ECLI:NL:TADRSGR:2024:21 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-395/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2024:21
Datum uitspraak: 29-01-2024
Datum publicatie: 02-02-2024
Zaaknummer(s): 23-395/DH/DH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Wat nooit geoorloofd is
Beslissingen: Beslissing op verzet
Inhoudsindicatie: Verzet gegrond. Verweerder heeft er onvoldoende zorg voor gedragen dat het verzoekschrift werd ingetrokken. Waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 29 januari 2024 in de zaak 23-395/DH/DH naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 9 augustus 2023 op de klacht van:

klaagster
gemachtigde: mr. A. de Groot

over:

 verweerder
gemachtigde: mr. C.A. de Weerdt

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 8 september 2022 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2    Op 7 juni 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K200 2022 van de deken ontvangen. 
1.3    Bij beslissing van 9 augustus 2023 heeft de voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op diezelfde datum verzonden aan partijen. De voorzittersbeslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl onder ECLI:NL:TADRSGR:2023:170.
1.4    Op 6 september 2023 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op diezelfde datum ontvangen.
1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 4 december 2023. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden. 
1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift. 

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van het verzet gaat de raad, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
Feiten zoals door de voorzitter vastgesteld
2.2    Na een juridisch geschil heeft een derde executoriaal beslag gelegd op de woning van klaagster, die zij verhuurde. 
2.3    De bank heeft de executie overgenomen en de voorzieningenrechter verzocht om goedkeuring voor een onderhandse verkoop van de woning. Verweerder stond de bank daarin bij. De behandeling ter zitting is bepaald op 30 juni 2021.
2.4    Namens de bank heeft verweerder op 28 juni 2021 aan klaagster medegedeeld dat van de verkoop wordt afgezien als de kosten die de bank heeft gemaakt (€ 13.500,-) uiterlijk 29 juni 2021 om 12.00 uur zijn voldaan. Indien die termijn niet werd gehaald, zou verweerder een nieuwe zittingsdatum aanvragen.
2.5    Daaraan heeft klaagster niet voldaan, waarna verweerder heeft verzocht om een nieuwe zittingsdatum. De behandeling van het verzoekschrift is vervolgens bepaald op 30 augustus 2021.
2.6    Op 12 augustus 2021 is namens verweerder een gespecificeerde opgave gedaan van de door de bank gemaakte kosten.
2.7    Klaagster heeft elders een financiering gevraagd om de vordering van de beslaglegger te voldoen. Op 19 augustus 2021 heeft verweerder vernomen dat klaagster de vordering van de beslaglegger heeft voldaan. Voor de vordering van de bank is geen financiering verleend.
2.8    Op 30 augustus 2021 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek van de bank plaatsgevonden. De voorzieningenrechter heeft de uitspraakdatum bepaald op maandag 13 september 2021. Na de zitting heeft verweerder aan de advocaat van klaagster aangegeven bereid te zijn de executie te staken als de bankkosten zouden zijn voldaan voor de dag van de uitspraak.
2.9    Op vrijdag 10 september 2021 om 10.27 uur heeft de advocaat van klaagster aan verweerder bericht dat klaagster bereid is de bankkosten van € 13.500,- te voldoen. Verweerder heeft de advocaat die dag om 12.01 uur geantwoord dat het bedrag die dag op de derdengeldenrekening van zijn kantoor moest zijn bijgeschreven. 
2.10    De advocaat van klaagster heeft daarop om 17.11 uur gereageerd dat hij om 16.46 uur een rappel naar klaagster heeft gestuurd en dat hij haar enkele minuten geleden aan de telefoon heeft gehad. De advocaat van klaagster heeft meegedeeld dat klaagster haar winkel aan het sluiten is en dat zij rechtstreeks naar het postkantoor zal gaan om nog voor 18.00 uur de betaling te verrichten. Ook heeft de advocaat van klaagster aangegeven vanaf dat moment niet meer bereikbaar te zijn.
