder ingediende klachten en de werkwijze die hij hanteert in toevoegingszaken;
b)    Verweerder heeft onvoldoende aandacht voor een goede zaaksbehandeling, zoals een correcte dossieropbouw en het bevestigen van opdrachten en adviezen aan cliënten;
c)    Verweerder laat zich niet corrigeren in de praktijkvoering; hij toont geen zelfinzicht en als hij wordt aangesproken op tekortkomingen reageert hij door verwijten te maken richting anderen, zoals richting de klagers, de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar, de bank en de deken;
d)    Verweerder laat zich op onprofessionele wijze uit over zijn cliënten, de deken en de Orde van Advocaten;
e)    Verweerder handelt in strijd met artikel 4.4 en 4.5 van de Voda, door niet te voldoen aan de geldende verplichtingen op het gebied van vakbekwaamheid, noch de deken te laten controleren dat verweerder heeft voldaan aan de opgelegde inhaalverplichting; 

4    VERWEER 
4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING 
Toetsingskader
5.1    Volgens vaste jurisprudentie van het hof dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, onder andere inhoudende dat advocaten zich dienen te onthouden van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Bij deze toetsing betrekt de tuchtrechter de kernwaarden, zoals onafhankelijkheid, partijdigheid en vertrouwelijkheid, zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De gedragsregels beogen invulling te geven aan de eisen die mogen worden gesteld aan een goede taakuitoefening door een behoorlijk advocaat. De tuchtrechter toetst aan de norm van artikel 46 Advocatenwet en niet aan de gedragsregels. Die gedragsregels kunnen overigens zo nodig wel van betekenis zijn bij bedoelde toets.
Ontvankelijkheidsverweren en artikel 6 EVRM
Standpunt van verweerder
5.2    Verweerder voert – naar de raad begrijpt – twee ontvankelijkheidsverweren aan. Allereerst stelt verweerder dat de deken niet onafhankelijk is, maar een probleem probeert te vinden bij verweerders kantoor. Omdat zij geen problemen kon ontdekken, heeft zij het op andere zaken gegooid zoals studiepunten, de communicatie van verweerder, de klachten van zijn cliënten of dat de dossieropbouw niet goed zou zijn. De deken zou zich volgens verweerder met belangrijkere zaken binnen de advocatuur moeten bezighouden, zoals de fraude bij de Landsadvocaat, bedreigingen richting strafrechtadvocaten door de drugsmaffia, het hoge ziektepercentage onder advocaten, contante betalingen, de te lage vergoedingen voor de sociale advocatuur en cocaïnegebruik op de Zuidas. Verweerder wijst er ook op dat de deken het dekenbezwaar heeft ingediend nadat hijzelf een klacht over de deken had ingediend. Deze klacht heeft hij nadien overigens ingetrokken.
5.3    Ten tweede dient de deken volgens verweerder niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat zij misbruik maakt van haar bevoegdheden. Verweerder heeft in klachtzaken schikkingen getroffen, maar de deken breekt die schikkingsovereenkomsten open door die klachtzaken alsnog aan de tuchtrechter voor te leggen. Daarbij is niet duidelijk of deze cliënten wilden dat hun zaak zou worden voorgelegd aan de tuchtrechter.
5.4    Verweerder doet daarnaast een beroep op artikel 6 EVRM, omdat volgens hem geen sprake is van een eerlijk proces. Het dekenbezwaar bevat zoveel klachten dat het voor verweerder niet mogelijk is om zich daartegen te verweren. Ook kan hij zich onvoldoende verweren omdat hij gebonden is aan zijn geheimhoudingsplicht.
