ECLI:NL:TADRSGR:2024:53 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-721/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2024:53 |
---|---|
Datum uitspraak: | 11-03-2024 |
Datum publicatie: | 11-03-2024 |
Zaaknummer(s): | 23-721/DH/DH |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht over de kwaliteit van dienstverlening van de eigen advocaat in een kwestie over omgang en informatie. Verweerster heeft bij de behandeling van klagers zaak onvoldoende voortvarendheid betracht en onvoldoende met klager gecommuniceerd over de voortang van de zaak en zaken of omstandigheden die de voortang belemmerden. Waarschuwing. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 11 maart 2024 in de zaak 23-721/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 16 mei 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 20 oktober 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K106 2023 van
de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 29 januari 2024. Daarbij
was verweerster aanwezig. Klager is – hoewel behoorlijk opgeroepen – niet ter zitting
verschenen.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 03 tot en met 07 (inhoudelijk) en 1 tot en
met 12 (procedureel).
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager is met zijn ex-partner verwikkeld geweest in een conflict over onder
meer de omgang met de (minderjarige) kinderen, alsmede de consultatie- en informatieplicht.
Daarbij is klager bijgestaan door een kantoorgenoot van verweerster, mr. H.
2.3 Na verloop van tijd wendde klager zich weer tot mr. H omdat zijn ex-partner
zich niet aan de gemaakte afspraken zou houden. Enige tijd later, op 1 juni 2022 maakte
klager kenbaar dat zijn ex-partner zich weer aan de afspraken hield en hij geen bijstand
nodig had. Mr. H had het kantoor van verweerster inmiddels verlaten. Op 27 juli 2022
heeft mr. L, die de behandeling van de zaak van mr. H had overgenomen, in een e-mail
aan klager onder meer geschreven:
“Op 1 juni jl. heeft u mij aangegeven dat [ex-partner] zich vooralsnog aan de afspraken
houdt en u derhalve nog geen procedure wenst op te starten. Kunt u mij berichten of
dit nog steeds het geval is en of ik derhalve het dossier kan sluiten?
Het dossier en de bijbehorende toevoeging kan tot een jaar na sluiting opnieuw geopend
worden, mochten zich onverhoopt op een later moment alsnog discussies voordoen.”
2.4 Op 26 okt 2022 heeft klager in een e-mail aan mr. L onder meer geschreven:
“Eerder dit jaar sprak ik u en gaf ik aan dat het zowaar een stuk beter leek te gaan
met de informatie en consultatie. Daarvan is thans geen sprake meer. (…) Inmiddels
is de verstandhouding weer terug bij de situatie in 2017(…): al het contact wordt
afgeweerd en de enkele communicatie per mail wordt niet of pas na lange tijd beantwoord.
Daar komt bij dat onze dochter volgend jaar naar het voortgezet onderwijs gaat, moeder
weigert overleg over de schoolkeuze. Een weekend en vakantieverdeling voor huidig
schooljaar is nog niet vastgelegd: moeder wil wijzigingen van de regeling zoals vastgelegd
in een vonnis. Deze wijzigingen deelt zij mede, in plaats van te overleggen en zijn
verder onbespreekbaar.
Al met al een onwerkbare situatie momenteel en gezien de weigering tot overleg zitten
we in een impasse. Ik denk dat het zaak is dat moeder door een rechter nog eens op
de bedoeling van gezamenlijk ouderschap wordt gewezen. (…) Ik hoor dan ook graag uw
advies hoe dit juridisch het best is op te pakken.”
2.5 Op 28 oktober 2022 heeft verweerster per e-mail aan klager bericht dat zij
in plaats van mr. L de kwestie verder zal oppakken en contact met hem zal opnemen.
2.6 Op 9 november 2022 heeft klager in een e-mail aan verweerster onder meer geschreven:
“Naar aanleiding van het telefoongesprek met uw kantoorgenoot vorige week bericht
ik u als volgt. (…)
Er is heel veel mailcorrespondentie met moeder. Wilt u deze ontvangen en zo ja, op
welke wijze?”
2.7 Op 5 december 2022 heeft klager mailcorrespondentie met de ex-partner aan verweerster
gestuurd. In zijn e-mail schrijft hij onder meer:
“Inderdaad, ik heb u nog niet geantwoord, waarvoor excuus. Druk aan mijn zijde en
het doorspitten van de hoeveelheid aan mails met moeder hebben er toe geleid dat ik
niet eerder heb geantwoord.