2.11    Verweerder heeft daarop om 17.13 uur per e-mail geantwoord dat het bedrag elektronisch en onmiddellijk moest worden overgemaakt.
2.12    Klaagster heeft het bedrag om 17.53 uur overgemaakt.
2.13    Het betaalde bedrag was op zaterdag 11 september 2021 zichtbaar op de derdengeldenrekening van verweerder. 
2.14    Op zaterdag 11 september 2021 heeft de advocaat van klaagster ook een bewijsstuk van de betaling aan verweerder verzonden.
2.15    Verweerder heeft op maandag 13 september 2021 geconstateerd dat de betaling inderdaad was binnengekomen. Hij heeft daarop om 08.21 uur de procesadvocaat, werkzaam bij een ander advocatenkantoor, verzocht om het verzoekschrift van de bank in te trekken.
2.16    De voorzieningenrechter heeft op diezelfde dag desondanks om 14.00 uur uitspraak gedaan. De procesadvocaat had het verzoek niet tijdig gezien. Nadat de beschikking was gewezen, was de bank gehouden de woning aan de koper te leveren ene koper heeft aangegeven daar niet van af te willen zien. 
2.17    Op 8 september 2022 heeft klaagster bij de deken een klacht over verweerder ingediend.
Aanvulling feiten door de raad
2.18    In aanvulling daarop stelt de raad als feiten het volgende vast.
2.19    Op 10 september 2021 om 12:01 uur schreef verweerder aan de advocaat van klaagster:
“Uitsluitend als het bedrag van EUR 13.500,00 uiterlijk vandaag wordt bijgeschreven op onze derdenrekening en er een voor de bank aanvaardbare uitleg wordt gegeven over de herkomst van het bedrag, zal ik de Voorzieningenrechter laten weten dat het verzoek wordt ingetrokken. De executie zal dan worden gestaakt en de relatie zal kunnen worden gecontinueerd.
Betaling van het bedrag van EUR 13.500,00 dient (vandaag dus) plaats te vinden op [rekening]”
2.20    Het bankafschrift van de overboeking van € 13.500,- van klaagster aan de derdengeldenrekening van verweerder toont “Bijgeschreven bij ontvanger 10 Sep 2021,17:53”
2.21    Op 11 september 2021 schreef de advocaat van klaagster aan verweerder:
“Hierbij ten behoeve van uw dossier een bewijsstuk van betaling, naar de inhoud waarvan verwezen wordt. Ik vermoed dat u een en ander reeds heeft aangetroffen op de aangegeven rekening.”  
2.22    Op 13 september 2021 schreef verweerder aan de procesadvocaat van zijn cliënte:
“Ik verwijs naar het onderstaande. [Klaagster] heeft ervoor gezorgd dat het bedrag van EUR 13.500,00 vrijdagavond op onze derdenrekening is bijgeschreven. Om die reden verzoek ik u het door u namens cliënte ingediende verzoek zo spoedig mogelijk in te trekken.
Er zou vandaag een beschikking worden afgegeven. Het is dus van belang dat de Voorzieningenrechter per ommegaande het bericht krijgt dat het verzoek wordt ingetrokken, met excuses voor de late berichtgeving.” 
2.23    Op 14 september 2021 schreef verweerder aan de advocaat van klaagster:
“Het door uw cliënte overgemaakte bedrag bleek gisteren inderdaad binnen te zijn. Ik heb meteen de nodige actie ondernomen, maar de rechtbank heeft toch bijgaande beschikking inmiddels afgegeven. […]”

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder dat hij zich niet aan de gemaakte afspraken heeft gehouden door na te laten de rechtbank te informeren over de intrekking van het verzoekschrift tot goedkeuring van een onderhandse verkoop van de woning.

4    OORDEEL VOORZITTER
4.1    De voorzitter heeft – kort weergegeven – geoordeeld dat de klacht kennelijk ongegrond is, omdat verweerder niet was gehouden het verzoekschrift in te trekken. Klaagster had namelijk niet tijdig voldaan aan de gestelde voorwaarden. Verweerder heeft desalniettemin vroeg in de ochtend van 13 september 2021 de procesadvocaat verzocht het verzoekschrift in te trekken. Dat de intrekking kennelijk niet tijdig bij de rechtbank is binnengekomen, kan volgens de voorzitter niet aan verweerder worden aangerekend. 

