ECLI:NL:TADRSGR:2024:8 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-561/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2024:8
Datum uitspraak: 15-01-2024
Datum publicatie: 15-01-2024
Zaaknummer(s): 22-561/DH/DH
Onderwerp:
  • Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen: Beslissing op verzet
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 15 januari 2024 in de zaak 22-561/DH/DH naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 23 augustus 2023 op de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 16 oktober 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. Voor het verdere procedurele verloop wordt verwezen naar de voorzittersbeslissing onder 1.2 tot en met 1.8. 
1.2    Op 14 april 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K065 2022 ia/ak van de deken ontvangen. 
1.3    Bij beslissing van 23 augustus 2023 heeft de voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht niet-ontvankelijk verklaard, met toepassing van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet. Deze beslissing is diezelfde dag verzonden aan partijen.
1.4    Op 22 september 2023 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van het de voorzitter.
1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 4 december 2023. Daarbij was klager aanwezig. Verweerder is niet verschenen. 
1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift.

2    VERZET
2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop deze berust, niet kan verenigen. Klager stelt dat het verzet is gebaseerd op deels onjuiste feiten en onvolledige feiten. Ook is de gehanteerde maatstaf volgens klager incorrect. Klager heeft in zijn verzet aangegeven welke overwegingen volgens hem ontbreken in de beoordeling van de voorzitter. 
2.2    Met betrekking tot de feiten stelt klager dat vele aangedragen feiten onbenoemd zijn gelaten, zodat het totale beeld niet compleet is neergezet. De voorzitter haalt hiermee een en ander uit de juiste context, aldus klager. Volgens klager dienen de diverse fouten die zijn gemaakt en erkend door vele partijen te worden benoemd. Klager geeft in zijn verzet aan welke feiten volgens hem ontbreken. 
2.3    Met betrekking tot de klacht stelt klager dat tekstdelen ontbreken (de raad begrijpt: de weergave is juist, maar moet nog uitgebreider verwoord worden). 
2.4    Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet verder niet op. 

3    FEITEN EN KLACHT
3.1    Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. 

4    BEOORDELING
4.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
4.2    De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval.
4.3    De door klager aangedragen feitelijke toevoegingen acht de raad niet relevant voor de beoordeling van de klacht tegen verweerder. Waar klager stelt dat de klacht uitgebreider verwoord had moeten worden, geldt dat de voorzitter in redelijkheid op grond van het klachtdossier tot de klachtomschrijving heeft kunnen komen. 
4.4    Klagers stelling dat de voorzitter een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd is door hem niet verder geconcretiseerd. Voor zover klager bedoelt te stellen dat zijn klacht niet te laat is ingediend, overweegt de raad dat klager onvoldoende concrete feiten heeft gesteld waaruit blijkt dat hij pas in 2018 op de hoogte was van het door klager gestelde handelen van verweerder. Klager laat na te concretiseren met welke gevolgen van verweerders handelen of nalaten hij bekend is geworden door de WOB/WOO-verzoeken in 2018. De verwijzing naar de documentaire S is geen voldoende onderbouwing voor klagers verwijten of stellingen. 
4.5    De raad sluit zich aan bij de opmerking van de voorzitter, dat verweerder al sinds 1999 geen advocaat meer is en dat de tuchtrechter niet oordeelt over verweerders handelen van na die tijd. 
4.6    De raad is dan ook van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft de klacht dus terecht op grond van artikel 46g lid 1, aanhef en onder a Advocatenwet niet-ontvankelijk geacht. 
4.7    Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren. 

BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, mrs. R. de Haan en W. Knoester, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 15 januari 2024.