Oordeel van de raad
5.5    De raad acht de deken ontvankelijk in haar dekenbezwaar. De raad stelt voorop dat in de Advocatenwet aan de deken onder meer is opgedragen om een behoorlijke uitoefening van de praktijk te bevorderen en toe te zien op de naleving van de plichten van de advocaat als zodanig, terwijl zij de taken vervullen die hun bij verordeningen zijn opgelegd. De deken heeft daarin een discretionaire bevoegdheid en beleidsruimte om (al dan niet op grond van ontvangen signalen) een onderzoek in te stellen naar mogelijke tuchtrechtelijk verwijtbare gedragingen van een advocaat en op grond van die bevindingen uit dat onderzoek te besluiten om een dekenbezwaar in te dienen. Die signalen kunnen ook worden ontvangen door (onderzoek naar) binnengekomen klachten van cliënten. De omstandigheid dat verweerder meent dat deze signalen minder ernstig zijn (dan andere ontwikkelingen in de advocatuur), maakt dit niet anders. Dat de deken niet onafhankelijk zou zijn of misbruik maakt van haar bevoegdheden is de raad daarbij geenszins gebleken.
5.6    Het is de raad verder evenmin gebleken dat bij de procedure van het dekenbezwaar sprake is van strijd met artikel 6 EVRM. Dat het dekenbezwaar volgens verweerder omvangrijk is, is op zichzelf onvoldoende om tot een oordeel te komen dat geen sprake is van een eerlijk proces. De raad stelt in dat verband vast dat verweerder (na meerdere gehonoreerde uitstelverzoeken) een verweerschrift heeft kunnen indienen en per e-mail veelvuldig heeft gereageerd op het dekenbezwaar. Eveneens had verweerder ter zitting op het dekenbezwaar kunnen reageren, maar daar heeft hij vanaf gezien. Tot slot wijst de raad erop dat de geheimhoudingsplicht niet zo ver strekt dat verweerder wordt beperkt in het voeren van een verweer in een tuchtprocedure, hetgeen ook volgt uit gedragsregel 3 lid 4.
Bezwaargronden a) en b)
Standpunten partijen
5.7    De deken ziet in de klachten over de dienstverlening van verweerder een patroon van onvoldoende kwaliteit van de dienstverlening, die met name bestaat uit een gebrek aan communicatie en (schriftelijke) informatievoorziening van verweerder. Verweerder heeft onvoldoende aandacht voor een correcte dossieropbouw en het bevestigen van opdrachten en adviezen. Ter onderbouwing hiervan heeft de deken verwezen naar de dekenvisies die zij in eerdere klachtzaken heeft opgesteld alsmede naar de klachtdossiers die in het verleden aan de raad zijn voorgelegd. Daarnaast heeft de deken erop gewezen dat er meer klachtzaken zijn, maar dat verweerder – zoals hij dit zelf noemt – die klachten heeft afgekocht om te voorkomen dat de raad deze klachten gegrond verklaart.
5.8    Volgens de deken heeft verweerder bovendien een verdienmodel om zaken op basis van een toevoeging aan te nemen, onder mededeling dat de kansen redelijk goed zijn. Vervolgens declareert verweerder de toevoeging zonder de cliënt daarover te informeren, waarna hij – pas wanneer de cliënt zelf aan de bel trekt – bericht dat hij onvoldoende kansen ziet in de zaak door een bewijsgebrek. Dit is in strijd met de kernwaarde deskundigheid. Verweerder incasseert kennelijk met een minimale inspanning de maximale vergoedingen op basis van een toevoegingsadvies. De deken wijst erop dat verweerder over 2022 158 toevoegingen heeft aangevraagd, waarvan 140 adviestoevoegingen. 
5.9    Verweerder heeft hiertegen verweer gevoerd.
Oordeel van de raad
5.10    De raad is van oordeel dat de deken deze bezwaargronden onvoldoende heeft onderbouwd. De deken verwijst ter onderbouwing van haar bezwaar onder meer naar de klachtzaken die niet door de raad zijn beoordeeld, omdat de klacht niet is doorgezet naar de raad of de klachtprocedure – al dan niet bij de raad – is geëindigd door een schikking tussen verweerder en klager. Weliswaar heeft de deken in een aantal van dergelijke zaken de dekenvisie ingebracht, maar deze visies zijn door verweerder betwist en bij gebrek aan de onderliggende klachtdossiers kan de raad het handelen of nalaten van verweerder in die klachtzaken niet beoordelen. In de gevallen waarin de klachtprocedure is geëindigd doordat er is geschikt tussen verweerder en de klager, beschikt de raad evenmin over de onderliggende klachtdossiers om de gedragingen van verweerder te kunnen beoordelen. Daarbij merkt de raad op dat de totstandkoming van een schikking in een klachtprocedure op zichzelf niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Tot slot verwijst de deken naar de twee onherroepelijke beslissingen van de raad waarin aan verweerder een maatregel is opgelegd, zoals onder overweging 2.4 ook zijn benoemd. Artikel 47b, eerste lid, van de Advocatenwet verzet zich er echter tegen om het handelen wat aan die beslissingen ten grondslag is gelegd, opnieuw in dit dekenbezwaar te betrekken. Deze beslissingen zijn daarnaast op zichzelf onvoldoende om daarop een patroon van nalatig handelen van verweerder te baseren. 
