ECLI:NL:TADRSGR:2024:209 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-079/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2024:209 |
---|---|
Datum uitspraak: | 25-11-2024 |
Datum publicatie: | 11-12-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-079/DH/DH |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over belangenverstrengeling en ouderenintimidatie. Dat verweerder klaagster onder druk heeft gezet of heeft geïntimideerd is niet gebleken. De raad kan niet vaststellen dat in april 2022 sprake was van een tegenstrijdig belang. In de procedure betreffende bewindvoering is echter wel sprake van belangenverstrengeling, omdat verweerder optreedt tegen de wens en het belang van klaagster (zijn voormalige cliënte) in. Schending kernwaarden partijdigheid en integriteit. Gezien de omstandigheden van het geval en het blanco tuchtrechtelijk verleden legt de raad een waarschuwing op. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 25 november 2024
in de zaak 24-079/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
gemachtigde: [L]
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 24 maart 2023 is namens klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 31 januari 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K065 2023
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 14 oktober 2024. Daarbij
waren de gemachtigde van klaagster en verweerder aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van
de op de inventarislijst genoemde bijlagen 03 tot en met 07 (inhoudelijk) en 1 tot
en met 13 (procedureel). Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mails met bijlagen
van de gemachtigde van klaagster van 29 februari 2024 en 25 augustus 2024 en de e-mail
met bijlagen van verweerder van 30 september 2024.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerder heeft klaagster en twee van haar dochters ([M] en [J] (hierna
ook: M en J) in het verleden bijgestaan bij de afwikkeling van de nalatenschap van
klaagsters echtgenoot. Verweerder heeft daarbij opgetreden tegen een andere dochter
van klaagster. Deze andere dochter treedt in deze klachtprocedure op als de gemachtigde
van klaagster.
2.3 In 2018 heeft klaagster in haar testament haar neef [RK] (hierna: RK) als
gevolmachtigde benoemd voor financiële zaken.
2.4 Begin 2022 heeft klaagster haar heup gebroken. Vervolgens is er binnen de
familie discussie geweest over de vraag of klaagster thuis kon blijven wonen of dat
zij moest verhuizen naar een appartement in zorglocatie W.
2.5 In april 2022 heeft klaagster gesproken met een juridisch adviseur, mr. [N]
(hierna: mr. N). Vervolgens heeft zij, tijdens een bespreking bij klaagster thuis
op 21 april 2022 met (onder meer) mr. N. en neef RK, haar financiële belangenbehartiging
door haar neef RK laten overdragen naar mr. D. financieel administrateur.
2.6 Op 26 april 2022 heeft er wederom bij klaagster thuis een bespreking plaatsgevonden.
Ditmaal waren (onder meer) verweerder, neef RK en dochter M. aanwezig.
2.7 Op 26 april 2022 heeft verweerder vervolgens in een e-mail aan mr. N onder
meer geschreven:
“Gisteren werd ik gebeld door [klaagster] die mij verzocht vanochtend om 11.30 uur
bij haar langs te komen.
Dat heb ik gedaan. Ik heb uitvoering met haar gesproken, dit in aanwezigheid van
haar dochter [M] en haar neef [RK]. In dit gesprek maakte [klaagster] mij (en anderen)
ondubbelzinnig duidelijk dat zij het volste vertrouwen heeft in [RK] als haar (financieel)
gemachtigde (…)
Voor zover nodig beroep ik mij namens hem en [klaagster] op de ongeldigheid van
het door hem getekende document. [RK] is op grond van het vigerende levenstestament
nog steeds bevoegd.
Het is volstrekt duidelijk dat je bent ingehuurd door en voor [gemachtigde], die
alles meent te kunnen regisseren. (…) Het staat je uiteraard vrij om de belangen van
[gemachtigde] te behartigen, maar niet tevens die van [klaagster], die mij (opnieuw)
verzocht haar belangen te behartigen en onder meer te bewerkstelligen dat [R] (…)
gewoon hun werkzaamheden voor haar kunnen voortzetten. (…)
Moeder is ambivalent ten aanzien van een verhuizing. Dat gaat in haar woorden van
vandaag “op en neer”. Vandaag liet zij – ook in bijzijn van [kleindochter M] – weten
dat zij er een streep onder moest zetten en dit neerkomt op de beslissing te gaan
verhuizing naar [W]. ”
2.8 Op 27 april 2022 heeft verweerder in een e-mail aan klaagster onder meer
geschreven:
“Hierbij kom ik zoals gisteren besproken terug op m.i. de hoofdpunten uit onze bespreking
van gisteren bij u thuis (…)
U belde mij maandag jl. met het verzoek om dinsdag om 11.30 uur bij u langs te komen
voor een bespreking (…).