5    VERZET
5.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
5.2    De voorzitter is er volgens klaagster ten onrechte aan voorbij gegaan dat verweerder de toezegging heeft gedaan de executie te staken en de relatie te continueren als het bedrag van € 13.500,- uiterlijk 10 september 2021 staat bijgeschreven op de derdengeldenrekening van verweerder. Die afspraak is gemaakt, klaagster heeft tijdig betaald en desondanks heeft verweerder het verzoek niet tijdig ingetrokken. De voorzitter neemt als uitgangspunt de toetsingsmaatstaf, die ziet op de advocaat van de wederpartij, echter het ging hier enkel om een advocaat die zijn afspraken dient na te komen en daarom geldt de algemene hoofdnorm uit artikel 46 van de Advocatenwet. Voor zover wel dient te worden uitgegaan van de maatstaf voor klachten tegen een advocaat van de wederpartij, had de maatstaf moeten zijn of het handelen van verweerder klaagsters belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze schaadt en deze haar onevenredig nadeel toebrengt.
5.3    De voorzitter stelt volgens klaagster ten onrechte als feit vast dat het betaalde bedrag op zaterdag 11 september 2021 zichtbaar was op de derdengeldenrekening en dat dit komt doordat de betaling buiten kantoortijden is gedaan. Waar dit feit op is gebaseerd is volgens klaagster onduidelijk en mist feitelijke grondslag. Zo ontbreekt een bankafschrift van verweerder waaruit de datum van mutatie blijkt. Het is een feit van algemene bekendheid dat digitale overschrijvingsopdrachten ook buiten kantoortijden terstond worden uitgevoerd en direct op de rekening van de ontvanger staan.  
5.4    Verweerder was daardoor wel verplicht over te gaan tot intrekking, zoals hij ook zelf heeft erkend, door de procesadvocaat de opdracht te geven het verzoek in te trekken. Dat verweerder de procesadvocaat heeft ingeschakeld om dit uit te voeren, doet niet af aan zijn eigen verantwoordelijkheid voor de door hem gemaakte afspraak en zijn verantwoordelijkheid voor de door hem ingeschakelde hulppersonen. De procesadvocaat heeft de opdracht niet uitgevoerd. Daarvoor was voldoende gelegenheid: verweerder heeft de opdracht tot intrekking om 08:21 uur aan de procesadvocaat gegeven en die intrekking kon tot in ieder geval 13:45 uur worden gedaan. De miscommunicatie tussen verweerder en de procesadvocaat kan niet worden afgewenteld op klaagster.
5.5    Tegen de klachtomschrijving komt klaagster in verzet niet op.

6    VERWEER
6.1    Verweerder bepleit een ongegrondverklaring van het verzet tegen de voorzittersbeslissing.
6.2    Verweerder heeft ter zitting benadrukt dat klaagster tweeëneenhalve maand de tijd heeft gekregen om de betaling te verrichten, zonder dat zijn cliënte verplicht was daaraan haar medewerking te verlenen. Uit coulance heeft cliënte van verweerder aan klaagster de mogelijkheid geboden om het geld uiterlijk 10 september 2021 betaald te hebben mét daarbij een voor de bank aanvaardbare uitleg over de herkomst van het geld. Klaagster heeft het op de laatste dag laten aankomen en haar advocaat was die middag ook niet meer bereikbaar. Om 17:30 uur heeft een medewerker van verweerder de derdengeldenrekening nog gecontroleerd of het geld binnen was en dat was niet het geval. Pas op 11 september 2021 ontving verweerder van klaagsters advocaat per e-mail uitleg van de herkomst van het geld. Klaagster heeft dus niet voldaan aan de tweede gestelde voorwaarde, door te laat uitleg te geven over de herkomst van het bedrag. Verweerder was dan ook niet gehouden om het verzoek in te trekken. 
6.3    Op 13 september 2021 heeft verweerder alsnog geconstateerd dat het geld betaald was en dat er een aanvaardbare uitleg is over de herkomst van het geld. Hoewel niet aan de gestelde voorwaarden was voldaan, was verweerders cliënte uit coulance akkoord met intrekking van het verzoek omdat materieel was voldaan aan de gestelde voorwaarden. Verweerder heeft daarop de procesadvocaat van zijn cliënte geïnstrueerd over te gaan tot intrekking. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij op hetzelfde moment te maken kreeg met een ernstige medische situatie in familieverband en dat hij op dat moment ook direct moest afreizen naar zijn familie. De procesadvocaat zat die ochtend echter in overleg en heeft verweerders e mail pas gezien nadat de rechtbank al uitspraak had gedaan. Het kan verweerder echter niet tuchtrechtelijk worden tegengeworpen dat hij uit coulance alsnog een onverplichte poging heeft gewaagd om de zaak in te trekken. 

