ECLI:NL:TADRSGR:2024:202 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-843/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2024:202 |
---|---|
Datum uitspraak: | 28-10-2024 |
Datum publicatie: | 21-11-2024 |
Zaaknummer(s): | 23-843/DH/DH |
Onderwerp: | Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk |
Beslissingen: | Beslissing op verzet |
Inhoudsindicatie: | Verzet ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 28 oktober 2024
in de zaak 23-843/DH/DH
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter
van de raad van discipline van 24 januari 2024 op de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 6 oktober 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 6 december 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K217 2023
van de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 24 januari 2024 heeft de plaatsvervangend voorzitter van
de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk en
deels kennelijk ongegrond verklaard.
1.4 Op 23 februari 2024 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van
de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 16 september 2024.
Daarbij waren klager en verweerder aanwezig.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen
het verzet is gericht, de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en
het verzetschrift. Ook heeft de raad kennisgenomen van de stukken die klager op de
dag van de zitting naar de raad heeft gestuurd en die ter zitting ook aan verweerder
zijn verstrekt.
2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich
met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop deze berust, niet kan verenigen.
2.2 Klager stelt dat hij door de handelwijze en nalatigheid van verweerder wel
degelijk zwaar gedupeerd is. De strafrechtelijke zaak tegen klager en de cliënte van
verweerder (hierna: de zaak C) is immers op 19 april 2021 met valse aangiftes gestart.
Verweerder had de hele zaak met bewijsstukken van klager kunnen ‘opblazen’. Aan de
cliënte van verweerder is zelfs een straf opgelegd, terwijl dit helemaal niet nodig
was geweest.
2.3 Klager wenst dat zijn klachten door een andere voorzitter (niet behorende
tot de Raad van Discipline Den Haag) worden behandeld. Hij stelt dat de Haagse raad
niet onafhankelijk is, eerder partijdig, gelet op de persoon die in de onderliggende
strafzaak aangifte heeft gedaan.
2.4 Klager heeft verder aangegeven dat de beslissing van de voorzitter feitelijke
onjuistheden en meerdere (taal)fouten bevat. Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving
komt klager in verzet (verder) niet op.
3 FEITEN EN KLACHT
3.1 Voor de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.
3.2 De raad constateert met klager dat sprake is van een aantal (spel)fouten
in de beslissing van de voorzitter. De raad is van oordeel dat sprake is van kennelijke
verschrijvingen en ziet aanleiding de door klager genoemde spelfouten in de klachtomschrijving
te verbeteren. De klachtomschrijving komt daarmee als volgt te luiden:
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
1) Verweerder negeert bewijsmateriaal waaruit blijkt dat dossier C met valse
aangiftes van start is gegaan. De eerste aangiftes in deze zaak dateren van 19 april
2021, maar deze feiten zijn op 22 augustus 2022 geseponeerd. Verweerder zou deze sepotbrieven
kunnen gebruiken om deze zaak niet-ontvankelijk te kunnen laten verklaren, maar doet
dat niet. Klager stelt dat dat een strafbaar feit is. Klager stelt getuigen te hebben
die kunnen verklaren dat de aangiftes vals zijn.
2) Klager vindt het ontoelaatbaar dat verweerder, die ook raadsheer- plaatsvervanger
is, zijn collega-raadsheer [A] heeft ondervraagd. Verweerder heeft namelijk op 22
mei 2023 tijdens een getuigenverhoor vragen gesteld aan [A]. Zij is hertrouwd met
de ex-man van verweerders cliënte M.
3) Verweerder heeft op 22 mei 2023 de heer [D] verhoord. [D] moest tijdens het
verhoor meerdere keren hoorbaar lachen. Verweerder lachte enkele keren met [D] mee.
Klager vond dat bizar. Verweerder merkte hierna tegen de griffier op: “niet noteren
want mijn cliënte leest het proces-verbaal ook”. Verweerder is de advocaat van M,
maar lacht mee met [D].
4) Verweerder deed aangifte in ‘de zaak [L]’, maar nu de kinderen op 29 juni
2023 hebben verklaard verkracht te zijn blijft verweerder muisstil. Klager stelt dat
dat strafbaar gedrag is.
5) De rechter-commissaris zei tijdens de getuigenverhoren waarbij verweerder
aanwezig was dat de procedure zich niet voor waarheidsvinding leent. Waarom heeft
verweerder hiertegen geen keihard protest aangetekend?
6) Verweerder heeft klager (namens zijn cliënte M) drie keer opgeroepen voor
een getuigenverhoor (achter gesloten deuren). Klager ervaart dat als een persoonlijke
aanval op zijn positie als erkende klokkenluider. Verweerder negeert keihard bewijsmateriaal.
7) Er zijn (zonder dat klager en zijn neef hiervan op de hoogte waren) al meerdere
zittingen achter gesloten deuren geweest waarbij onder meer verweerder en M aanwezig
zijn geweest. Dit is onaanvaardbaar en een schending van ‘equality of arms’ en/of
het gelijkheidsbeginsel.
8) Verweerder is met het OM en de rechtbank akkoord gegaan om de rechtszaak in
drieën (drie afzonderlijke verdachten) op te knippen. Klager vindt dat onaanvaardbaar.
Het proces dient aan te vangen met drie verdachten (M, P en klager) die tegelijk in
de rechtbank aanwezig zijn.
Klager stelt dat hij als officieel erkende klokkenluider kan aantonen dat er meerdere
strafzaken tegelijkertijd tegen hem zijn opgebouwd. Klager is in dossier C op basis
van valse aangiftes door een arrestatieteam thuis opgehaald. Klager heeft van de drie
verdachten het langst vastgezeten. Het is een grof schandaal, helemaal omdat verweerder
doet of zijn neus bloedt, aldus klager.
4 BEOORDELING
Verzoek behandeling door andere raad
4.1 Klager heeft verzocht om behandeling door een andere raad, omdat de Haagse
raad volgens hem niet onafhankelijk is. Klager heeft dat standpunt niet (voldoende)
onderbouwd. Dat een rechter/raadsheer aangifte heeft gedaan in de zaak C, is onvoldoende.
Voor een verwijzing van de zaak ziet de raad dan ook geen grond.
Beoordeling verzet
4.2 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van
een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld
of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als
de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing
heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
4.3 De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde gronden van verzet
niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en
heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval.
4.4 De raad is met de voorzitter van oordeel dat het niet aan klager is om zich
te beklagen over het handelen of nalaten van verweerder in relatie tot zijn cliënte.
Verweerder heeft, ook als klager zelf geen advocaat heeft (zoals het geval is), geen
bijzondere verantwoordelijkheid jegens klager. Aan klager kan worden toegegeven dat
een klacht kan worden ingediend tegen een andere (dan de eigen) advocaat, maar dan
moet de klager volgens vaste jurisprudentie in het tuchtrecht wel een eigen belang
hebben. Dat eigen belang ontbreekt bij klachtonderdelen 1 tot en met 5, 7 en 8. De
voorzitter heeft de klacht in zoverre dus terecht en op juiste gronden deels kennelijk
niet-ontvankelijk verklaard.
4.5 De raad is van oordeel dat de voorzitter ook de juiste maatstaf heeft toegepast
en rekening heeft gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval
ten aanzien van klachtonderdeel 6, dat kennelijk ongegrond is verklaard. Ook op dit
punt kan het verzet derhalve niet slagen.
4.6 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe
gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De
raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. A. Schaberg, D. de Knijff, M.F.H. Broekman en H. Warendorp Torringa, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 28 oktober 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 28 oktober 2024