ECLI:NL:TADRSGR:2024:219 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-270/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2024:219 |
---|---|
Datum uitspraak: | 16-12-2024 |
Datum publicatie: | 18-12-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-270/DH/RO |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht over de kwaliteit van dienstverlening in een strafzaak deels gegrond. Verweerder heeft klager op twee momenten onvoldoende (schriftelijk) geïnformeerd: met betrekking tot de mediation en het instellen van hoger beroep. Waarschuwing. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 16 december 2024
in de zaak 24-270/DH/RO
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 14 november 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 18 april 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2024/35 van
de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 11 november 2024. Daarbij
waren klager en verweerder aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van
de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 21. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de brief van verweerder van 2 mei 2024 en de e-mail met bijlagen van klager van
3 juni 2024.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager is verdachte geweest in een strafzaak. Op 25 augustus 2022 verleent
verweerder piketbijstand aan klager. Klager is diezelfde dag gedagvaard voor mishandeling,
Ook is aan klager een gedragsaanwijzing opgelegd, waarbij hem onder meer is verboden
contact te hebben met de aangeefster.
2.3 Op 8 september 2022 bevestigt verweerder de opdracht aan klager. In de e-mail
schrijft verweerder onder meer:
“Tevens zal ik het OM vragen, om te kijken of zij openstaat voor een gesprek / uitwisseling
van spullen.
Mocht u vragen hebben, ik ben per mail goed te bereiken.”
In de als bijlage gevoegde opdrachtbevestiging staat onder meer:
“Op dinsdag 6 september, heeft u mijn bijstand verzocht bij uw strafzaak. (…)
Voorts heeft u aangegeven dat u nog wat spullen (…) terugwenst van uw ex-partner.
Daarbij gaf u ook aan wellicht nog een gesprek met haar te willen. Ik heb u aangegeven
te bezien of ik hierin wat zou kunnen betekenen via het OM, maar de spullen van dusdanige
aard zijn, dat een procedure niet op zijn plaats is, mocht zij hierin niet meegaan/voor
openstaan.”
2.4 Diezelfde dag stelt verweerder zich bij het OM als advocaat van klager. In
zijn e-mail aan het OM heeft verweerder onder meer geschreven:
“Voorts heb ik geconstateerd dat er in dezen een gedragsaanwijzing is gegeven. Verdachte
heeft aangegeven nog enkele kleine spullen te willen terughebben van zijn ex-partner.
Ik weet even niet wat praktisch is om te doen, om dit via slachtofferhulp te laten
verlopen?”
2.5 Op 12 september 2022 schrijft verweerder in een e-mail aan klager dat hij
contact heeft gehad met de officier over de spullen en dat klager het beste via de
politie om teruggave van zijn spullen kan vragen. “Zij geeft ze dan af en u kunt ze
ophalen.”
2.6 Op 20 september 2022 vraagt klager in een e-mail aan verweerder of hij gebeld
kan worden.
2.7 Op 23 september 2022 reageert verweerder en schrijft:
“Naar ik begreep heeft u geprobeerd mij te bereiken.
Door grote drukte, is het niet mogelijk u te bellen.
Het is van belang dat ik u bijsta in de strafzaak. Voor wat betreft de spullen is
de route zoals ik aangaf als te volgen.”
2.8 Het dossier bevat een brief van de aangeefster, gedateerd 11 oktober 2022,
waarin ze schrijft dat ze de aangifte wil intrekken en dat ze niet wil dat klager
in de problemen komt, maar dat hij hulp krijgt.
2.9 Op 15 november 2022 schrijft klager in een mail aan verweerder dat hij hem
vaker heeft gebeld, maar dat niemand terugbelt. Klager vraagt in zijn e-mail wanneer
en hoeveel hij in totaal moet betalen en of het ook in termijnen kan.
2.10 Op 18 november 2022 schrijft verweerder dat het in termijnen kan en dat
hij er nog op terugkomt.
2.11 Op 21 november 2022 is de strafzaak op zitting behandeld door de politierechter.
Klager en verweerder waren daarbij aanwezig. Klager is veroordeeld tot een geheel
voorwaardelijke straf.
2.12 Op 1 december 2022 schrijft verweerder in een e-mail aan klager dat door
de Raad voor Rechtsbijstand een toevoeging is verleend met een eigen bijdrage van
€ 156,-. Verweerder verzoekt klager dat bedrag binnen veertien dagen te betalen.
