ECLI:NL:TADRSGR:2024:62 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-013/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2024:62
Datum uitspraak: 20-03-2024
Datum publicatie: 20-03-2024
Zaaknummer(s): 24-013/DH/DH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over door de advocaat van de wederpartij ingenomen standpunten kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 20 maart 2024 in de zaak 24-013/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 5 januari 2024 met kenmerk K178 2023 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 03 tot en met 07 (inhoudelijk) en 1 tot en met 21 (procedureel). Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de brief met bijlage van verweerder van 15 januari 2024 (ontvangen op 16 januari 2024), e-mails van klager van 19 en 20 januari 2024 en de e-mail met bijlagen van klager van 4 februari 2024. 

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Klager heeft bij de gemeente H meerdere verzoeken tot openbaarmaking van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) en de Wet open overheid (hierna: Woo) gedaan. 
1.2    Verweerder staat het college van burgemeesters en wethouders (hierna: het college) van de gemeente H bij in de verschillende bezwaar- en beroepsprocedures over deze verzoeken. 
1.3    Op 12 oktober 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Deze klacht is bij de deken geregistreerd onder zaaknummer K218 2022. In een e-mail d.d. 14 oktober 2022 heeft klager in deze zaak te kennen gegeven dat hij zijn klacht nader wil onderbouwen door middel van het toesturen van stukken.
1.4    Op 15 februari 2023 en 17 maart 2023 zijn er (digitale) mondelinge behandelingen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna ook: de RvS) geweest in een zaak tussen klager en het college. Verweerder heeft het college ter zitting bijgestaan. De processen-verbaal van beide zittingen maken onderdeel uit van het klachtdossier. Op 10 mei 2023 heeft de RvS uitspraak gedaan. De uitspraak is gepubliceerd onder ECLI:NL:RVS:2023:1837. 
1.5    Verweerder heeft voor een zitting van 12 juli 2023, namens het college, een verweerschrift (gedateerd 28 juni 2023) bij de rechtbank ingediend. Verweerder heeft daarin het standpunt ingenomen dat klager misbruik maakt van recht.  Het verweerschrift maakt onderdeel uit van het klachtdossier. 
1.6    Op 18 augustus 2023 heeft klager bij de deken weer een klacht ingediend over verweerder. 
1.7    Verweerder heeft bij de rechtbank een verweerschrift, gedateerd 5 oktober 2023, ingediend, waarin hij wederom het standpunt heeft ingenomen dat klager misbruik van recht.
1.8    De rechtbank heeft op 28 december 2023 vonnis gewezen in een aantal zaken tussen klager en het collega. In dat vonnis heeft de rechtbank onder meer overwogen:
“13.1    Vooropgesteld dient te worden dat voor de conclusie dat sprake is van misbruik van recht zwaarwichtige gronden zijn vereist. De rechtbank is van oordeel dat verweerder tot de conclusie heeft kunnen komen dat van dergelijke zwaarwichtige gronden in de voorliggende zaken sprake is (…)”

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. 
a)    Verweerder voert een laster- en smaadcampagne tegen klager. Klager heeft verweerder herhaaldelijk aangesproken op het vertellen van onwaarheden, maar verweerder volhardt hierin.
b)    Verweerder probeert zaken te winnen door het vertellen van evidente leugens voor de rechtbank. 
2.2    Klager verwijst ter onderbouwing van zijn klacht naar onder meer de stukken bij zijn eerdere klacht (zaaknummer K218 2022) en de uitspraak van de RvS van 10 mei 2023. In repliek heeft klager ook gewezen op het verweerschrift van 5 oktober 2023, waarbij klager puntsgewijs heeft aangegeven wat volgens hem onjuist is. 
2.3    Klager stelt dat verweerder, als vertegenwoordiger van de gemeente H, tientallen beroepszaken van klager heeft verloren. Kennelijk kan verweerder dat niet zo goed hebben, want hij probeert klager nu het recht op een WOO te ontzeggen door klager met onder andere smaadschriften te framen als een rancuneus persoon, waarbij klager misbruik zou maken van recht. Verweerder schuwt leugens, verdraaiingen en lassterrijke bewoordingen daarbij niet. Het gaat niet om onschuldige misvattingen, maar om moedwillige pogingen de rechter op het verkeerde been te zetten.

3    VERWEER
3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
Toetsingskader
4.1    De zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die de voorzitter bij de beoordeling daarvan hanteert is mede ingegeven door de kernwaarde partijdigheid die een advocaat in acht behoort te nemen en houdt het volgende in. Voorop staat dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Beoordeling klachten 
4.2    Beide klachtonderdelen, die zich lenen voor gezamenlijke bespreking, zien in de kern op de standpunten en stellingen die verweerder namens het college heeft ingenomen in procedures tussen klager en het college. Klager heeft daarbij met name gewezen op uitlatingen van verweerder in twee bij de rechtbank ingediende verweerschriften, alsook ter zitting bij de RvS. 
4.3    De voorzitter overweegt dat uit het klachtdossier niet blijkt dat verweerder een laster- en smaadcampagne tegen klager voert of heeft gevoerd. Evenmin kan op grond van het klachtdossier worden vastgesteld dat verweerder onwaarheden of leugens heeft verteld. Verweerder heeft het standpunt van zijn cliënt verwoord, binnen de ruime mate van vrijheid die hem toekomt. Het is duidelijk dat klager het niet eens is met de door verweerder, namens zijn cliënt, ingenomen standpunten, maar dat maakt niet dat ze onjuist zijn of dat klagers belangen nodeloos worden geschaad. Klager heeft zijn stellingen, zeker ook tegenover de gemotiveerde en onderbouwde betwisting van verweerder, onvoldoende onderbouwd. De klacht is daarom kennelijk ongegrond.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: 
de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2024.