ECLI:NL:TADRSGR:2024:5 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-818/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2024:5 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-01-2024 |
Datum publicatie: | 15-01-2024 |
Zaaknummer(s): | 23-818/DH/DH |
Onderwerp: | Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over de deken kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 10 januari 2024 in de zaak 23-818/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 22 november 2023 met kenmerk K157 2023 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 03 tot en met 08 (inhoudelijk) en 1 tot en met 8 (procedureel).
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Op 15 december 2022 heeft klager bij verweerder een klacht ingediend tegen
mr. X. Na onderzoek heeft verweerder op 21 juni 2023 zijn dekenstandpunt aan partijen
gezonden.
1.2 Diezelfde dag heeft klager per e-mail om telefonisch contact over het dekenstandpunt
gevraagd.
1.3 Verweerder heeft op 23 juni 2023 gereageerd en aan klager geschreven:
“Het klachtdossier is met het nemen van een dekenstandpunt bij de Orde gesloten.
Zoals vermeld in het dekenstandpunt heeft u de mogelijkheid om het klachtdossier door
te zenden naar de Raad van Discipline.”
1.4 Op 27 juni 2023 heeft klager een reactie gestuurd aan verweerder.
1.5 Verweerder heeft diezelfde dag gereageerd en onder meer geschreven:
“Ik verwijs u nogmaals naar mijn e-mail d.d. 23 juni jl. Meer informatie daaromtrent
kan niet worden gegeven. Indien u een oordeel wenst van de tuchtrechter omtrent het
handelen van de betreffende advocaat, dan heeft u de mogelijkheid het klachtdossier
door te zenden aan de Raad van Discipline.”
1.6 Klager heeft diezelfde dag gereageerd en geschreven:
“U bedoelt dat het niet uitmaakt of de lezer (klager) iets wel of niet begrijpt, of
er wel of niet sprake is van een discrepantie in het door U geformuleerde standpunt?”
1.7 Op 29 juni 2023 heeft klager in een e-mail aan onder meer verweerder geschreven
dat zijn kantoor slecht bereikbaar is. Klager schrijft daarbij onder meer:
“Dit alles met het gevolg dat ik sinds 21.06. (tevergeefs) wacht op uw gewaardeerde
telefoontje i.v.m.:
- Iets dat ik niet begrijp t.a.v. de formulering van het standpunt van de deken;
niet begrijpen betekent dat er uitleg nodig is…
Of
- Iets dat ik wel begrijp, en dan is er sprake van een discrepantie in het standpunt.
Iets dat niet zou moeten (mogen) gebeuren.
Zo kan en wil ik geen standpunt doorzetten naar de tuchtrechter. Ik heb inmiddels
lang genoeg op uw telefoontje gewacht. Derhalve zou ik graag deze week nog teruggebeld
worden.”
1.8 Op 3 juli 2023 heeft klager bij verweerder een klacht ingediend over verweerder
(en zijn stafmedewerkers).
1.9 Bij beslissing van 27 juli 2023 heeft de voorzitter van het Hof van Discipline
de klacht voor onderzoek en afhandeling verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Den Haag.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder heeft klager niet gebeld toen klager daarom vroeg naar aanleiding
van het door verweerder ingenomen dekenstandpunt.
2.2 Ter toelichting op de klacht heeft klager gesteld dat hij na 10 dagen niet
is teruggebeld en dat dit kennelijk ook niet meer gaat gebeuren. Daar klager voor
19 juli 2023 moet beslissen of hij de zaak doorzet naar de tuchtrechter, blijft er
niet al te veel tijd als de deken niet tijdig reageert. Klager stelt dat verweerder
niet bereid is klager een en ander uit te leggen om misverstanden te voorkomen. Verweerder
dient zijn standpunt zodanig te formuleren dat klagers van elk opleidingsniveau het
standpunt begrijpen c.q. dat er bij de klager geen twijfel ontstaat over wat verweerder
bedoelt. Verweerder is schijnbaar van mening dat de klager – zonder zeker te zijn
wat verweerder bedoelt – ook zo wel kan beslissen of er wel of geen reden is om de
zaak naar de tuchtrechter door te zetten.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 De klacht heeft betrekking op het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid
van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg. De voorzitter stelt
bij de beoordeling voorop dat het in de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking
heeft op het handelen en nalaten van advocaten en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening
te waarborgen. Wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van
advocaat, blijft het advocatentuchtrecht in die zin voor hem gelden, dat indien die
advocaat zich bij de vervulling van diens andere hoedanigheid zodanig gedraagt/misdraagt
dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, sprake kan zijn van
een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan
hem een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden.
Beoordeling klacht
4.2 De voorzitter overweegt dat verweerder naar aanleiding van klagers berichten
tweemaal per e-mail heeft gereageerd. Verweerder heeft klager bericht dat het onderzoek
met het geven van het dekenstandpunt was geëindigd en dat daarover niet meer informatie
zou worden verstrekt. Klager heeft echter vastgehouden aan zijn verzoek om teruggebeld
te worden over het dekenstandpunt. De voorzitter is van oordeel dat het niet tot de
verantwoordelijkheid van de deken behoort om een dekenstandpunt nader met een partij
te bespreken of die partij daarover te adviseren. Een dergelijke adviserende taak
zou in strijd zijn met de onafhankelijke en objectieve positie van de deken. Klager
had zich met zijn vragen kunnen wenden tot een advocaat of adviseur. Van een zodanige
gedraging/misdraging van verweerder dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt
ondermijnd, is geenszins sprake. De klacht is daarom kennelijk ongegrond.
4.3 Voor zover de klacht ook is gericht tegen stafmedewerkers van het Ordebureau,
geldt dat klager niet heeft gespecificeerd wat zijn verwijt is en tegen wie het verwijt
gericht is. Dit is op grond van artikel 46d lid 5 Advocatenwet vereist. Nu daardoor
niet blijkt dat zijn klacht medewerkers betreft die onder de tuchtrechtspraak van
de advocatuur vallen, wordt zijn klacht tegen de stafmedewerkers buiten beschouwing
gelaten.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond
Aldus beslist door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2024.