ECLI:NL:TADRSGR:2024:81 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-424/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2024:81
Datum uitspraak: 15-04-2024
Datum publicatie: 17-04-2024
Zaaknummer(s): 23-424/DH/DH
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat. De kwaliteit van de dienstverlening door verweerder is ondermaats geweest. Verweerder heeft in een periode van vier maanden geen werkzaamheden verricht, terwijl klaagster dat wel mocht verwachten. Niet kan worden uitgegaan van de stelling dat verweerder in de tussentijd al een conceptdagvaarding per post had verzonden. Verweerder is ook niet transparant geweest in de werkzaamheden die hij voor klaagster zou uitvoeren. Voorwaardelijke schorsing van 2 weken.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 15 april 2024 in de zaak 23-424/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 23 januari 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2    Op 21 juni 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K104 2022 van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 16 oktober 2023. Daarbij waren klaagster, bijgestaan door haar partner, en verweerder aanwezig.
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 18 (procedureel). Ook heeft de raad kennisgenomen van de nadere reactie van klaagster van 3 juli 2023, en de nadere reactie van verweerder van 12 juli 2023.

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Klaagster heeft een huurgeschil over servicekosten en het onaangekondigd afsluiten van de waterleiding.
2.3    Klaagster is op 25 februari 2022 door een andere advocaat verwezen naar verweerder. Klaagster en verweerder hebben diezelfde dag telefonisch contact gehad.
2.4    Op 17 maart 2022 heeft klaagster haar zaak met stukken voorgelegd aan verweerder voor een beoordeling van de zaak. Daarin gaf zij onder meer aan “graag een aantal kosten terug te verhalen op mijn voorgaande verhuurder”.
2.5    Op 18 maart 2022 heeft verweerder klaagster per e-mail om aanvullende gegevens verzocht.
2.6    Op 21 maart 2022 heeft verweerder namens klaagster een toevoeging aangevraagd. De toevoeging is op 22 maart 2022 afgegeven.
2.7    Op 2 mei 2022 heeft verweerder aan klaagster gemaild: “Wij zijn bezig met het opstellen van een brief voor de wederpartij. Zijn er nog aanvullende stukken die u kunt sturen zoals uw huurovereenkomst? Excuses voor de late reactie, wij zijn erg druk op het moment.”
2.8    Diezelfde dag heeft klaagster gereageerd, de huurovereenkomst aan verweerder gestuurd en gevraagd welke aanvullende stukken verweerder nog meer wenst te ontvangen: 
2.9    Op 3 mei 2022 heeft verweerder aan klaagster gemaild: “Van welke verhuurder wenst u het geld te vorderen? Ik zie dat de verhuurder namelijk veranderd is. Tevens wat zijn de concrete bedragen die u wilt vorderen?”
2.10    Op 9 mei 2022 heeft verweerder klaagster een herinnering gemaild. Diezelfde dag heeft klaagster aangegeven van welke verhuurder zij het geld wil vorderen. Op 15 mei 2022 heeft klaagster de concrete bedragen aan verweerder doorgegeven.
2.11    Op 17 mei 2022 heeft verweerder per e-mail een conceptsommatiebrief aan klaagster gestuurd. Klaagster heeft diezelfde dag aangegeven geen opmerkingen op het concept te hebben. Verweerder heeft de sommatiebrief op 19 mei 2022 verzonden aan de verhuurder. 
2.12    De advocaat van de verhuurder heeft op 3 juni 2022 gereageerd op de sommatiebrief. Verweerder heeft de reactie diezelfde dag via e-mail aan klaagster doorgezonden. 
