ECLI:NL:TADRSGR:2024:223 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-776/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2024:223 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-12-2024 |
Datum publicatie: | 18-12-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-776/DH/RO |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over een door verweerster als advocaat wederpartij ingediende productie, waarin klager wordt beschuldigd van fraude. Verweerster heeft de productie niet lichtvaardig ingebracht en het gaat om de kern van het lopende geschil. Verweerster mocht als partijdig belangenbehartiger op deze wijze handelen. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van
18 december 2024 in de zaak 24-776/DH/RO
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 28 oktober 2024 met kenmerk R 2024/92 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 24.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Mevrouw [H] (hierna: mevrouw H) heeft zich in 2022 tot klager gewend voor
bijstand bij een erfrechtkwestie in Marokko.
1.2 Mevrouw H is ontevreden over de werkzaamheden van klager en is een procedure
tegen hem gestart. Verweerster staat mevrouw H daarin bij.
1.3 Op 11 april 2024 heeft verweerster een akte wijziging van eis inclusief producties
bij de rechtbank ingediend. Als productie 23 is een reactie van mevrouw H op de conclusie
van antwoord gevoegd. In die reactie staat onder meer: “[klager] pleegt aantoonbaar
structureel fraude bij de rechtbank”.
Verdere producties bij de akte betreffen onder meer een verklaring van een advocaat
uit Marokko (productie 18), een aangifte van oplichting van mevrouw H tegen klager
(productie 27), een verklaring van [X] inzake oplichting/fraude tegen klager en een
aangifte van oplichting van [Y] tegen klager (productie 30).
1.4 Op 5 juni 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt
verweerster het volgende.
a) Verweerster verdedigt in het door haar ingediende dossier bij de rechtbank
(in productie 23) de volgende uitspraken van haar cliënte: “[klager] pleegt aantoonbaar
structureel fraude bij de rechtbank”. Verweerster doet dit zonder enkele vorm van
feitenonderzoek en openbaart en verspreidt daarmee zaken die de goede naam van klager
en zijn organisatie schaden. Verweerster weet dat zij valse informatie bepleit en
verspreidt.
2.2 Klager stelt dat sprake is van smaad en laster: verweerster heeft ongefundeerde
beschuldigingen opgenomen die uitsluitend zijn gericht op het schaden van de reputatie
van klager en zijn organisatie. Verder stelt klager dat sprake is van een onprofessioneel
dossier, een gebrek aan kennis en inzicht en misbruik van de rechtsgang.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft onder meer aangevoerd dat de betreffende productie 23 de
visie van haar cliënte betreft, die de cliënte graag aan de rechter kenbaar wenste
te maken. Verweersters cliënte heeft daarin inderdaad gesteld dat klager ‘structureel
fraude’ pleegt. Verweerster meen dat haar cliënt het recht en belang heeft om dit
aan de rechter kenbaar te maken en dat het aan de rechter is om vast te stellen of
dit al dan niet juist is. Verweerster stelt dat zij als partijdig advocaat de belangen
van haar cliënte heeft behartigd.
3.2 Voor zover klager stelt dat verweerster de stelling van haar cliënte zonder
enig onderzoek en/of grondslag aan de rechter heeft toegezonden, voert verweerster
aan dat zij daaraan, voor zover zij de stellingen van haar cliënte zou moeten onderzoeken,
in voldoende mate heeft voldaan. Zij heeft momenteel drie gedupeerden die nagenoeg
hetzelfde hebben meegemaakt en zij weet van soortgelijke procedures tegen klager door
andere advocaten.
3.3 Verweerster betwist dat zij het document ‘openbaart en verspreidt’ en dat
zij ‘de goede naam van klager en zijn organisatie’ heeft geschaad. Het document is
enkel door de rechtbank ingezien.
3.4 De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 Het gaat om een klacht over advocaat van de wederpartij van klager. Voorop
staat dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn
cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze
vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat
zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen
feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c)
de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de
wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij
geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de
hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen
mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is
de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te
wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan
hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt.
Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd
zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken,
onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Beoordeling
4.2 De klacht ziet op de door verweersters cliënte (in productie 23) ingenomen
stelling en het feit dat verweerster dit stuk als productie bij de rechtbank heeft
ingediend. Duidelijk is dat verweersters cliënte in deze productie heeft gesteld dat
klager aantoonbaar structureel fraude pleegt.
4.3 De voorzitter is van oordeel dat het onder de gegeven omstandigheden niet
klachtwaardig is dat verweerster het stuk heeft ingebracht bij de rechtbank. Het betreft
een verklaring van de cliënte die door verweerster als productie is ingebracht in
de procedure. Uit de verdere bij de akte gevoegde producties en haar verweer op de
klacht blijkt dat zij dat niet lichtvaardig heeft gedaan. Dat de productie feitelijke
onderbouwing mist, wordt weersproken door de verdere bij de akte ingediende producties.
Het door de cliënte ingenomen standpunt betreft de kern van het geschil en is een
standpunt in de (nog lopende) procedure. Verweerster mocht dat standpunt als partijdig
belangenbehartiger naar voren brengen op de manier zoals zij dat heeft gedaan. Het
is duidelijk dat klager het met dat standpunt niet eens is, maar het is geen evident
onpleitbaar standpunt en het is aan klager om daar in de lopende procedure verweer
tegen te voeren. Van een ongefundeerde beschuldiging is dan ook geen sprake. Van smaad
en/of laster is evenmin gebleken, nog los van het feit dat het de strafrechter is
die daarover oordeelt en niet de tuchtrechter. De klacht is daarom kennelijk ongegrond.
4.4 Voor zover klager ook klaagt over het volgens hem onprofessionele dossier
van verweerster, geldt dat dit verwijt onvoldoende met stukken is onderbouwd, zodat
de voorzitter hierover niet kan oordelen. Klager stelt verder dat het verweerster
ontbreekt aan kennis en inzicht in de materie van de zaak. Dit raakt aan de inhoud
van de lopende procedure en is ter beoordeling aan de civiele rechter. De enkele stelling
van klager op dit punt is onvoldoende. Datzelfde geldt voor klagers verwijt dat sprake
is van misbruik van recht(sgang). Ook dat verwijt is onvoldoende onderbouwd.
4.5 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van
artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 december 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 18 december 2024