In het gesprek gaf u herhaaldelijk en ondubbelzinnig te kennen dat u het volste
vertrouwen in uw neef [RK] had voor wat betreft het door hem behartigen van uw (financiële)
belangen. (…)
U wilde absoluut niet dat de uitstekende verhouding met [RK] zou worden verstoord
en u wilde dus dat zijn ontslag zou worden teruggedraaid.
Voor wat betreft wel/niet verhuizen gaf u toe dat u dit enorm moeilijk vindt en
in uw denken hierover “op en neer gaat”. (…) U erkende dat u rond het afgelopen weekend
nog diverse keren tegen [M] en [T] had gezegd dat u inzag dat u moest verhuizen en
er een streep onder moest zetten. (…)
Gisteren in onze bespreking waarin iedereen benadrukte dat u degene bent die daarover
in vrijheid moet beslissen, gaf u meerdere keren aan dat u nu echt besliste dat u
zou gaan verhuizen, alleen nog geen datum kon of wilde noemen. (…)
In ons gesprek kwam naar voren dat vermoedelijk de huur zijdens [mr. N] per 1 mei
as. zou zijn opgezegd. Mij is gevraagd dit na te gaan en zeker te stellen dat dit
niet zo was, althans ongedaan te maken. Na ons gesprek heb ik zoals besproken direct
contact gezocht met [naam] van [zorglocatie W] die mij bevestigde dat sprake was van
een opzeggingsbrief van 3 maart jl. en dat vanuit [zorglocatie W] op of omstreeks
11 april jl. de ‘ontbinding’ van de huur was bevestigd. Ik heb mij echter beroepen
op de m.i. ongeldigheid van die opzegging waarop [naam] mij tot mijn genoegen berichtte
dat het appartement nog voor u beschikbaar is (…)
Hierbij zend ik u ter informatie een kopie van mijn e-mail van gisteren aan mevrouw
[naam] en ook mijn e-mail aan [mr. N] die denk ik voor zich spreekt.”
2.9 Het dossier bevat een factuur van 3 mei 2022 van verweerder aan klaagster
voor werkzaamheden tussen 25 en 29 april 2022. Op de urenspecificatie is op 25 april
2022 vermeld ‘telefoon in cliënt” met als omschrijving “[M]” (de raad begrijpt: dochter
M).
2.10 Op 4 mei 2022 heeft thuiszorghulpverleenster mevrouw [naam 1] een e-mail
met daarin een bericht van klaagster aan een aantal familieleden van klaagster gestuurd.
Klaagster deelt in het bericht mee dat zij heeft besloten toch te gaan verhuizen.
2.11 In mei 2022 is mr. D als administrateur benoemd. Klaagster heeft onderbewindstelling
aangevraagd en mr. D is op verzoek van klaagster benoemd tot bewindvoerder.
2.12 Er is door verweerder, namens (onder meer) dochters M en J, een procedure
aangespannen om de benoeming van mr. D ongedaan te maken. Ook in het hoger beroep
in deze procedure treedt verweerder op namens (onder meer) voornoemde dochters.
2.13 Het dossier bevat een aantal (deels handgeschreven) door klaagster ondertekende
brieven. Het gaat om de volgende brieven:
2.13.1 Een brief van 3 maart 2022, waarin klaagster verweerder bedankt voor zijn
werkzaamheden in het verleden en zij hem bericht dat zij geen prijs meer stelt op
zijn bijstand als advocaat. In het briefje staat ook dat het niet gewenst is dat verweerder
klaagster de volgende dag opzoekt en ook niet dat hij in de toekomst nog contact met
haar opneemt.
2.13.2 Een brief van 27 mei 2022, waarin klaagster aan verweerder schrijft dat
zij geen gebruik meer wil maken van zijn diensten.
2.13.3 Een brief van 9 juni 2022, waarin klaagster haar wens kenbaar maakt dat
verweerder in deze familiezaak verder geen rol meer gaat spelen, dat mr. N klaagsters
woonbelangen tot haar tevredenheid heeft behartigd en dat er geen afspraak met verweerder
nodig is.