2.13 Op 25 januari 2023 schrijft klager in een e-mail aan verweerder dat hij
niks meer heeft gehoord over zijn zaak en vraagt hij verweerder of het hoger beroep
geregeld is. Klager schrijft daarbij onder meer:
“…u zei dat ik een gesprek kon krijgen met [aangeefster] dat is niet gebeurd ook
heb ik netjes aan de contactverbod gehouden terwijl ik geld en spullen moest krijgen
de politie zei dat het via u moest maar u zei telkens weer dat het via de politie
moest ik heb een paar x gebeld na u kantoor en er is toen een terugbel notitie gemaakt
maar werd telkens niet terug gebeld (…) [Aangeefster] heeft in de tussentijd de aangifte
in willen trekken omdat ze spijt heeft het verhaal erger te laten lijken maar dat
mocht niet meer ze heeft een brief gestuurd maar tijdens de zitting kreeg ik toch
voorwaardelijk terwijl ze duidelijk zei dat ze hulp voor mij wou en geen straf. En
ik heb ook gebeld en gevraagd aan u of ik in termijn kan betalen omdat ik al maanden
geen werk heb en ik krijg alsnog een heel bedrag wanneer krijg ik de datum te horen
van het hoger beroep en kan ik de rest wat ik u moet betalen in twee keer overmaken.”
2.14 Verweerder reageert diezelfde dag en schrijft:
“Zoals tezamen uitgebreid besproken na de zitting en ook telefonisch, was het in
uw zaak niet aan de orde om appel in te stellen.
Voorts zag de bijstand strikt op de behandeling van de strafzaak.
Ik begrijp dat u wellicht betalingsproblemen heeft en sta open voor een betalingsregeling.
Twee termijnen is akkoord.”
2.15 Bij brief van 6 februari 2023 dient klager een klacht tegen verweerder in
bij verweerders kantoor.
2.16 Op 17 februari 2023 reageert verweerder op de klacht.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt
verweerder dat hij fouten heeft gemaakt. Klager wijst daarop op het volgende:
a) Klager heeft verzocht om mediation met de aangeefster, maar verweerder heeft
hier niets mee gedaan.
b) Klager heeft vaak naar verweerder gebeld, maar er werd nooit opgenomen.
c) Klager is veroordeeld door de rechter, terwijl aangeefster een brief had geschreven
dat klager geen straf, maar hulp moest krijgen. Nu heeft klager een strafblad en moeite
om werk te vinden.
d) Klager wilde in hoger beroep gaan. Verweerder heeft dat afgeraden. Er is geen
hoger beroep ingesteld, terwijl klager dat wel wilde.
e) Klager heeft zijn spullen niet teruggekregen. Verweerder heeft daar niet genoeg
voor gedaan. Klager werd heen en terug gestuurd tussen verweerder en de politie.
f) Klager had gevraagd om betaling in termijn, maar kreeg toch een factuur voor
het volledige bedrag van de eigen bijdrage van de toevoeging
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 De klacht gaat over de dienstverlening van verweerder als advocaat van klager.
Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt houdt de
tuchtrechter rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de
wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – kostenrisico en proceskansen
– waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid
is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer
in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat
zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele
standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid
die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht. Binnen de beroepsgroep is voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit
geen sprake van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.
De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van
een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht.
5.2 Bij de beoordeling van de klacht betrekt de raad ook de gedragsregels. De
tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen als invulling
van de in artikel 46 Advocatenwet genoemde behoorlijkheidsnorm wel van belang zijn.
Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden
en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
5.3 Gedragsregel 16 lid 1 bepaalt dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte dient
te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand,
onzekerheid of geschil, dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk
aan zijn cliënt te bevestigen.
Klachtonderdeel a) - mediation
5.4 Uit de opdrachtbevestiging en de begeleidende mail blijkt dat klager en verweerder
hebben gesproken over mediation. Verweerder heeft bevestigd dat hij het OM zou vragen
naar de mogelijkheden voor een gesprek met aangeefster. Daarna is het in de communicatie
tussen klager en verweerder niet meer over mediation gegaan.
5.5 Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij de mogelijkheid van mediation
met de officier van justitie heeft besproken en dat die daarop tegen was. Verweerder
heeft klager daarover niet meer geïnformeerd. De raad is van oordeel dat verweerder
dat wel had moeten doen, mede gelet op gedragsregel 16. Verweerder heeft op dit punt
onvoldoende met klager gecommuniceerd. Daarvan valt hem een tuchtrechtelijk verwijt
te maken. Dit klachtonderdeel is gegrond.
Klachtonderdeel b) - bereikbaarheid
5.6 Uit het klachtdossier blijkt dat op 20 september 2022 en 15 november 2022
per mail heeft laten weten dat hij verweerder heeft gebeld, maar hem niet telefonisch
heeft gesproken. Verweerder heeft op 23 september 2022 en 18 november 2022 op klagers
eerder genoemde mails gereageerd. Hij heeft bij de opdrachtbevestiging bovendien aangegeven
dat hij voor vragen per mail goed bereikbaar is. Dat verweerder rond 20 september
2022 en 15 november 2022 niet telefonisch bereikbaar was voor klager, is dan ook niet
tuchtrechtelijk verwijtbaar. De raad kan niet vaststellen dat verweerder op andere
momenten voor klager onbereikbaar is geweest. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel c) - veroordeling
5.7 Duidelijk is dat klager, ondanks de brief van aangeefster, is veroordeeld.
Daarvan kan verweerder geen verwijt worden gemaakt. Uit het klachtdossier blijkt dat
de brief van aangeefster onderdeel uitmaakte van het strafdossier en door de politierechter
in de beoordeling is betrokken. Het is de raad niet gebleken dat verweerder zich bij
de behandeling van klagers zaak onvoldoende heeft ingezet. Dit klachtonderdeel is
daarom ongegrond.
