ECLI:NL:TADRSGR:2024:205 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-189/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2024:205
Datum uitspraak: 28-10-2024
Datum publicatie: 21-11-2024
Zaaknummer(s): 24-189/DH/DH
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van faillissementscurator
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht over de vertrouwelijkheid van een advocaat in zijn hoedanigheid van curator.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 28 oktober 2024 in de zaak 24-189/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 3 mei 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 13 maart 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K098 2023 ia/lb van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 26 augustus 2024. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7 (inhoudelijk) respectievelijk 1 tot en met 9 (procedureel). Ook heeft de raad kennisgenomen van de door klaagster op 27 maart 2024 aan de griffie gezonden e-mail met bijlagen.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Wijlen de echtgenoot van klaagster, de heer R., is op 4 februari 2020 in staat van faillissement verklaard met benoeming van verweerder als curator. De aanvraagster van dit faillissement was de pensioen-BV van de zuster van klaagster, met welke zuster zij al negen jaar in onmin leeft.
2.3 Verweerder is blijkens de website van zijn kantoor en de website van Insolad (aspirant) lid van Insolad.
2.4 Insolad Praktijkregel 8.3 en de daarbij behorende toelichting luiden als volgt:
“Tenzij het belang van de boedel of een ander belang dat een zorgvuldig curator zich behoort aan te trekken, dan wel een op de curator rustende wettelijke verplichting anders vergt, vermijdt de curator zoveel mogelijk om kennis te nemen van feiten en omstandigheden die de hoogstpersoonlijke levenssfeer van de gefailleerde of derden betreffen. Dergelijke feiten en omstandigheden maakt hij in het algemeen niet openbaar.

Toelichting
Gegevens die de hoogstpersoonlijke levenssfeer van de gefailleerde of derden betreffen zullen maar zelden van belang zijn voor de boedel. In het licht van de primaire taak van de curator, het behartigen van de belangen van de boedel, past daarom terughoudendheid bij het kennis nemen van dergelijke feiten en omstandigheden. Dat geldt in elk geval voor gegevens die de gefailleerde zelf betreffen en die de hoogstpersoonlijke levenssfeer van derden - bijvoorbeeld werknemers van de gefailleerde- raken.
In lijn met jurisprudentie van de Autoriteit Persoonsgegevens is de richtlijn voor de curator dat hij van dergelijke informatie slechts kennis mag nemen en deze slechts mag gebruiken als een gewichtig belang dat vergt en dan nog slechts voor zover het kennisnemen en het gebruik in de juiste verhouding staat tot het daarmee nagestreefde doel en dat doel bovendien niet op een andere, minder ingrijpende manier kan worden bereikt.”
2.5 Op 28 maart 2023 is het faillissement van de heer R. omgezet in een wettelijke schuldsaneringsregeling.
2.6 Verweerder heeft de zuster van klaagster daarvan bij brief van 30 maart 2023 op de hoogte gebrachte en daarbij tevens het volgende vermeld:
“Tot slot (vertrouwelijk): ik begreep van mevrouw mr. M., die het verzoek omzetting als advocaat namens de heer R. heeft ingediend, dat diens gezondheidstoestand zodanig is dat gevreesd moet worden dat hij nog slechts enkele weken of maanden te leven heeft. Dit ter kennisneming.”
2.7 Op 1 april 2023 is de heer R. overleden.
2.8 Op 20 april 2023 heeft klaagster aan verweerder laten weten dat hij met deze mededeling aan haar zuster zijn boekje te buiten was gegaan en hem gevraagd om een verklaring daarvoor.
2.9 In reactie daarop heeft verweerder op 1 mei 2023 aan klaagster het volgende bericht:

“ (…) Ik meende er, gezien de omstandigheden, goed aan te doen haar in te lichten. Daarbij meende ik dat het ook goed was haar omtrent de gezondheidstoestand van de heer R. in te lichten opdat zij zou begrijpen dat het (waarschijnlijk, gezien de situatie op dat moment) geen zin had verdere acties te ondernemen richting bewindvoerder. Voor zover u mijn brief als vervelend ervaart of daar aanstoot aan neemt, mijn excuses.”
2.10 Klaagster heeft verweerder in reactie daarop diezelfde dag het volgende laten weten:
“Voor wat betreft het informeren van mijn zuster (…) over de gezondheidstoestand van mijn echtgenoot neem ik geen genoegen met de in uw brief aangeboden excuses. Ik blijf bij mijn standpunt dat u voor het delen van deze gevoelige informatie geen toestemming had en u dus uw boekje te buiten bent gegaan. Ik zal dan ook nadere stappen tegen u overwegen.”
2.11 Op 3 mei 2023 heeft klaagster onderhavige klacht ingediend.
2.12 Op 18 juli 2023 heeft verweerder de zuster van klaagster een brief gezonden met de volgende inhoud:
“Op 30 maart 2023 heb ik u in verband met het door wijlen de heer R. ingediende verzoek om toepassing schuldsanering, geïnformeerd over de slechte gezondheidstoestand van de heer R.
Ik hecht er aan om mee te delen dat ik u die informatie destijds niet had moeten geven. Uw zus (…) stoort zich eraan dat dit gebeurd is en ik kan dat achteraf gezien begrijpen. Het spijt mij dat ik dit heb gedaan, zoals ik uw zus heb laten weten.’