2.13.4 Een brief van 2 januari 2023 aan verweerder, waarin zij schrijft dat haar
ter ore is gekomen dat verweerder wil langskomen en dat dit niet nodig is. “Er is
geen aanleiding voor en er zijn geen lopende zaken. Alles is goed geregeld conform
mijn wens. Ik zou u vriendelijk willen verzoeken geen facturen te sturen ook niet
namens mijn schoonzoon of vanuit hem. Dit ben ik al meermaals verzocht. Bij deze verzoek
ik u mijn wens te respecteren.”
2.14 Het dossier bevat verder verklaringen van verschillende betrokken, te weten:
2.14.1 Een verslag van [naam 2] van 5 maart 2022, waarin staat dat zij functioneerde
als gezelschapsdame c.q. mantelzorger van klaagster. In het verslag is onder opgenomen
dat er dat er door [naam 3] van Stichting welzijn ouderen contact is opgenomen met
verweerder, ‘de voormalige advocaat die in het verleden mevrouw wel eens bijgestaan
had.’ In het verslag staat daarover:
“Deze [verweerder] zou met een delegatie, mevrouw op vrijdag 4 maart om 16.00 uur
bezoeken. Dochter [M] heeft het bezoek aangekondigd per telefoon. Zij zou komen in
aanwezigheid van neef [RK], [verweerder] en zijzelf. (…)
[Verweerder] werd gebeld door stichting welzijn om hem te melden dat mevrouw er
erg tegenop zag om met een advocaat deze verhuiskwestie te bespreken. De afspraak
zou geannuleerd worden. De telefoon werd op de luidspreker gezet.
Allereerst heeft stichting welzijn [verweerder] verteld dat mevrouw nog niet in
staat was om een gesprek met 3 personen te voeren. Waarop [verweerder] mevrouw graag
zelf aan de telefoon wilde. De telefoon werd overhandigd aan mevrouw.
Mevrouw maakte [verweerder] duidelijk dat een gesprek niet gewenst was. Zij had
[verweerder] niet uitgenodigd en ook niet nodig. Echter [verweerder] zei dat een gesprek
nodig was om het een en ander op te helderen; mevrouw gaf aan hier geen zin in te
hebben; echter [verweerder] ging mijns inziens op een indringende en intimiderende
wijze verder haar te bespelen en meldde haar dat hij uitgenodigd was door de heer
en mevrouw [B], (dochter en schoonzoon) en dat hij haar wilde uitleggen wat de gevolgen
zouden zijn wanneer zij toch niet zou verhuizen. Wederom meldde mevrouw dat dit allemaal
niet aan de orde was maar [verweerder] gaf niet op en zei dat hij het in alle rust
wel zou uitleggen wanneer hij eenmaal bij haar was.
De wijze waarop een 95-jarige dame bejegend werd, vond ik lijken op ouderen mishandeling
en zeer ongewenst, intimiderend gedrag. Het ging maar door!
Uiteindelijk is er met behulp van een jurist voor dit moment een eind gekomen aan
deze door de tegenpartij gewenste bespreking.”
2.14.2 Het dossier bevat ook een verklaring van ouderenconsulent [naam 3], gedateerd
op 29 april 2022. In de verklaring staat onder meer:
“Mw. (de raad begrijpt: klaagster) vertelde dat er op vrijdag 4 maart over haar
verhuizing een afspraak gepland stond met dochter [M], [T] en een neef (zaakwaarnemer)
[RK]. (…) [M] gaf aan dat haar man niet bij dit gesprek aanwezig zou zijn, maar wel
[verweerder], een advocaat. Toen ik mw. dit vertelde gaf mw. aan niet te willen dat
[verweerder] zou langskomen. Vervolgens heeft mw. [verweerder] gebeld om aan te geven
dat zij de afspraak van 4 maart wilde annuleren. [Verweerder] was erg volhardend,
en het was duidelijk dat hij wel langs wilde komen. Mw. bleef volhouden dat zij dit
niet wilde, maar [verweerder] bleef aandringen op zijn komst. Hij zette druk op haar
om de afspraak door te laten gaan en ging niet in op de wens van mw. om de afspraak
niet door te laten gaan. (…) Het gesprek duurde zeker ½ uur toen ik vanwege de intimiderende
benadering van mw. door [verweerder] uiteindelijk het gesprek van mw. heb overgenomen,
en aangegeven dat mw. duidelijk heeft gezegd dat ze niet wil dat hij langskomt. Hij
legde zich tenslotte hierbij neer.”