5.11    Wat betreft het gestelde verdienmodel van toevoegingen, waarbij de deken heeft gewezen op een bepaald patroon in de werkwijze van verweerder, heeft de deken onvoldoende onderbouwd in hoeverre hiervan sprake is en dat verweerder daarmee in strijd heeft gehandeld met de kernwaarden van de advocatuur. Ter zitting heeft de deken toegelicht geen eigen (dossier)onderzoek te hebben verricht naar de werkwijze van verweerder en het incasseren van toevoegingen. Evenmin is er contact geweest met de Raad voor Rechtsbijstand. Dat het bij de deken ontstane beeld juist is, kan de raad hierdoor niet beoordelen. Daarbij stelt verweerder onweersproken dat hij als ‘High Trust-kantoor’ periodiek gecontroleerd wordt door de Raad voor Rechtsbijstand en dat daarbij geen onregelmatigheden zijn aangetroffen in de declaraties van zijn toevoegingen. Wat betreft de beoordeling van het handelen van verweerder in de twee door de deken genoemde klachtdossiers, merkt de raad op dat deze klachten bij de raad nog in behandeling zijn (kenmerken 23-424/DH/DH en 23-797/DH/DH) en niet zullen meewegen bij de beoordeling van dit dekenbezwaar, daargelaten dat twee klachtdossiers ook onvoldoende grondslag zouden vormen om te kunnen spreken van een patroon. 
5.12    Bezwaargronden a) en b) zijn ongegrond. 
Bezwaargronden c) en d)
Standpunten partijen
5.13    De deken verwijt verweerder dat hij zich regelmatig op onprofessionele wijze uitlaat over cliënten, de Orde en de deken. Ter zitting heeft de deken benadrukt dat dit ook zo geldt voor uitlatingen van verweerder over ketenpartners, zoals een beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar, en in zijn communicatie naar de raad toe. Verweerder laat zich bovendien niet bijsturen en ziet zijn fouten niet in, maar geeft steeds anderen de schuld.
5.14    Verweerder betwist dat zijn communicatie onprofessioneel is. Hij wijst erop dat het contact met zijn cliënten goed is. Verweerder is eerlijk, nuchter, direct en draait niet om de hete brei heen. Sommige cliënten kunnen daar niet tegen en dienen een klacht in. Als advocaat mag hij zich echter wel verweren. Verweerder biedt verder zijn excuses aan al diegenen binnen de Orde die zijn opmerkingen vervelend vonden, want dat had hij niet zo bedoeld. Verder beroept verweerder zich op de vrijheid van meningsuiting. 
Oordeel van de raad
5.15    De raad volgt de deken in haar standpunt dat verweerders communicatie zodanig onprofessioneel is dat sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Uit het dossier volgt dat verweerder zich meerdere keren onfatsoenlijk uitlaat over zijn (voormalige) cliënten. Ook stelt hij zich oneerbiedig op richting de deken. Bovendien is de intensiteit van zijn communiceren onprofessioneel. Daarbij toont verweerder geen zelfinzicht, want hij verwijst bij ontstane problemen steevast naar tekortkomingen van anderen in plaats van kritisch naar zijn eigen handelen te kijken. De raad zal hierna ingaan op diverse voorbeelden waaruit dit blijkt.
5.16    Ten opzichte van (voormalig) klagers, ziet de raad dat verweerder hen wegzet als oplichters, verslaafden of mensen met psychische problemen:
Zo stelt verweerder dat een klager hem en de Orde heeft ‘misleid met een lulverhaal’ en dat de klager ‘diep in de schulden [zit] door waarschijnlijk verslavingen of gokproblemen’, en ‘De andere cliente heeft mentale problemen en verslavingen waardoor die eigenlijk niet meer weet wat ze zegt’ (e-mail van 22 oktober 2022). 