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij de zuster van klaagster op 30 maart 2023 heeft laten weten dat het faillissement van de heer R. was opgeheven onder het gelijktijdig van toepassing verklaren van de wettelijke schuldsaneringsregeling en daarbij tevens heeft vermeld dat gevreesd moet worden dat de heer R. nog slechts enkele weken of maanden te leven heeft terwijl hij bekend was met de slechte familieverhoudingen.

4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING
5.1 De klacht ziet op het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van faillissementscurator. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline blijft het advocatentuchtrecht gelden ook voor een advocaat die in een andere hoedanigheid optreedt. Indien hij zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig gedraagt (dan wel misdraagt) dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De Insolad-praktijkregels geven, hoewel zij geen richtinggevend karakter hebben, nader duiding over wat van een redelijk handelend curator kan worden verlangd.
5.2 Alvorens de raad echter aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt, dient over de ontvankelijkheid van klaagster te worden beslist. Om een klacht te kunnen indienen en daarin te worden ontvangen dient een klager immers rechtstreeks in zijn belangen te zijn geschaad door het handelen van de advocaat tegen wie de klacht is gericht.
5.3 Dit aspect is ter zitting van de raad aan de orde gekomen en klaagster heeft bij die gelegenheid toegelicht dat zij de klacht heeft ingediend omdat zij dat haar wijlen echtgenoot op zijn sterfbed heeft beloofd. Hij was daar gelet op de snelheid waarmee zijn gezondheid achteruit ging en hij overleed zelf niet (meer) toe in staat. Gelet op deze toelichting alsmede op het feit dat verweerder tegen de ontvankelijkheid geen verweer heeft gevoerd en vanwege de omstandigheden van dit geval ook niet heeft willen voeren, zal de raad klaagster ontvangen in haar klacht.
5.4 De raad zal derhalve de vraag moeten beantwoorden of de gedragingen van verweerder bij de vervulling van zijn taak als curator op zichzelf beoordeeld zodanig ernstig zijn, dat sprake is van een schending van het vertrouwen in de advocatuur.
5.5 Verweerder heeft er reeds voor indiening van de onderhavige klacht blijk van gegeven in te zien dat hij in het kader van zijn taakvervulling als curator in het faillissement van de heer R. de zuster van klaagster niet over de gezondheidstoestand van de heer R. had mogen informeren en te begrijpen dat klaagster aanstoot heeft genomen aan deze door hem in een voor haar zware en verdrietige periode gedane mededeling. Hij heeft voor zijn handelwijze ook bij herhaling zijn excuses aangeboden, ook tijdens de zitting.
5.6 Die excuses doen er niet aan af dat verweerder volgens de raad heeft gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. De klacht is daarom gegrond.

6 MAATREGEL
6.1 In de bijzondere omstandigheden van het geval ziet de raad aanleiding af te zien van oplegging van een maatregel aan verweerder. De intenties van verweerder waren goed – hij beoogde bezwaar van de pensioen-BV van de zuster tegen de omzetting naar de schuldsaneringsregeling en/of vervelende situaties in de uitvoering daarvan te voorkomen, maar heeft zich daarbij onvoldoende gerealiseerd dat het niet gepast was om de zuster zonder toestemming van de gefailleerde te informeren over diens gezondheid. Bovendien heeft verweerder al meteen en voor indiening van de klacht zijn fout erkend en daarvoor zijn excuses aangeboden. Voorts speelt ook het feit dat verweerder een schoon tuchtrechtelijk verleden heeft een rol.

7 GRIFFIERECHT
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster.
Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, mrs. E.A.L. van Emden, W.R. Arema, W. Knoester en A.T. Bol, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2024

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 28 oktober 2024