2.14.3 De verklaringen van [naam 1], gedateerd 30 mei 2022 en 14 februari 2024.
In de verklaring van 30 mei 2022 staat onder meer:
“De continue druk op mevrouw (de raad begrijpt: klaagster) om te verhuizen werd
door [M], haar man [T] maar ook [verweerder], een advocaat die naar ik hoorde, eerder
al eens voor mevrouw had opgetreden, voortgezet en opgevoerd. Zelfs nadat mevrouw
had aangegeven echt niet toe te zijn aan een verhuizing gezien haar medische toestand.”
In de verklaring van 14 februari 2024 staat onder meer:
“Als zorg coördinator van [klaagster] heb ik te maken gehad met de onprettige en
onaangename situatie die [verweerder] veroorzaakt door zich intimiderend en grensoverschrijdend
op te stellen naar [klaagster]. (…)
De niet ophoudende druk en onvoorspelbaarheid van [verweerder] werkt traumatiseren
voor zowel mevrouw als voor het thuiszorg team.”
2.14.4 De verklaring van de kleindochter van klaagster, gedateerd 31 mei 2022.
In deze verklaring (over het bezoek van 26 april 2022) staat onder meer:
“Het gedrag van [verweerder] kwam niet neutraal over. Hij probeerde mijn grootmoeders
keuze richting een verhuizing naar [W] te sturen.”
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt
verweerder het volgende.
a) Belangenverstrengeling:
Verweerder heeft gedaan alsof hij opkwam voor klaagsters belangen, maar dit is niet
het geval, omdat hij klaagster mede onder druk heeft gezet om te verhuizen en van
onafhankelijk beheer af te zien.
Verweerder treedt inmiddels op voor de dochters en schoonzoon van klaagster en tegen
klaagster. Klaagster wenst de huidige bewindvoerder te houden en het door verweerder
ingediende verzoekschrift richt zich tegen die wens.
Verweerder heeft facturen betaald gekregen door klaagster voor werkzaamheden die
hij voor zijn huidige cliënten heeft uitgevoerd en die niet in het belang van klaagster
zijn.
b) Ouderenintimidatie:
Verweerder heeft psychische druk op klaagster uitgeoefend door langs te komen terwijl
klaagster dat niet wilde. Klaagster voelt zich onder druk gezet door verweerder om
te verhuizen en af te zien van onafhankelijk beheer
3.2 Ter toelichting wordt gesteld dat verweerder in het verleden voor klaagster
heeft opgetreden en uit dien hoofde op de hoogte is van gevoelige informatie over
klaagster. Klaagster stelt dat verweerder geen onafhankelijke en neutrale positie
inneemt en niet zou mogen optreden in de kwestie.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Verweerder heeft zijn eerdere
bijstand aan klaagster geschetst en aangegeven dat hij op 23 april 2022 door een dochter
van klaagster werd gebeld. Zij vertelde verweerder dat er een bespreking was geweest
bij klaagster waarbij een advocaat aanwezig was en waarbij werd gezegd dat neef RK
allerlei zaken niet goed had gedaan en werd ontslagen. Verweerder stelt dat hij op
25 april 2022 werd gebeld door klaagster met het verzoek de volgende dag langs te
komen. Aan dit verzoek heeft verweerder gehoor gegeven. Uit dat gesprek – waarbij
ook anderen aanwezig waren – bleek dat klaagster niets begrepen had van het ontslag
van haar gevolmachtigde (neef RK). Ook kon klaagster niet aangeven wat de rol van
de advocaat was en waar de naam van de administrateur vandaan kwam. Desgevraagd gaf
klaagster aan dat dit dan wel uit de koker van gemachtigde moest komen. Nadrukkelijk
is met klaagster besproken dat verweerder stappen moest ondernemen, onder andere om
het ontslag van de gevolmachtigde terug te draaien. Dit is diezelfde dag per e-mail
gebeurd.
4.2 Verweerder heeft betwist dat sprake is van ouderenintimidatie. Hij heeft
ook betwist dat hij klaagster onder druk heeft gezet om te verhuizen: hij stelt dat
hij haar alle ruimte heeft gegeven om daarop zelf te beslissen.