Ook schreef verweerder: ‘De man bleek een cokeverslaving te hebben en had constant geld nodig (meneer zou zijn moeder nog verkopen om aan geld te komen)’ (e-mail van 10 mei 2022 om 11:34 uur). 
Of adviseert verweerder de deken om ‘soms even te bellen met personen om te kijken of die wel mentaal 100% gezond zijn’ over klagers (e-mail van 10 mei 2023 om 13:28 uur) en zet hij klagers weg als lid van een ‘Nigeriaanse criminele bende’ en ‘Kees van der Speklui’ (e-mail van 15 juni 2023 om 18:55 uur) en als ‘schatzoekers’ (e-mail van 15 juni 2023 om 18:27 uur).
Daarnaast zet verweerder zijn voormalige cliënten diverse keren weg voor misbruikers van het tuchtrecht, omdat zij volgens verweerder alleen maar uit zijn op geld en niets begrijpen (onder meer in de e-mail van 9 mei 2023 om 14:15 uur, de e-mails van 15 juni 2023 om 17:24 uur, 17:56 uur en 19:03 uur, en in zijn verweerschrift).
5.17    Hoewel verweerder zich mag verweren tegen tuchtklachten en verweerder het recht van vrije meningsuiting heeft, waarbij het verweerder in zekere zin ook vrijstaat om in te gaan op van belang zijnde (persoonlijke) omstandigheden van een klager, is de raad van oordeel dat hij met zijn uitlatingen de grenzen van het betamelijke heeft overschreden. In reactie op tuchtklachten doet verweerder grievende en ongefundeerde uitlatingen over zijn voormalig cliënten, waarbij het de raad opvalt dat hij niet reflecteert op zijn eigen handelen, maar de schuld steeds bij de ander legt.
5.18    Eenzelfde gebrek aan zelfinzicht ziet de raad terug in de uitlatingen van verweerder over de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. Verweerder verwijt de verzekeraar hem eruit gegooid te hebben op grond van ‘onzinclaims’ van cliënten. Alhoewel deze claims naar verweerders zeggen nooit zijn gehonoreerd, heeft de verzekeraar kennelijk aanleiding gezien te breken met verweerder. Het is duidelijk dat verweerder hier verontwaardigd over is en dat het vinden van een nieuwe verzekeraar stressvol is, maar de houding die verweerder vervolgens aanneemt acht de raad onprofessioneel. Verweerder wijst ook hier steeds met de beschuldigende vinger naar anderen. Daarbij beschuldigt hij de verzekeraar zonder verdere onderbouwing van discriminatie ‘aangezien het de laatste tijd ging om cliënten met een buitenlandse naam’ (e-mail van 29 januari 2023), en schrijft hij aan derden dat de verzekeraar maar ‘weinig [leek] te begrijpen van de tuchtregels’ (bericht van 9 mei 2023 om 14:15 uur). Ook schrijft hij over de bank ‘… omdat mijn tussenpersoon Rabobank er allemaal weinig van snapt.’ (e-mail aan de Orde van 30 januari 2023 om 16:48 uur) en ‘Ik vind het jammer dat de Rabobank zoveel fouten heeft gemaakt en zo’n slechte bank is geworden.’ (e-mail aan de Orde van 31 januari 2023 om 16:56 uur). Verweerder laat op geen moment zien dat hij ook bij zichzelf te rade gaat over de oorzaak van het royement door de verzekeraar.
5.19    Ook in zijn e-mailcorrespondentie met de deken ziet de raad een dergelijk patroon. Wanneer de deken haar toezichthoudende taken uitvoert, stelt verweerder in zijn reacties het handelen van de deken steeds ter discussie en reflecteert hij niet op zijn eigen handelen. De raad verwijst in dit verband naar de volgende communicatie:
Nadat de deken te kennen heeft gegeven dat zij een ingetrokken klachtprocedure bij de raad om redenen van algemeen belang wenst voor te zetten, reageert verweerder daarop ‘Waar slaat dit in hemelsnaam op!’ (e mail van 21 oktober 2022). De dag daarop heeft verweerder een klacht ingediend over de deken ‘wegens het belemmeren van [verweerders] bedrijf en vak.’ en wenst hij ‘dat de huidige deken stopt met het behandelen van [verweerders] klachtprocedures’. 