Bijgaand een grote hoeveelheid mails. (…)
Reden voor mij om nu naleving van de omgangsregeling te vorderen: de kinderen op vrijdagmiddag
vanaf 14 uur bij mij, met daarbij mijn voorstel dat ik hen elke vrijdag haal of laat
halen. (…)
Kortom, ik denk dat rechtelijke dwang de enige route is waardoor moeder zich aan haar
consultatie- en informatieverplichting zal houden. Uit eigen beweging doet zij dit
immers, 6 jaar na de scheiding, nog steeds niet.
Het liefst zou ik een driemaandelijks of tweemaandelijks mondeling overleg hebben,
waarin we beiden agendapunten kunnen inbrengen. Is dit juridisch afdwingbaar? Naleving
van de consultatie- en informatieplicht is uiteraard het eerste punt dat van moeder
gevraagd wordt. Daarnaast naleving van de omgangsregeling: kinderen op vrijdagmiddag
na 14 uur bij mij.”
2.8 Op 2 januari 2023 heeft verweerster in een e-mail aan klager onder meer geschreven:
“Mijn excuses dat u nog niets van mij hebt vernomen, het was mij helemaal ontschoten
u eerder te berichten.
Tijdens ons telefoongesprek hebben wij afgesproken dat ik een brief voor u zal opstellen
aan de wederpartij m.b.t. de omgangsregeling en de informatieregeling. Aan u was eerder
een toevoeging verleend voor als het goed is dit geschil. Deze toevoeging is verleend
aan een oude collega die hier niet meer werkzaam is dus ik diende eerst te achterhalen
of deze toevoeging nog kon worden heropend. Ik hoop daar een dezer dagen duidelijkheid
over te krijgen van de Raad voor Rechtsbijstand zodat ik daarna aan de slag kan voor
u.”
2.9 Op 11 januari 2023 heeft verweerster in een e-mail aan klager onder meer geschreven:
“De Raad voor Rechtsbijstand doet enorm lang over het beoordelen van het heropeningsverzoek
van de toevoeging. Het is onduidelijk hoe lang dit nog gaat duren.
Ik stel voor dat we ervan uitgaan dat het verzoek wordt gehonoreerd en ik toch vast
aan de slag ga. Ik probeer uiterlijk vrijdag de conceptbrief voor de wederpartij aan
jou te sturen ter goedkeuring.”
2.10 Verweerster heeft vervolgens een eerste conceptbrief aan klager gezonden,
waarop klager vervolgens heeft gereageerd.
2.11 Op 2 februari 2023 heeft klager in een e-mail aan verweerster onder meer geschreven:
“Na mijn laatste mail mocht ik niet meer van u vernemen. Kunt u mij inmiddels nader
berichten?”
2.12 Op 13 februari 2023 heeft verweerster in een e-mail aan klager onder meer
geschreven:
“De aangepaste conceptbrief is aan mijn aandacht ontglipt. U ontvangt deze morgen
ter goedkeuring.”
2.13 Op 16 februari 2023 heeft klager in een e-mail aan verweerster onder meer
geschreven:
“Inmiddels is de situatie met moeder weer flink veranderd. Als u een van mijn vele
terugbelverzoeken had beantwoord, had u dat geweten. Ik wil niet het risico lopen
dat een nieuwe conceptbrief wederom een maand op zich laat wachten, dus verstuurt
u deze brief alstublieft deze week nog.”
2.14 Op 16 februari 2023 heeft verweerster gereageerd en onder meer geschreven:
“Nogmaals excuses voor de vertraging. Door (privé) omstandigheden is de brief aan
mijn aandacht ontsnapt en heeft de aanpassing langer op zich laten wachten.”
2.15 Verweerster heeft een brief aan de ex-partner gestuurd. Begin maart 2023 heeft
de ex-partner daarop gereageerd.
2.16 Op 8 maart 2023 heeft klager in een e-mail aan verweerster onder meer geschreven:
“Mijn verwachting is dat zij mogelijk wel tot besef gaat komen, als er op een zitting
wordt aangestuurd. Daarom wil ik voorstellen dat u haar aanschrijft en aangeeft dat
haar reactie geen constructieve bijdrage is aan het tot afspraken komen en dat u haar
om haar verhinderdata vraagt voor een kort-geding zitting. Het zou zomaar eens kunnen
zijn dat, met een zitting in het vooruitzicht, er plotseling wel akkoord gegaan kan
worden met het ophalen op vrijdagmiddag en dat er afspraken gemaakt kunnen worden
over communicatie. (…)
Een inhoudelijke reactie op de mail van moeder zal ik uiteraard geven als het daadwerkelijk
tot een zitting komt. (…) Ik stel een korte reactie aan moeder voor, waarin gesteld
wordt dat er met haar niet uitgekomen wordt en dat de rechtbank maar weer moet beslissen.”
