ECLI:NL:TADRSGR:2024:6 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-819/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2024:6 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-01-2024 |
Datum publicatie: | 15-01-2024 |
Zaaknummer(s): | 23-819/DH/DH |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat kennelijk ongegrond. Verweerder mocht de samenwerking met klager beëindigen. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 10 januari 2024 in de zaak 23-819/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 22 november 2023 met kenmerk K060 2023 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 03 tot en met 07 (inhoudelijk) en 1 tot en met 11 (procedureel).
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is in mei 2019 betrokken geweest bij een ongeval.
1.2 In november 2020 is hij nogmaals betrokken geweest bij een ongeval. Deze schadezaak
is in behandeling geweest bij mr. J.
1.3 Klager heeft zich in mei 2022 tot verweerder gewend voor bijstand in verband
met een door zijn belangenbehartiger [C] ten onrechte aan hem in rekening gebracht
bedrag.
1.4 In september 2022 heeft verweerder op verzoek van klager de bijstand in de
schadezaak als gevolg van het ongeval in 2019 van [C] overgenomen.
1.5 Verweerder heeft op 3 oktober 2022 per e-mail aan mr. J bevestigd dat mr. J
de schadezaak met betrekking tot het ongeval in 2020 in behandeling heeft en dat verweerder
de zaak uit 2019 zal behandelen.
1.6 Op 12 december 2022 heeft verweerder per e-mail aan klager onder meer het volgende
geschreven:
“Hierdoor bevestig ik je het belangrijkste resultaat van onze bespreking d.d. 8 december
jl.
Ik heb je uitgelegd dat, wat het ongeval d.d. 27 mei 2019 betreft, naar mijn mening
een hoger bedrag aan schadevergoeding voor de whiplashklachten dan € 5.000,00 niet
tot de mogelijkheden behoort. Nog te vermeerderen met het bedrag ad € 843,00. Dat
laatste bedrag is de door de Raad voor Rechtsbijstand aan jou opgelegde eigen bijdragen.
Overigens heb je al van ASR een voorschot ontvangen van in totaal € 2.250,00. Dat
wordt uiteraard in mindering gebracht op het totale schadevergoedingsbedrag van €
5.000,00.
Ik ga dus proberen om ASR te overreden om € 2.750,00 + € 843,00 aan jou te betalen.
Als deze akkoord gaan, zijn de financiële gevolgen van het ongeval van 27 mei 2019,
na uitbetaling daarvan, definitief afgewikkeld. (…)
Tijdens onze bespreking heb ik je dit alles uitvoering uitgelegd. Je bent daarmee
akkoord gegaan.”
1.7 Op 21 december 2022 heeft verweerder een voorstel van a.s.r. aan klager doorgestuurd,
te weten een aanbod voor een slotuitkering van € 2.500,-.
1.8 Op 25 januari 2023 heeft verweerder per e-mail aan klager een vaststellingsoverereenkomst
(vso) van a.s.r. gestuurd. Ook heeft verweerder aan klager bericht dat de door klager
aan verweerder verschuldigde eigen bijdrage voor de toevoeging door a.s.r. rechtstreeks
aan verweerder zal worden overgemaakt. .
1.9 Het dossier bevat een (op 3 februari 2023) door klager en a.s.r. ondertekende
vso waarin de door klager geleden schade is vastgesteld op € 4.750,-. De door klager
nog te ontvangen slotuitkering bedraagt € 2.500,-.
1.10 Op 1 maart 2023 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan een incassobureau
over het door [C] aan klager in rekening gebrachte bedrag. Verweerder heeft het bericht
diezelfde dag aan klager doorgestuurd.
1.11 Klager heeft op 1 maart 2023 aan verweerder laten weten dat hij die dag €
2.500,- op zijn rekening heeft gekregen.
1.12 Op 8 maart 2023 heeft klager in een e-mail aan onder meer verweerder het volgende
geschreven:
“Luitster graag voor jou morgen kom met politie naar jouw kantore als niet mij geld
naar mij rekening. Voor 10:00 uur. Heb ik geen geduld meer. Voor mij tijd ga alles
wat jij heeft met mij leven gedaan. Zo jouw naam en jouw kantore in de heel Nederland
krijgt slechte naam, elke dag ga jij betaald worden.”
1.13 Op 12 maart 2023 heeft klager in een e-mail aan onder meer verweerder geschreven:
“Dames heren,
graag niets meer doen met mij zaken tot mijen nieuw advocatenkntoor overnmen.
bedankt voor samenLEVEN en VETROUWEN BESCHADIGD”
1.14 Op 17 maart 2023 heeft verweerder in een e-mail aan klager onder meer het
volgende geschreven:
“De afgelopen 2 weken hebben zich in onze zakelijke relatie een aantal merkwaardige
gebeurtenissen voorgedaan. U heeft, zonder enige aanleiding daartoe, een tweetal voicemail
berichten ingesproken die ik heb uitgelegd als bedreigingen aan mijn persoon. Later
heeft u zich daarvoor uitgebreid geëxcuseerd en uitgelegd dat het niet de bedoeling
was. (…) Ik heb uw excuses geaccepteerd.
Later heeft u een aantal voicemail berichten ingesproken waarin u kenbaar maakte dat
u een grote fraude op het spoor was, waarvan u bewijzen heeft, met aan u toekomende
verzekeringsgelden. (…)
Op 15 maart jl. mocht ik een voicemailbericht van u ontvangen. U beweerde dat u van
ASR/Achmea had vernomen dat ik een groot geldbedrag had ontvangen dat voor u bestemd
is. Ik heb u direct teruggebeld. U heeft uitgelegd dat een en ander telefonisch was
verteld door ASR. En dat het grote geldbedrag op mijn bankrekening was bijgeschreven.