4.3 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Overweging vooraf
5.1 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de klacht niet-ontvankelijk
is, omdat onaannemelijk is dat dit het standpunt van klaagster is. Verweerder heeft
gemotiveerd gesteld dat het gaat om een klacht van de gemachtigde die de wil van klaagster
bepaalt. Verweerder heeft daarbij aangegeven het wenselijk te vinden dat de klacht
wel inhoudelijk wordt beoordeeld.
5.2 De raad is van oordeel dat klaagster ontvankelijk is in de klacht. Het klachtdossier
bevat een rechtsgeldige machtiging, zodat de raad uitgaat van de klacht en de aanvullende
stukken van de gemachtigde. Hetgeen verweerder daaromtrent heeft gesteld, maakt dat
niet anders. Het is goed mogelijk dat de gemachtigde een bepaalde invloed op klaagster
heeft, maar dat betekent niet dat deze klacht en wat daarin gesteld wordt, niet de
wil van klaagster is.
5.3 Voor zover nog wordt gesteld dat klaagster haar wil niet of onvoldoende zou
kunnen bepalen omdat ze onder bewind staat, volgt de raad dat niet. De bewindvoering
betreft slechts de financiële zaken. Het betekent niet dat klaagster niet in staat
is of niet toegestaan is om een klacht in te dienen. Dat klaagster niet meer in staat
zou zijn haar wil te bepalen (wilsonbekwaamheid) is op geen enkele manier gebleken.
Toetsingskader
5.4 Naar vaste jurisprudentie van het hof van discipline dient de tuchtrechter
bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat
verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven
normen, onder andere inhoudende dat advocaten zich dienen te onthouden van enig handelen
of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Artikel 10a van de Advocatenwet
bevat de kernwaarden, zoals onafhankelijkheid, (financiële) integriteit, partijdigheid
en vertrouwelijkheid die advocaten bij de uitoefening van hun beroep in acht dienen
te nemen.
5.5 Bij de beoordeling van de klacht betrekt de raad ook de gedragsregels. De
tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen als invulling
van de in artikel 46 Advocatenwet genoemde behoorlijkheidsnorm wel van belang zijn.
Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden
en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
5.6 In gedragsregel 15 lid 1 is bepaald dat het de advocaat, gelet op zijn gehoudenheid
aan met name de kernwaarden partijdigheid en vertrouwelijkheid, niet is toegestaan
tegen een (voormalige) cliënt op te treden, behalve in de uitzonderingsgevallen van
het 3e en 4e lid.
Beoordeling klachten a) en b)
5.7 De klacht ziet allereerst op verweerders handelen in/rond (met name) april
2022. Uit het klachtdossier en de ter zitting afgelegde verklaringen kan in ieder
geval worden vastgesteld dat verweerder op 26 april 2022 bij klaagster op bezoek is
geweest, waarbij ook andere familieleden aanwezig waren. Verweerder heeft diezelfde
dag een e-mail aan mr. N gestuurd naar aanleiding van het gesprek. De volgende dag
heeft verweerder klaagster per e-mail geïnformeerd. Duidelijk is dat op 26 april 2022
in ieder geval is gesproken over de kwestie rondom (het ontslag van) neef RK en de
eventuele verhuizing van klaagster naar zorglocatie W.
5.8 De raad kan op grond van de stukken in het klachtdossier niet vaststellen
dat verweerder (ongeoorloofde) druk op klaagster heeft uitgeoefend. Verweerder heeft
dit uitdrukkelijk betwist en gesteld dat hij klaagster alle ruimte heeft gelaten om
zelf te beslissen. De raad kan niet precies vaststellen wat er door verweerder in
het gesprek is gezegd en hoe hij zich heeft opgesteld ten opzichte van klaagster.
Uit zijn op het gesprek volgende e-mail aan klaagster lijkt verweerder zich neutraal
op te stellen en klaagster inderdaad de ruimte te geven om zelf een beslissing ten
aanzien van de verhuizing te nemen. Hoewel de verschillende in het dossier aanwezige
verklaringen en verslagen (zoals weergegeven onder 2.13) te denken geven, kan op grond
daarvan onvoldoende worden vastgesteld dat verweerder klaagster onder druk heeft gezet
of anderszins heeft geschaad. Van onder druk zetten of ouderenintimidatie is dan ook
niet gebleken.
