ECLI:NL:TADRSGR:2024:33 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-888/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2024:33
Datum uitspraak: 21-02-2024
Datum publicatie: 21-02-2024
Zaaknummer(s): 23-888/DH/DH
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door, onder verwijzing naar de inmiddels verstreken bewaartermijn, niet aan klagers verzoek tot afgifte van de dossiers te voldoen. Kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 21 februari 2024 in de zaak 23-888/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 18 december 2023 met kenmerk K210 2023, door de raad ontvangen op 18 december 2023, van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 03, 03 1 en 04 (inhoudelijk) en 1 tot en met 4 (procedureel) en van de volgende nagekomen stukken:
-    de e-mail met bijlagen van klager van 4 januari 2024;
-    de e-mail van verweerder van 4 januari 2024.

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Verweerder heeft klager bijgestaan in de zaken C, W, A en LS. De behandeling van deze zaken is geëindigd in 2015. 
1.2    Bij e-mail van 21 januari 2020 heeft klager verweerder als volgt bericht:
“Bijgaand de brief mede verzonden per post met de volgende inhoud:
Middels dit schrijven ondubbelzinnige aanhouding alle rechten en weren betreffende in behandeling genomen zaken en vorderingen reeds eerder ingesteld of nog nader op te maken.”
1.3    Bij e-mail van 4 januari 2023 heeft klager verweerder verzocht om de dossiers C, W, A en LS aan hem toe te sturen. 
1.4    Bij e-mail van 5 januari 2023 heeft verweerder klager als volgt bericht:
“In reactie op uw onderstaande e-mailbericht, bevestig ik u dat de dossiers zijn behandeld in 2015. Dat is inmiddels 8 jaar geleden. De bewaartermijn is 7 jaar.”
1.5    Bij e-mail van 17 januari 2023 en bij webformulier van 1 februari 2023 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
Verweerder heeft klagers dossiers niet aan klager geretourneerd.

3    VERWEER
3.1    Verweerder heeft tegen de klacht geen verweer gevoerd. 

4    BEOORDELING
4.1    Klager verwijt verweerder dat hij klagers dossiers niet aan klager heeft geretourneerd. De voorzitter overweegt als volgt. Op grond van artikel 7:412 BW verjaart de vordering jegens een opdrachtnemer tot afgifte van stukken die deze ter zake van de opdracht onder zich heeft, na vijf jaar. Hieruit volgt dat verweerder gehouden was om de dossiers gedurende vijf jaar te bewaren. Verweerder hanteert op zijn kantoor een bewaartermijn van zeven jaar. 
4.2    Als niet weersproken staat vast dat de behandeling van klagers zaken is geëindigd in 2015. Op 4 januari 2023 heeft klager verweerder verzocht om de dossiers aan hem toe te sturen. Aldus staat vast dat klager verweerder eerst na ommekomst van de wettelijke termijn van vijf jaar en ook na ommekomst van de door verweerder zelf gehanteerde termijn van zeven jaar om afgifte van de dossiers heeft verzocht. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door, onder verwijzing naar de bewaartermijn, niet aan klagers verzoek te voldoen. Ter zake de e-mail van klager aan verweerder van 21 januari 2020 overweegt de voorzitter dat die e-mail, zonder verdere uitleg of onderbouwing, die niet is gegeven, geen ander licht werpt op de zaak. 
4.3    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 aanhef en sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: 
    de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 aanhef en sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A. van Luijck, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2024.