2.17 Op 10 maart 2023 heeft verweerster gereageerd, aangegeven dat zij zich kan
vinden in het voorstel en een korte conceptreactie zal opstellen. Ook heeft zij klager
geïnformeerd over het feit dat zij van 17 tot en met 30 maart afwezig zal zijn vanwege
vakantie, waarbij zij heeft geschreven:
“Mocht een reactie van de wederpartij wederom op niets uitdraaien zullen wij daarna
overleg kunnen voeren over het alsdan doorzetten van een kortgeding procedure.”
2.18 Op 3 april 2023 heeft verweerster aan klager onder meer geschreven:
“De wederpartij heeft gereageerd vorige week en ik constateer in het dossier dat de
reactie niet aan u is doorgestuurd. Bijgevoegd treft u de reactie aan.
Helaas reageert de wederpartij niet zoals gehoopt en wil zij het laten aankomen op
een procedure. Enige ruimte voor overleg lijkt er niet te zijn.
Ik verneem graag uw reactie en hoe u de zaak zou willen voortzetten.”
2.19 Op 12 april 2023 heeft verweerster aan klager gemeld dat zij nog geen reactie
van hem heeft ontvangen en graag van hem verneemt of hij de kwestie via een procedure
wenst voort te zetten of andere wensen heeft. Klager heeft daarop gereageerd met de
mededeling dat hij een procedure wenste.
2.20 Op 21 april 2023 heeft klager aan verweerster onder meer geschreven:
“Na mijn laatste bericht mocht ik niet meer van u vernemen. De tijd begint nu echt
wel te dringen. Over twee maanden is het lopende schooljaar voorbij en is het spoedeisend
belang niet meer aan de orde voor onze dochter die dan naar de middelbare school gaat
en derhalve niet meer vrijdagmiddag 14u vrij is.”
2.21 Op 24 april 2023 heeft de RvR het verzoek om heropening en overname van de
eerder verstrekte toevoeging gehonoreerd.
2.22 Op 8 mei 2023 heeft verweerster aan klager geschreven dat zij bezig is met
het opstellen van het verzoekschrift en dat zij verwacht dit binnen enkele dagen aan
hem te kunnen sturen ter goedkeuring.
2.23 Op 10 mei 2023 heeft klager een klacht over verweerster ingediend bij het
kantoor waar zij werkzaam is.
2.24 Op 16 mei 2023 heeft de klachtenfunctionaris gemotiveerd gereageerd op de
klacht.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster
het volgende.
a) Verweerster reageert steeds niet en behandelt klagers zaak zeer traag. Hierdoor
zijn maanden verloren gegaan. Klager meent dat sprake is van een patroon van niet
reageren.
3.2 Ter toelichting heeft klager gesteld dat het contact vanaf het eerste moment
stroef verliep. Een eerste telefonische afspraak werd door verweerster niet nagekomen,
een tweede telefonische afspraak liet zij door een collega afhandelen. Vervolgens
is in het mailcontact door klager talloze malen gerappelleerd, waarop ofwel geen enkele
reactie kwam ofwel pas na weken een niet inhoudelijke reactie. Ook heeft klager veelvuldig
een terugbelverzoek achtergelaten, maar deze zijn zonder uitzondering niet beantwoord.
3.3 Klager bestrijdt dat het nooit de bedoeling was om te gaan procederen. Hij
stelt dat er een procedure zou worden gestart, nadat eerst kort geprobeerd zou worden
de zaak buitengerechtelijk af te handelen. Los daarvan vindt klager een termijn van
drie maanden voor een eerste brief en nog eens drie maanden voor een concept verzoekschrift
niet normaal.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 De klacht gaat over de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klager.
Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak
de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd.
Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden
met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak
behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat
bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt,
maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering
van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient
te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.
Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van
een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
De raad zal de genoemde klachtonderdelen hierna aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit
geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.
De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van
een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht.
Beoordeling klacht
5.2 Klager klaagt in de kern over de trage behandeling van zijn zaak door verweerster
en het gebrek aan communicatie.