2.13    Via e-mail is er in de laatste week van juni meermaals contact geweest tussen klaagster en verweerder. Ook heeft verweerder per e-mail contact gezocht met de advocaat van de verhuurder. 
2.14    Op 15 juli 2022 heeft klaagster aan verweerder gemaild: “[…] Ik merk dat we helaas na maanden nu nog steeds op hetzelfde uitkomen en dat er niks door de oude verhuurder als bewijsstukken geleverd wordt. Ik ga er momenteel van uit dat tegen de tijd dat dit voor de rechter is dat er een uitspraak vanuit de huurcommissie voor de jaar juni 2020 tot en met mei 2021 bekend is. Financieel ben ik door de verhuurder meer benadeeld. Het is voor mij dan ook enorm teleurstellend dat de oude verhuurder niet met bewijsstukken komt, maar steeds weer in herhaling blijft vallen.”
2.15    Verweerder reageerde diezelfde dag per e-mail: “Ok dus dan naar de rechter lijkt mij.” Klaagster antwoordde daarop direct: “Helaas zie ik geen andere optie. Mocht u een nog opties hebben hoor ik dat graag.”
2.16    Op 5 december 2022 heeft klaagster bij verweerder per e-mail gevraagd naar de status van haar zaak.
2.17    Op 13 december 2022 heeft verweerder gemaild: “Dank voor uw berichten. We zullen u deze week informeren over uw zaak.”
2.18    Op 14 december 2022 heeft verweerder aan klaagster gemaild: “Ik ben bang dat er iets verkeerd is gegaan, want de dagvaarding in de bijlage was al eerder af en is ook naar u per post verzonden. Uit uw reactie neem ik aan dat deze niet is aangekomen. Ik denk dat dit een miscommunicatie is geweest en ons excuus hiervoor! Ik verwijs u nogmaals naar de dagvaarding in de bijlage, als u hiermee akkoord bent kan deze morgen nog weg en hebben we binnen een paar weken een rolzitting. Tevens nog de vraag of u ondertussen al de uitspraak van de Huurcommissie van 2020 – 2021 heeft ontvangen? Nogmaals excuus!”
2.19    Op 15 december 2022 heeft verweerder de urenspecificatie aan klaagster gemaild. Op de urenspecificatie is onder meer opgenomen dat op 22 maart 2022 een analyse is opgesteld (180 minuten), op 14 oktober 2022 een dagvaarding is opgesteld (360 minuten) en op 20 november 2022 ‘opstellen akte indienen stukken’ (45 minuten).
2.20    Op 8 januari 2023 heeft klaagster aan verweerder gemaild: “Dank u vriendelijk voor uw urenspecificatie. Mijn zaak is begin 2022 aangemeld en ik heb echter u maar enkel 1x aan de telefoon gehad. En op hand te tellen mailtjes. De communicatie met u is ook zeer stroef. Ik heb meerdere malen moeten bellen om uiteindelijk een reactie van u te mogen ontvangen. Nadat ik een verzoek heb ingediend om een urenspecificatie te willen ontvangen is er ineens een conceptbrief per mail verstuurd. Het vertrouwen is er enkel minder op geworden nadat ik de urenspecificatie heb ontvangen. Er is geen enkel keer vanuit uw kant contact opgenomen ook is er geen enkel keer door u gemeld dat u mijn zaak voor de rechter gaat nemen. Er is geen transparante communicatie vanuit uw kant. Ik vind dit dan ook zeer kwalijk en wil graag nu schriftelijk mijn klacht indienen.”
2.21    Verweerder heeft diezelfde dag gereageerd en onder meer gemaild: “Dank voor uw bericht en onze excuses als alles minder snel is verlopen. Echter heeft nog niets een nadelig effect gehad op de zaak en kunnen we dus nog steeds gewoon naar de rechter. Graag horen wij wat u verder wenst in de zaak? We zullen uw klacht goed behandelen en komen er snel op terug.”
2.22    Klaagster heeft op 23 januari 2023 een klacht ingediend bij de deken over verweerder.

