ECLI:NL:TADRSGR:2024:64 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-447/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2024:64
Datum uitspraak: 25-03-2024
Datum publicatie: 27-03-2024
Zaaknummer(s): 23-447/DH/DH
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Beslissing op verzet
Inhoudsindicatie: Gegrond verzet, omdat de voorzitter de klacht te beperkt heeft opgevat. Klacht (alsnog) ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 25 maart 2024 in de zaak 23-447/DH/DH naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 30 augustus 2023 op de klacht van:

klager

over:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 19 december 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2    Op 28 juni 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K275 2022 van de deken ontvangen. 
1.3    Bij beslissing van 30 augustus 2023 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 30 augustus 2023 verzonden aan partijen.
1.4    Op 19 september 2023 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op dezelfde datum ontvangen.
1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 12 februari 2023. Daarbij waren klager en verweerster aanwezig. 
1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift van klager.

2    VERZET
2.1    De gronden van het verzet houden blijkens het verzetschrift, zakelijk weergegeven, in dat klager zich met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop deze berust, niet kan verenigen.

3    FEITEN 
3.1    Voor de beoordeling van de klacht en het verzet gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten:
3.2    Klager is samen met zijn vrouw naar verweerster gekomen in mei 2021 om te scheiden. In dit eerste gesprek, op 4 of 5 mei 2021, heeft verweerster klager gewezen op de aanvraag voor een diagnosedocument bij het Juridisch Loket en de mogelijkheid van een toevoeging.
3.3    Op 6 mei 2021 heeft verweerster een diagnosedocument van het Juridisch Loket ontvangen van klager. Diezelfde datum is klager langsgekomen voor een tweede gesprek.
3.4    Verweerster heeft de vrouw van klager op 7 mei 2021 gesproken. 
3.5    Verweerster heeft klager en zijn vrouw op 10 mei 2021 een brief gestuurd met bevestiging van de afspraken.
3.6    Op 11 mei 2021 heeft verweerster aan klager een factuur voor de eigen bijdrage en de griffierechten gestuurd.
3.7    Op 29 mei 2021 heeft verweerster klager een bericht gestuurd dat zij pas kan beginnen met haar werkzaamheden nadat de eigen bijdrage is betaald.
3.8    Op 11 juni 2021 is klager zonder afspraak naar het kantoor van verweerder gekomen, toen verweerster niet aanwezig was. Afgesproken is dat klager op 21 juni 2021 terug zou komen met de documenten die hij moest meebrengen. 
3.9    Op 14 juni 2021, 24 juni 2021 en 10 juli 2021 zijn diverse brieven gestuurd naar klager waarin verweerster meedeelt dat zij pas na de betaling van de griffierechten het verzoek kan indienen.
3.10    De toevoeging ten behoeve van klager is op 15 juni 2021 afgegeven.
3.11    Verweerster heeft klager op 17 juni 2021 laten weten dat de toevoeging is afgegeven en heeft benadrukt dat de eigen bijdrage betaald moet worden voordat zij werkzaamheden kan verrichten.
3.12    Op 13 juli 2021 is namens verweerster aan klager schriftelijk bevestigd dat de eigen bijdrage betaald moest worden ondanks dat klager de scheidingsprocedure niet meer wil doorzetten. Namens verweerster wordt meegedeeld dat de vordering ter inning aan de deurwaarder wordt gegeven als niet wordt betaald. Klager heeft daarop geantwoord dat hij niet meer wil scheiden van zijn vrouw, waarop namens verweerster is aangegeven dat de deurwaarder wordt ingeschakeld.
3.13    Op 13 juli 2021 heeft verweerster de toevoeging tussentijds beëindigd wegens het niet betalen van de eigen bijdrage.
3.14    Op 18 augustus 2022 heeft verweerster de toevoeging gedeclareerd.
3.15    Op 1 september 2021 heeft de Raad voor Rechtsbijstand klager geïnformeerd over het voornemen om de toevoeging tussentijds te beëindigen. 
3.16    Op 6 september 2021 is klager opnieuw langsgekomen bij het kantoor van verweerster om uitleg te vragen over de intrekking van de toevoeging.
3.17    Op 15 september 2021 heeft de Raad voor Rechtsbijstand de toevoeging beëindigd.
3.18    Op 19 december 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

4    KLACHT
4.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster dat zij de mogelijkheid voor klager om een nieuwe toevoeging aan te vragen bij een nieuwe advocaat blokkeert, omdat zij zegt dat de eigen bijdrage betaald moet worden. Klager heeft echter nooit bijzondere bijstand van de gemeente ontvangen. 