5.3 Uit de hiervoor weergegeven feiten blijkt dat klager zich eind oktober 2022
(weer) tot het kantoor van verweerster heeft gewend voor bijstand. Daarop is contact
geweest tussen klager en kantoorgenoten van verweerster en heeft klager, nadat verweerster
de behandeling van de zaak in oktober 2022 ter hand had genomen, begin december 2022
stukken aangeleverd. Vervolgens is er in diezelfde maand telefonisch contact geweest
tussen klager en verweerster, waarbij kennelijk is afgesproken dat eerst een brief
aan de ex-partner zou worden gestuurd. Verweerster heeft in de loop van januari 2023
een conceptbrief opgesteld en aan klager gezonden. Na de reactie van klager daarop,
bleef het van de zijde van verweerster enige tijd stil. Zij is – zo heeft zij ter
zitting uitgelegd – in januari en februari 2023 een aantal weken afwezig geweest vanwege
privé omstandigheden. Zij heeft dat echter niet aan klager gecommuniceerd, waardoor
klager in onzekerheid verkeerde over de gang van zaken. Uiteindelijk is half of eind
februari 2023 een brief aan de ex-partner verzonden, ruim twee maanden nadat was afgesproken
dat een dergelijke brief zou worden verzonden.
5.4 Vervolgens is er, na reactie van de ex-partner, half maart 2023 een nieuwe
brief aan de ex-partner gezonden. Verweerster heeft daarna tot eind maart vakantie
gehad. Bij terugkomst bleek dat de ex-partner inmiddels had gereageerd, maar dat deze
reactie niet aan klager was doorgezonden. Verweerster heeft ter zitting toegelicht
dat zij een kantoorgenoot had verzocht haar waar te nemen tijdens haar vakantie. Dat
dat in dit geval niet (goed) is gebeurd dient in de verhouding tot klager voor rekening
van verweerster te komen.
5.5 Klager heeft de reactie begin april 2023 alsnog ontvangen, waarbij verweerster
hem de vraag heeft voorgelegd hoe klager de zaak wenste voort te zetten. Op 12 april
2023 heeft klager voor het eerst (schriftelijk) laten weten dat hij definitief een
procedure wenste. Op 8 mei 2023 heeft verweerster hem vervolgens laten weten dat zij
bezig was met het verzoekschrift en dat zij verwachtte dit binnen enkele dagen gereed
te hebben. De raad constateert dat sinds het (definitieve) verzoek van klager bijna
vier weken waren verstreken voordat verweerster liet weten dat zij bezig was met een
verzoekschrift. Verweerster heeft voor die lange reactietermijn geen verklaring gegeven.
Van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat mag worden verwacht dat hij
bij het opstellen van een inleidend processtuk enige voortvarendheid betracht, zeker
als de cliënt, zoals hier, tussentijds laat weten dat spoed is geboden vanwege het
naderende einde van het schooljaar. Daarbij komt dat verweerster er al enkele maanden
mee bekend was dat een kortgedingprocedure aan de orde zou komen als de wederpartij
van klager op de ‘laatste kans brief’ van verweerster niet positief zou reageren.
5.6 Van feiten en omstandigheden die voldoende rechtvaardiging vormen voor de hiervoor
(onder 5.3, 5.4 en 5.5) geconstateerde vertraging in klagers zaak is naar het oordeel
van de raad niet gebleken. Klagers klacht over de trage behandeling van zijn zaak
is dan ook terecht. Van een behoorlijk handelende advocaat mag verder worden verwacht
dat deze de cliënt naar behoren op de hoogte houdt van de voortgang van de zaak of
van zaken die de voortgang belemmeren. Ook op dit punt heeft verweerster verzaakt.
Zij heeft klager onvoldoende geïnformeerd over wat hij (onder meer qua tijdsduur)
kon verwachten en klager heeft haar meermaals herinneringen moeten sturen omdat verweerster
niet reageerde op vragen en verzoeken. De klacht is daarom gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat zij bij de
behandeling van klagers zaak onvoldoende voortvarendheid heeft betracht en onvoldoende
met klager heeft gecommuniceerd over de voortgang van de zaak en zaken of omstandigheden
die de voortgang belemmerden. Op grond van de aard en ernst van het gegrond bevonden
tuchtrechtelijk verwijt acht de raad een waarschuwing een passende maatregel.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel
46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden
binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen
twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster
door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a
en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.3.
Aldus beslist door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, voorzitter, mrs. A. Schaberg en A.N. Kampherbeek, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2024.