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.
a)    Verweerder communiceert slecht en is minimaal bereikbaar. Zo stuurt verweerder de conceptdagvaarding per post, die nooit is aangekomen, terwijl alle communicatie per e-mail verliep. Pas na navraag door klaagster naar de urenspecificatie neemt verweerder contact op en zegt dat het concept per post is gezonden;
b)    Verweerder heeft klaagsters zaak niet voortvarend opgepakt;
c)    Verweerder is niet transparant doordat hij uren schrijft voor werkzaamheden die niet met klaagster zijn besproken, waaronder voor ‘opstellen akte indienen stukken’.

4    VERWEER 
4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING
Toetsingskader
5.1    De raad neemt bij de beoordeling van de verschillende klachtonderdelen als maatstaf dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij die beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (verg. Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
Klachtonderdelen a) en b) 
5.2    De raad is van oordeel dat verweerder in eerste instantie voldoende voortvarend met de zaak van klaagster aan de slag is gegaan en klaagster voldoende heeft geïnformeerd. Hoewel verweerder na het aannemen van de opdracht niet meteen aan de slag is gegaan, zoals klaagster terecht stelt, acht de raad het tijdsverloop tussen de opdrachtbevestiging en de eerste handeling van verweerder niet dusdanig groot dat verweerder de belangen van klaagster heeft veronachtzaamd.
5.3    Dat wordt echter anders in de periode na 15 juli 2022. Op verweerders bericht “dan maar naar de rechter lijkt mij” heeft klaagster gereageerd dat zij geen andere optie ziet. De zaak is vervolgens stil komen te liggen totdat klaagster bijna vier maanden later, op 5 december 2022, naar de stand van zaken vraagt. Verweerder reageert hier een week later op en legt dan een dagvaarding aan klaagster voor. 
5.4    Uit de urenspecificatie van verweerder volgt dat verweerder de dagvaarding kennelijk al in oktober 2022 had opgesteld. Verweerder stelt dat hij deze dagvaarding toen per post aan klaagster heeft verzonden. Nu klaagster betwist de dagvaarding te hebben ontvangen en de raad niet beschikt over een verzendbewijs, kan de raad niet van de juistheid van de stelling van verweerder uitgaan. Daarnaast had verweerder minst genomen moeten informeren bij klaagster of zij de dagvaarding wel had ontvangen, nu er vanuit klaagster geen reactie kwam.
5.5    De raad is daarom van oordeel dat verweerder in de periode na 15 juli 2022 niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat mag worden verwacht. Klachtonderdelen a) en b) zijn daarom gegrond.
Klachtonderdeel c) 
5.6    Daarnaast oordeelt de raad dat verweerder klaagster onvoldoende heeft geïnformeerd over de door hem verrichte werkzaamheden. Klaagster is bij het ontvangen van de urenspecificatie geconfronteerd met werkzaamheden waar zij niet van op de hoogte was, namelijk het ‘Opstellen analyse’ op 22 maart 2022 en ‘Opstellen akte indienen stukken’ op 20 november 2022. Klaagster heeft evenmin het eindproduct van deze werkzaamheden gezien. Het is aan verweerder om afspraken over de aanpak van de zaak schriftelijk aan klaagster te bevestigen en haar te informeren over zijn werkzaamheden, zodat klaagster weet welke werkzaamheden verweerder voor haar uitvoert. Dat heeft verweerder niet gedaan. Klaagster klaagt dan ook terecht over een gebrek een transparantie. Verweerder heeft op dit punt niet gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat mag worden verwacht. Klachtonderdeel c) is gegrond.
Conclusie
5.7    Op grond van het voorgaande, zal de raad de klacht in al haar onderdelen gegrond verklaren.

6    MAATREGEL
6.1    De kwaliteit van verweerders dienstverlening aan klaagster is ondermaats gebleken. Hoewel de juridische bijstand aanvankelijk voldoende voortvarend werd opgepakt door verweerder, heeft verweerder vanaf 15 juli 2021 tot aan december 2021 klaagsters belangen onvoldoende zorgvuldig behartigd door geen werkzaamheden te verrichten, terwijl klaagster dat wel mocht verwachten. Weliswaar heeft verweerder ter zitting erkend dat hij een fout heeft gemaakt door niets van zich te laten horen, maar het is de raad onvoldoende gebleken dat hij de ernst van zijn handelen inziet. Volgens verweerder is zijn fout hersteld omdat klaagster in januari 2022 met een nieuwe advocaat verder kon met de zaak en hij de toevoeging heeft teruggegeven. Klaagster heeft volgens verweerder dus – behoudens enige vertraging in de procedure – geen nadeel gehad. Verweerder miskent daarmee echter dat door zijn nalaten klaagsters vertrouwen in de advocatuur beschaamd is. Tekenend hiervoor was de door klaagster ter zitting aan verweerder gestelde vraag of verweerder geen aandacht voor haar zaak had, omdat zij ‘’maar’’ een toevoegingscliënt was. Verweerder heeft dit ontkend en er is ook geen aanleiding te veronderstellen dat verweerder toevoegingscliënten zou achterstellen op betalende cliënten. Tegelijk is het zorgelijk dat door handelen zoals verweerder dat heeft gedaan gevoelens van ongelijke behandeling op kunnen spelen. 
6.2    De raad ziet in het voorgaande aanleiding om over te gaan tot het opleggen van een maatregel. Bij de bepaling van de hoogte van de maatregel weegt de raad het tuchtrechtelijke verleden van verweerder mee. Aan verweerder is op 10 mei 2021 een waarschuwing opgelegd (ECLI:NL:TADRSGR:2021:66) en op 29 november 2021 is een berisping opgelegd (ECLI:NL:TADRSGR:2021:217). Deze beide tuchtzaken zagen eveneens op de communicatie en informatieverstrekking van verweerder. Ten tijde van het behandelen van de zaak van klaagster was verweerder dus een gewaarschuwd mens. In korte tijd na de eerste maatregel is het echter, op vergelijkbare wijze en wederom op het gebied van communicatie en informatieverstrekking, fout gegaan. 
6.3    Om die reden is de raad van oordeel dat niet meer kan worden volstaan met (nogmaals) een berisping. De raad zal daarom overgaan tot het opleggen van de maatregel van schorsing voor de duur van twee weken. Deze schorsing zal geheel voorwaardelijk worden opgelegd, als stok achter de deur voor verweerder om in het vervolg zijn wijze van communiceren en informatieverstrekking te verbeteren. 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- reiskosten van klaagster,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat. 
7.3    Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 
7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart de klacht gegrond;
-    legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van twee weken op;
-    bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder een of meer van de navolgende bijzondere of algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;
-     stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;
-     stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt.
-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.3; 
-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.4;

Aldus beslist door mr. A. van Luijck, voorzitter, mrs. W.R. Arema, A. Schaberg, M.F. Laning en R. de Haan, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 april 2024.