5    VERWEER 
5.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

6    BEOORDELING 
6.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
6.2    De raad begrijpt gelet op hetgeen klager ter zitting naar voren heeft gebracht zijn verzet aldus, dat de voorzitter de klacht te beperkt heeft opgevat. De voorzitter heeft volgens klager twee klachtonderdelen niet behandeld. Het eerste onderdeel gaat over het feit dat verweerster stukken in haar bezit had die klager niet kende en niet aan haar had overgelegd. Het tweede onderdeel betreft de geringe tijdsbesteding door verweerster. 
6.3    De raad stelt vast dat de voorzitter in haar beslissing van 30 augustus 2023 niet is ingegaan op deze onderdelen van de klacht en de klacht -zoals klager terecht stelt- dus te beperkt heeft opgevat. De voorzitter heeft in dit verband onder 1.11 van de feiten opgenomen dat klager op 21 juni 2021 met de benodigde documenten bij verweerster is langsgegaan. Klager betwist dat en de voorzitter heeft dit dan ook ten onrechte als feit vastgesteld. Nu klager zich in zijn verzet verder niet over de feitenweergave heeft beklaagd, gaat de raad, behoudens het onder 1.11 vastgestelde feit, uit van hetgeen de voorzitter onder de feiten heeft vermeld.
6.4    Het verzet is gegrond.
6.5    Nu het verzet gegrond is, komt de raad toe aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht. 
6.6    Voor wat betreft de in de voorzittersbeslissing beoordeelde klachtonderdelen is de raad van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en rekening heeft gehouden met alle voor die klachtonderdelen relevante feiten en omstandigheden. In zoverre heeft de voorzitter de klacht dus op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.
6.7    Wat betreft de niet door de voorzitter behandelde klachtonderdelen, oordeelt de raad als volgt. 
6.8    Klager stelt dat verweerster in de klachtprocedure kopieën van documenten (identiteitsbewijzen, aktes en zorgpasjes) van klager en zijn partner heeft overgelegd, die klager zelf niet kende. Hij heeft deze niet bij verweerster afgegeven; verweerster moet deze via de nieuwe advocaat van zijn echtgenote hebben gekregen. Verweerster heeft dit betwist en heeft gesteld dat zij deze stukken van klager en zijn echtgenote heeft gekregen op 21 juni 2021. Gelet op deze tegenstijdige standpunten kan de raad de juistheid van het verwijt van klager niet vaststellen. Overigens merkt de raad op dat klager op dit punt ook niet in enig belang is geschaad. Voor het aanhangig maken van een echtscheiding, zoals klager en zijn echtgenote verweerster hadden verzocht, diende verweerster immers over deze documenten te beschikken. De klacht is derhalve op dit punt ongegrond.
6.9    Klager verwijt verweerster voorts dat zij in haar urenspecificatie meer uren heeft opgenomen dan zij daadwerkelijk besteed heeft. Volgens klager heeft hij slechts vijf minuten met verweerster gesproken. Verweerster heeft dit betwist en heeft correspondentie en stukken ingebracht ter onderbouwing van de door haar verrichte werkzaamheden. Gezien deze onderbouwde betwisting door verweerster en het ontbreken van enige onderbouwing door klager, verklaart de raad dit klachtonderdeel eveneens ongegrond.
6.10    Het voorgaande leidt ertoe dat het verzet gegrond zal worden verklaard en de klacht ongegrond.

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart het verzet gegrond;
-    verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. A. van Luijck, voorzitter, mrs. D.G.M. van den Hoogen, D. de Knijff, M.G. van den Boogerd en M.P. de Klerk, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2024.