Nadat verweerder problemen heeft gehad met zijn beroepsaansprakelijkheids-verzekering schreef hij onder meer aan de Orde ‘Heeft u wel alles gelezen?’ en ‘U bent er toch ook voor advocaten of niet!!??’ (e-mails van 30 januari 2023, om 9:36 uur en 9:37 uur). Op een reactie daarop van de Orde schreef verweerder ‘Mail mij aub niet meer!’ (e-mail van 30 januari 2023 om 10:04 uur).
Gedurende een bemiddelingsgesprek op 9 mei 2023 is verweerder zonder aankondiging weggelopen. Nadien heeft verweerder zijn ongenoegen over het bemiddelingsgesprek en over de deken geuit door een klacht in te dienen bij de NOvA, de Nationale Ombudsman en een tuchtklacht bij het hof van discipline.
5.20    Daarnaast valt op dat verweerder in korte tijdsbestekken een groot aantal e-mails verstuurt. Zo stuurt verweerder e-mails aan de verzekeraar op 28 januari 2023 (om 13:00 uur, 13:53 uur, 17:03 uur, 17:04 uur, 17:26 uur, 17:42 uur); e-mails aan de deken en andere instanties na het bemiddelingsgesprek (van 9 mei 2023 om 11:17 uur, 11:34 uur, 11:43 uur, 12:06 uur, 14:15 uur en 21:03 uur; van 10 mei 2023 om 12:22 uur, 12:34 uur en 13:28 uur, en van 11 mei 2023 om 12:21 uur, 12:30 uur, 13:04 uur en 13:37 uur). Uit de frequentie en de inhoud van deze e mailberichten concludeert de raad dat verweerder zijn emoties onvoldoende onder controle heeft.
5.21    Ook nadat het dekenbezwaar is ingediend bij de raad, heeft verweerder op vergelijkbare wijze zijn bezwaren geuit tegen het dekenbezwaar. Verweerder heeft in een periode van drie dagen 15 e-mails gestuurd aan de raad waarin hij op de wijze, zoals hiervoor benoemd, reageert op het dekenbezwaar. In de avond van 15 juni 2023 stuurt verweerder 10 e-mails waarin hij kritiek uit op de handelswijze van de deken. Zo schreef verweerder:
‘… ik onder andere vind dat deze Haagse orde anti-toevoegingen is en klagers soms onnodig helpt en onzinclaims te serieus neemt. […] Mijns inziens kan deze deken absoluut niet tegen kritiek […].’ In zijn e-mail kondigt verweerder tevens aan een kort geding te zullen starten als de raad zou beslissen het dekenbezwaar door te laten gaan en stelt hij dat de deken bezig is met een persoonlijke actie richting verweerder;
‘En vergeet overigens de Zuidas niet waar heel veel cocaïne wordt gebruikt. Ik heb er zelf gewerkt. Maar dat is allemaal geen probleem toch voor de orde van advocaten. Laten we bezwaar indienen tegen een pro deo advocaat!’;
Ook na de zitting bij de raad van 16 oktober 2023, waarin verweerder gebruik heeft gemaakt van zijn recht op wraking, heeft verweerder meerdere e-mails aan de raad gezonden. Daarin stelt verweerder de raad, de Haagse orde en de deken (persoonlijk) aansprakelijk. Ook stelt hij het toezicht van de deken ter discussie. Zo heeft verweerder de raad verzocht bekend te maken welk advocatenkantoor het dekenbezwaar heeft opgesteld, omdat dit volgens verweerder niet door de deken is opgesteld (e-mail van 29 december 2023 om 23:10 uur) en schrijft hij:
‘Ik betwist de zittingen van de raad mits kan worden aangetoond dat de algemeen deken (en zijn kantoor) niet voor Poetin heeft gewerkt’ (e-mail van 30 december 2023 om 23:48 uur); 
en ‘Ik wens tevens bewijs dat de algemeen deken niet voor Poetin heeft gewerkt’ (e-mail van 31 december 2023 om 00:14 uur)
Op 26 maart 2024 om 00:09 uur schrijft verweerder: ‘En we zitten binnen 2 jaar in Wo3 dus maak je over andere dingen zorgen is mijn advies.’