Klachtonderdeel d) – hoger beroep
5.8 Klager en verweerder hebben een andere visie op wat er na afloop van de zitting
op de gang is besproken. Verweerder stelt dat hij heeft geadviseerd geen hoger beroep
in te stellen, gezien de volgens hem gunstige uitkomst van de zaak. Verweerder erkent
dat klager daarover wat vragen had, maar uiteindelijk akkoord was en dat hij afstand
van hoger beroep wilde doen. Hiervoor was echter geen mogelijkheid meer, omdat de
politierechter al begonnen was met de behandeling van de volgende zaak. Volgens klager
heeft verweerder inderdaad geadviseerd geen hoger beroep in te stellen. Klager stelt
echter dat hij in het gesprek na de zitting op de gang al had aangegeven dat hij toch
in hoger beroep wilde gaan, omdat het onduidelijk was wat de veroordeling zou betekenen
voor het vinden van werk. Hij had daarover ook veel vragen aan verweerder gesteld
en verweerder kon hierop geen duidelijk antwoord geven.
5.9 De raad kan niet vaststellen wat er tussen klager en verweerder na de zitting
is besproken en afgesproken. Vast staat wel dat uiteindelijk geen hoger beroep in
ingesteld en dat klager op 25 januari 2023 heeft gemaild met de vraag hoe het stond
met het hoger beroep. Dit wijst erop dat er sprake is geweest van een misverstand.
De raad is van oordeel dat verweerder dit misverstand had moeten en kunnen voorkomen
door kort na de zitting schriftelijk aan klager te bevestigen dat hij geen hoger beroep
zou instellen. Juist in de hectiek en onrust na een zitting, is het voorstelbaar dat
een cliënt niet goed registreert wat er allemaal afgesproken wordt. Verweerder is
dan ook tekort geschoten in zijn informatievoorziening aan klager en heeft gehandeld
in strijd met gedragsregel 16. Dit klachtonderdeel is gegrond.
Klachtonderdeel e) – klagers spullen
5.10 Bij de aanvang van de opdracht tot rechtsbijstand is ook gesproken over
de spullen die klager terug wilde krijgen. Verweerder heeft navraag gedaan bij het
OM en daarop aan klager laten weten dat hij zijn spullen via de politie kon terugkrijgen.
De raad is van oordeel dat verweerder daarmee voldoende heeft gedaan op dit punt.
Dat klager door de politie blijkbaar terug is gestuurd naar verweerder, is vervelend,
maar klager heeft hierover verweerder niet meer benaderd althans dat blijkt niet uit
de stukken in het klachtdossier. Verweerder valt dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt
te maken dat hij onvoldoende heeft gedaan om klagers spullen terug te krijgen. Dit
klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel f) – betaling in termijnen
5.11 Klager heeft gevraagd om betaling van de factuur in termijnen en verweerder
is daarmee akkoord gegaan. Op 1 december 2022 heeft verweerder de factuur voor de
eigen bijdrage aan klager gestuurd. Verweerder heeft vervolgens op 25 januari 2023,
naar aanleiding van klagers mail van die dag, laten weten dat betaling in twee termijnen
akkoord was. Verweerder heeft daarmee correct gehandeld. Dit klachtonderdeel is dan
ook ongegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft klager op twee momenten onvoldoende (schriftelijk) geïnformeerd,
namelijk met betrekking tot de mediation en met betrekking tot het instellen van hoger
beroep. Met name voor het al dan niet instellen van hoger beroep is schriftelijke
vastlegging van belang, omdat hiervoor een fatale termijn geldt. Verweerder had met
tijdige schriftelijke vastlegging van de afspraken onduidelijkheid, zoals die hier
nu is ontstaan, kunnen voorkomen.
6.2 Verweerder heeft deels erkend onvoldoende gecommuniceerd te hebben en heeft
bovendien aangegeven in dergelijke gevallen nu altijd een schriftelijke bevestiging
te sturen. De raad is van oordeel dat hierom en ook gelet op het blanco tuchtrechtelijk
verleden van verweerder de maatregel van een waarschuwing passend is.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op
grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van
€ 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is
geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer
schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat
deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen
twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder
door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder
b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is
geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A,
Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling
raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen a) en d) gegrond;
- verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.4.
Aldus beslist door mr. A. van Luijck, voorzitter, mrs. A.N. Kampherbeek en H. Warendorp Torringa, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 december 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 16 december 2024