5.9 Het is de raad verder niet gebleken dat bij de facturatie iets mis is gegaan.
Verweerder heeft zijn werkzaamheden voor klaagster op 3 mei 2022 aan haar gefactureerd,
voorzien van een specificatie. Nu verweerder op verzoek van klaagster langs is gekomen
en werkzaamheden heeft verricht, mocht hij deze werkzaamheden ook factureren.
5.10 De raad kan evenmin vaststellen dat verweerder in/rond april 2022 niet opkwam
voor klaagsters belangen of een tegenstrijdig belang diende. Verweerder stond op dat
moment – voor zover de raad kan vaststellen – alleen klaagster bij, waardoor van een
tegenstrijdig belang niet is gebleken. Dat verweerder na mei 2022 nog voor klaagster
is opgetreden, is verder niet gebleken. In zoverre zijn de klachten ongegrond.
5.11 Dat is echter anders wat betreft de procedure rondom de bewindvoering van
klaagster. Mr. D. is op enig moment op verzoek van klaagster benoemd als bewindvoerder.
Verweerder treedt nu op als advocaat van dochters M en J en heeft een procedure aangespannen
om de benoeming van mr. D als bewindvoerder ongedaan te maken. Namens klaagster is
juist gesteld dat zij tevreden is met de huidige bewindvoerder en dat ze zijn benoeming
in stand wil laten.
5.12 Verweerder betoogt dat geen sprake is van optreden tegen klaagster, maar
tegen mr. D. Dochters M en J verzetten zich niet tegen de onderbewindstelling als
zodanig, maar vinden dat er een onafhankelijke bewindvoerder zou moeten worden benoemd.
Verweerder heeft daarbij aangegeven dat het voor zijn cliënten een groot probleem
zou zijn als hij de zaak niet zou kunnen doen: hij is al lang betroken en kent de
situatie goed.
5.13 De raad is van oordeel dat bij deze procedure wel sprake is van belangenverstrengeling,
omdat verweerder feitelijk optreedt tegen de wens en het belang van klaagster, zijn
voormalige cliënte, in. Hoewel de door verweerder gestarte procedure formeel gericht
is tegen de bewindvoerder, is het de raad duidelijk dat de procedure tegen de wil
van klaagster wordt gevoerd, nu zij te kennen heeft gegeven de huidige bewindvoerder
te willen houden. Klaagster heeft ook duidelijk gemaakt dat alles nu naar haar wens
geregeld is en dat ze door verweerder met rust gelaten wil worden. Verweerder lijkt
ervan overtuigd dat hij nog steeds (indirect) het belang van klaagster behartigt,
maar daarvan is geen sprake. Daar komt bij dat verweerder kennelijk over vertrouwelijke
informatie van klaagster beschikt, omdat hij heeft aangegeven dat hij al lang betrokken
is en de situatie goed kent. Aan de uitzonderingen van gedragsregel 15 lid 3 en 4
is daarmee niet voldaan. Onder die omstandigheden acht de raad het onbetamelijk dat
verweerder in deze kwestie optreedt. In zoverre is de klacht over belangenverstrengeling
gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Klaagster is in het verleden bijgestaan door verweerder. Inmiddels is verweerder,
namens de dochters van klaagster, een procedure gestart om haar bewindvoerder te laten
ontslaan of vervangen, terwijl klaagster haar bewindvoerder juist wil houden. Verweerder
treedt daarmee feitelijk op tegen de wens en het belang van klaagster in en beschikt
daarbij over vertrouwelijke informatie van klaagster. Daarmee is sprake van belangenverstrengeling.
Verweerders handelen is in strijd met de kernwaarden partijdigheid en integriteit.
Het ontbreekt verweerder daarbij aan reflectie op zijn handelen: hij lijkt er van
overtuigd dat hij (indirect) nog steeds haar belang behartigt, terwijl daarvan geen
sprake is.
6.2 Het schenden van een kernwaarde impliceert handelen met een laakbaar karakter.
Daarom is in beginsel de maatregel van berisping passend. De raad acht onder de hiervoor
geschetste omstandigheden en gezien het blanco tuchtrechtelijk verleden van verweerder
de maatregel van waarschuwing echter voldoende.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op
grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht
van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk
is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar
rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht deels gegrond, zoals overwogen in 5.13;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.3.
Aldus beslist door mr. A. van Luijck, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd en G. Sarier, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 november 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 25 november 2024