5.22    De raad ziet in hetgeen onder 5.20 en 5.21 is beschreven een bevestiging van het beeld dat in het dekenbezwaar is beschreven.
5.23    De raad volgt de deken in haar standpunt dat, gelet op de inhoud en frequentie van de e-mails die verweerder stuurt, geconcludeerd kan worden dat de communicatie van verweerder niet professioneel is en daarmee niet is zoals dat van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht. Verweerder laat in zijn communicatie zijn emoties de overhand nemen, waardoor de inhoud van zijn e-mails meer dan eens de grenzen van het betamelijke overschrijden. Het lukt verweerder bovendien niet om kritisch naar zijn eigen handelen te kijken. Van enige zelfreflectie lijkt geen sprake.
5.24    De raad verklaart bezwaargronden c) en d) gegrond.
Bezwaargrond e)
Standpunten partijen
5.25    De deken verwijt verweerder tot slot niet aan zijn opleidings- en inhaalverplichting op grond van artikel 4.4 en 4.5 van de Voda te hebben voldaan. Uit de aangeleverde gegevens volgt dat verweerder op 30 mei 2022 31 punten heeft behaald en op 31 december 2022 41 punten. Die puntenaantallen zijn volgens de deken onmogelijk gelet op het aantal uren dat er in een dag zit. Verweerder heeft, ondanks aandringen van de deken, geen nadere uitleg gegeven hierover.
5.26    Verweerder betwist dat hij zijn punten niet heeft gehaald. Verweerder heeft dag en nacht online cursussen gevolgd.
Oordeel van de raad
5.27    De raad stelt, op grond van artikel 4.4 lid 5 onder a Voda, vast dat één uur cursus één opleidingspunt oplevert. Verweerder heeft aan de deken een overzicht van afgeronde cursussen overgelegd, waaruit volgt dat hij op 30 mei 2022 in totaal 31 punten heeft behaald en op 31 december 2022 een totaal van 41 punten. Dat betekent dus dat verweerder op 30 mei 2022 in totaal 31 uur en op 31 december 2022 in totaal 41 uur aan cursussen moet hebben gevolgd. Een verklaring van verweerder hoe dit mogelijk is, ontbreekt. Nu een dag uit 24 uur bestaat, houdt de raad het ervoor dat verweerder op voornoemde data kennelijk gelijktijdig meerdere cursussen online heeft gevolgd. Dat betekent dat verweerder niet iedere cursus de benodigde aandacht heeft kunnen geven. Dit leidt tot de conclusie dat verweerder met het volgen van deze cursussen zijn vakbekwaamheid niet heeft onderhouden. Hiermee heeft verweerder gehandeld in strijd met de kernwaarde deskundigheid. Bezwaargrond e) is daarom gegrond. 
Conclusie
5.28    Op grond van het voorgaande zal de raad bezwaargronden a) en b) ongegrond verklaren. Bezwaargronden c), d) en e) zijn gegrond. 

6    MAATREGEL
6.1    Gelet op de (gedeeltelijke) gegrondverklaring van het dekenbezwaar, zal de raad aan verweerder aan tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de vraag welke maatregel passend is, weegt de raad het volgende mee.
6.2    Uit het dossier komt een beeld naar voren dat verweerder het moeilijk vindt om kritiek van anderen, waaronder van de deken, te ontvangen. Op klachten van cliënten en in communicatie naar de deken, kiest verweerder veelal voor de aanval en reageert hij verongelijkt. Zijn communicatie overschrijdt daarbij meer dan eens de grenzen van het betamelijke. Verweerder mist bovendien de benodigde zelfreflectie ten aanzien van zijn eigen handelen.