Ik heb u uiteraard uitgelegd dat hiervan geen sprake was. (…)
Tot mijn grote verbazing heeft u kort daarna naar mij een email doorgestuurd van [mr.
J] van 14 maart jl. waarin deze een emailbericht van Nationale Nederlanden aan u doorstuurt.
Daarin staat dat deze geen aansprakelijkheid erkent voor het ongeval uit 2020. (…)
Allereerst: in het telefoongesprek van 15 maart dat ik met u heb gevoerd, heb ik u
nogmaals uitgelegd dat u eerder akkoord bent gegaan om, op mijn advies overigens,
wat het ongeval uit 2019 betreft met een slotuitkering van € 2.500,- genoegen te nemen.
U erkende dat bedrag te hebben ontvangen. Ik heb u verteld dat het enige bedrag dat
ik van ASR heb ontvangen een bedrag van € 843,00 is geweest. Het gaat hier om de door
u aan mij verschuldigde eigen bijdragen. (…) Tevens heb ik u verteld dat ik geen bemoeienis
heb gehad met de zaak over het ongeval in 2020. Uitsluitend [mr. J] was in deze zaak
uw advocaat.
U heeft mij in het telefoongesprek van 15 maart jl niet verteld dat u bericht had
ontvangen van Nationale Nederlanden dat zij geen aansprakelijkheid erkennen voor het
ongeval uit 2020. Dat is merkwaardig want u vroeg aan mij of deze zaak nog niet afgesloten
was. Maar u wist toen al dat Nationale Nederlanden geen aansprakelijkheid heeft erkend
en dat [mr. J] zijn dossier had gesloten. (…)
Nadat ik uw email van 15 maart jl mocht ontvangen, ben ik definitief tot de conclusie
gekomen dat u een onbetrouwbare cliënt bent. U verzwijgt belangrijke informatie voor
mij. U aarzelt niet om bedreigingen te uiten en onwaarheden te vertellen. U heeft
mij valselijk beschuldigd van financiële fraude. U aarzelt niet om te liegen en u
volhardt daarin.
Daarom heb ik besloten om mijn werkzaamheden voor u per direct neer te leggen.”
1.15 Op 23 maart 2023 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder..
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder heeft het dossier gesloten in een schadezaak waarin klager nog geld
tegoed had van de tegenpartij.
Klager heeft toegelicht dat hij van de verzekeringsmaatschappij van een wederpartij
(a.s.r.) een voorschotbedrag van € 2.250,- heeft gekregen, maar dat hij nog geen eindbedrag
heeft ontvangen. Klager kan de schadezaak niet voortzetten, omdat hij geen nieuwe
toevoeging kan krijgen voor een andere advocaat. De eigen bijdrage is aan verweerder
betaald. Klager kan nu niet verder met zijn zaak. Hij heeft het gevoel dat er iets
niet klopt.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 Uitgangspunt is dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de
dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling
geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met
betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waarvoor de advocaat
bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt,
maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering
van die opdracht mogen worden gesteld. Die eisen houden in dat zijn werk dient te
voldoen aan de professionele standaard binnen de beroepsgroep. Nu binnen de beroepsgroep
wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk
vastgelegde professionele standaarden, toetst de voorzitter of verweerder heeft gehandeld
met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat
in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vgl. HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).
Beoordeling klacht
4.2 De voorzitter overweegt dat verweerder de schadezaak als gevolg van het ongeval
in 2020 heeft behandeld. In die zaak is het tot een vso gekomen. In deze vso staat
opgenomen dat de totale schadevergoeding € 4.750,- bedraagt en – na aftrek van het
reeds betaalde voorschot – nog € 2.500,- aan slotuitkering resteert. Verder staat
in de vso vermeld dat de eigen bijdrage met betrekking tot de toevoeging van verweerder
rechtstreeks naar verweerder wordt overgemaakt. De vso is door klager ondertekend
en de slotuitkering van € 2.500,- is ook aan klager betaald. Daarmee is de zaak tot
een einde gekomen. Dat klager nog een (ander) (eind)bedrag tegoed zou hebben of aanspraak
zou maken op de aan verweerder betaalde eigen bijdrage, is door klager niet aangetoond.
Verweerder kon dus het dossier sluiten.
4.3 Verweerder had vervolgens nog twee zaken voor klager in behandeling, te weten
de ten onrechte in rekening gebrachte factuur van [C] en een kwestie over schade als
gevolg van lekkage. Verweerder heeft op 17 maart 2023 zijn werkzaamheden in deze zaken
voor klager beëindigd. Hij heeft dat in een e-mail van die datum uitgebreid aan klager
toegelicht. De voorzitter acht het niet onbegrijpelijk dat verweerder niet langer
bereid was klager bij te staan. De voorzitter constateert dat sprake was van een vertrouwensbreuk,
onder meer vanwege door klager geuite dreigementen en beschuldigingen. Verweerder
mocht zijn werkzaamheden dan ook neerleggen. Dat hij dat op onzorgvuldige wijze heeft
gedaan, is niet gebleken.
4.4 Uit de overgelegde stukken blijkt verder dat de schadezaak als gevolg van het
ongeval in 2019 niet in behandeling is geweest bij verweerder, maar bij mr. J. Klager
kan verweerder dan ook geen verwijten maken over de behandeling van deze zaak.
4.5 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van
artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond
Aldus beslist door mr. A. van Luijck, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2024.