7    BEOORDELING
Beoordeling verzetgronden
7.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
7.2    De raad is van oordeel dat de door klaagster aangevoerde verzetgronden slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling volgens de raad een onjuiste maatstaf toegepast en niet voldoende rekening gehouden met alle relevante feiten. Dat betekent dat het verzet gegrond is en de klacht op onjuiste gronden kennelijk ongegrond is verklaard. De raad ligt dat hierna toe en zal daarbij de klacht inhoudelijk opnieuw beoordelen.
7.3    Anders dan de voorzitter heeft geoordeeld, en zoals verweerder stelt, is de raad van oordeel dat verweerder zich meer moeite had moeten getroosten dan hij deed om ervoor te zorgen dat het verzoekschrift werd ingetrokken. Verweerder heeft ter zitting erkend dat (materieel) was voldaan aan de gestelde eisen zijn cliënte opdracht had gegeven om het verzoek in te trekken. In dat licht en vanwege de belangen van klaagster kon verweerder niet volstaan met het enkele mailtje aan de procesadvocaat. Te meer nu hij daar geen reactie op kreeg, terwijl hij wist dat de uitspraak om 14.00 uur zou worden gedaan. De voorzitter heeft dit onvoldoende onderkend. 
7.4    Dat de procesadvocaat verweerders e-mail pas te laat heeft gezien, betekent niet dat het te laat intrekken niet meer aan verweerder kan worden verweten. Als advocaat blijft verweerder immers ook verantwoordelijk voor de uitvoering van de opdracht als hij een andere advocaat of hulppersoon inschakelt. Die verantwoordelijkheid blijft ook op verweerder rusten als hij – hoe begrijpelijk ook – door een medische noodsituatie moet afreizen naar zijn familie. Verweerder had zich ervan moeten vergewissen dat het verzoek tot intrekking de procesadvocaat had bereikt, of tenminste een kantoorgenoot kunnen vragen om toe te zien op tijdige intrekking. Tot slot acht de raad ook relevant dat de koper van de woning niet is geïnformeerd dat verweerders cliënte de procedure wilde intrekken. Verweerder heeft weliswaar achteraf overleg gevoerd met de koper of toch nog van de aankoop kon worden afgezien, maar had al in een eerder stadium kunnen informeren dat van het verzoekschrift ingetrokken zou worden en dat het niet de bedoeling was dat de verkoop door ging.
7.5    Verweerder heeft met het voorgaande niet gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwachten.
7.6    Het voorgaande betekent dat de klacht gegrond is.

8    MAATREGEL
8.1    Verweerder heeft er onvoldoende zorg voor gedragen dat het verzoekschrift werd ingetrokken. Daardoor heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Om die reden zal aan verweerder een maatregel worden opgelegd. De raad acht in dit geval, rekening houdend met de zeer ongelukkige omstandigheid dat verweerder in de ochtend van 13 september 2021 werd weggeroepen vanwege de medische situatie van een familielid, de maatregel van een waarschuwing afdoende.

9    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
9.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
9.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klaagster,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat. 
9.3    Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 
9.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart het verzet gegrond;
- verklaart de klacht gegrond;
-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 9.3; 
-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 9.4;

Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, mrs. R. de Haan en W. Knoester, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2024.