6.3    De inhoud van verweerders e-mails en de frequentie waarmee hij deze stuurt, is onprofessioneel. Verweerder verstuurt in een korte tijdspanne vele, vaak korte, e-mailberichten waarin hij opschrijft wat – kennelijk vanuit zijn emotie – op dat moment in hem opkomt.
6.4    Verweerder miskent de toezichthoudende rol van de deken en de tuchtrechter. Verweerder ziet de procedure van het dekenbezwaar als een persoonlijke aanval en trekt de onafhankelijkheid van de deken in twijfel. Diverse keren heeft verweerder gedreigd met een kort geding om een tuchtrechtelijke procedure te voorkomen of te beïnvloeden, waarbij hij bovendien een aansprakelijkheidsstelling heeft gestuurd. Het is de raad echter geenszins gebleken dat de deken vooringenomen zou zijn jegens verweerder. De deken voert haar toezichthoudende taak uit. Als advocaat met bepaalde privileges, dient verweerder zich hieraan te conformeren. De raad neemt het verweerder kwalijk dat hij niet in staat is op professionele wijze het gesprek met de deken aan te gaan aangaande de zorgen die de deken heeft over zijn praktijkvoering en communicatie. Het lijkt erop dat verweerder hier niet toe in staat is, omdat zijn emoties de overhand nemen waarbij het hem dan ook niet meer lukt kritisch naar zichzelf te kijken.
6.5    Tekenend hiervoor zijn de latere berichten van verweerder, waarin hij de integriteit van de algemeen deken en de tuchtrechters in twijfel trekt door ongefundeerde verdenkingen te uiten over beïnvloeding door buitenlandse, Russische autoriteiten. 
6.6    Bij het bepalen van een passende maatregel wordt, naast het hiervoor genoemde, ook meegewogen dat verweerder zijn vakbekwaamheid niet voldoende heeft onderhouden. Ook dat neemt de raad verweerder kwalijk. De raad is evenwel van oordeel dat op dit moment vooral belangrijk is dat verweerder een verbetering gaat laten zien in zijn manier van communiceren nu hier de grootste zorgen inzitten. De raad acht het daarom noodzakelijk dat verweerder zich op korte termijn laat bijstaan door een coach met wiens hulp hij zijn emotieregulatie, zelfreflectie en zelfinzicht verbetert. De raad zal als stok achter de deur een voorwaardelijke schorsing opleggen van acht weken. Daaraan zal, naast de algemene voorwaarde, als bijzondere voorwaarde worden verbonden dat verweerder zich door een dergelijke coach laat begeleiden. Omdat verweerder na de indiening van het dekenbezwaar praktijk is gaan voeren in het arrondissement Rotterdam, zal de raad bepalen dat de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam toezicht zal houden op de naleving van de hierna gestelde voorwaarden.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat. 
7.2    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart bezwaaronderdelen c), d) en e) gegrond;
-    verklaart bezwaaronderdelen a) en b) ongegrond;
-    legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van acht weken op;
-    bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder een of meer van de navolgende bijzondere of algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;
-     stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;
-     stelt als bijzondere voorwaarde dat verweerder een coachingstraject gaat doorlopen, waarop de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam toezicht zal houden. Hierbij geldt het volgende:  
* Verweerder zoekt in samenspraak met de Rotterdamse deken een coach en meldt zich binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan bij deze, door de Rotterdamse deken, goedgekeurde coach;         
* Verweerder legt, binnen een met de Rotterdamse deken afgesproken termijn, een plan van aanpak van deze coach ter goedkeuring voor aan de Rotterdamse deken. Uit dat plan van aanpak blijken in ieder geval de doelen waaraan verweerder gaat werken. Daarnaast stemt verweerder met de Rotterdamse deken af op welke wijze en met welke frequentie hij de coaching met de deken evalueert en verweerder houdt zich vervolgens aan de met de deken gemaakte afspraken;     
* Verweerder doorloopt het coachingstraject volledig en legt aan het eind van het traject aan de deken een verklaring van de coach over waaruit het resultaat van het traject blijkt;
-     stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;
-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.2.

Aldus beslist door mr. A. van Luijck, voorzitter, mrs. W.R. Arema, A. Schaberg, J.G. Colombijn-Broersma en A.B. Baumgarten, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 april 2024.