ECLI:NL:TADRSGR:2024:198 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-269/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2024:198 |
---|---|
Datum uitspraak: | 04-11-2024 |
Datum publicatie: | 21-11-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-269/DH/RO |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat in een familierechtelijke procedure. Niet komen vast te staan dat verweerster onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. De procedure was op een lager pitje komen te staan, omdat klaagster onvoldoende financiële middelen had om de echtelijke woning te verkrijgen. Wel heeft verweerster erkend dat zij belangrijke afspraken en inschattingen van de goede en kwade kansen in de zaak niet voldoende schriftelijk heeft vastgelegd. Klacht daarom gegrond. Gelet op het aanzienlijke tuchtrechtelijke verleden legt de raad een voorwaardelijke schorsing van twee weken op. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 4 november 2024
in de zaak 24-269/DH/RO
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 27 augustus 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 17 april 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2024/34 van
de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 23 september 2024. Klaagster
is – zonder bericht van verhindering – niet verschenen. Verweerster is ter zitting
verschenen.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van
de op de inventaris genoemde bijlagen 1 tot en met 33.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster heeft zich op 4 december 2019 tot verweerster gewend voor het indienen
van een echtscheidingsverzoek en het laten overnemen van de echtelijke woning. In
december 2019 hebben zij de zaak besproken. Nadien hebben nog twee besprekingen plaatsgevonden.
2.3 De ex-partner van klaagster heeft in 2021 een echtscheidingsverzoek ingediend,
waarna de echtscheiding is uitgesproken op 20 september 2021.
2.4 In januari 2023 heeft verweerster aan klaagster over de procedure over de
partneralimentatie geschreven:
“Ondanks meerdere verzoeken heb ik geen reactie gekregen van de tegenpartij. Ik
zal de zaak bij de rechtbank aanbrengen op de rol van 25 januari a.s. Enkele dagen
erna zal ik bericht ontvangen van de rechtbank.”
2.5 Op 7 juli 2023 zou de nieuwe advocaat van klaagster diverse vragen hebben
gesteld aan verweerster.
2.6 Op 26 september 2023, 4 december 2023 en in februari 2024 heeft verweerster
de door klaagsters nieuwe advocaat opgevraagde stukken doorgestuurd. Op 2 februari
2024 heeft verweerster aan de nieuwe advocaat geschreven:
“Na de toezending van de stukken heb ik geen bericht van u ontvangen, zodat ik er
vanuit ga dat de verdere behandeling van de zaak loopt. [Klaagster] wilde toch nog
expliciet een beantwoording van uw vragen (voor zover dat al niet uit de stukken bleek).
Hierbij antwoord op de vragen:
- de toevoeging die nog open stond heb ik u toegezonden
- verzoekschrift partneralimentatie was nog niet opgesteld, omdat ik geen financiële
stukken van de tegenpartij had ontvangen. Ik kon dan ook nog geen berekening maken
van de draagkracht. De te plannen zitting had betrekking op het kort geding verkoop
van de woning, omdat de man niet wilde tonen of hij de woning/hypotheek kon overnemen.
Uiteindelijk gaf de man zelf aan dat het niet mogelijk was en was hij bereid om de
woning in onderling overleg te koop te zetten
- bewijs inschrijving echtscheiding heb ik niet ontvangen van de advocaat tegenpartij.
Deze kunt u uiteraard bij de advocaat opvragen.
- correspondentie/emailverkeer heb ik u toegezonden”
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt
verweerster het volgende.
a) Verweerster heeft niet dan wel niet voldoende voortvarend gehandeld in klaagsters
echtscheidingsprocedure en heeft onvoldoende gecommuniceerd;
b) Verweerster heeft geen antwoord gegeven op de vragen van klaagsters nieuwe
advocaat.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 Allereerst merkt de raad op dat klaagster haar klacht nagenoeg niet heeft
toegelicht. Evenmin heeft verweerster haar verweer met stukken onderbouwd. De raad
gaat uit van het navolgende.
5.2 Verweerster zou klaagster bijstaan in een echtscheidingsprocedure, waarin
ook de verdeling van de echtelijke woning een belangrijk punt was. Ter zitting is
door verweerster toegelicht dat de procedure op een lager pitje kwam te staan, omdat
klaagster onvoldoende financiële middelen had om de woning te verkrijgen. Dit is door
klaagster – die niet aanwezig was op de zitting – niet betwist. Het kan verweerster
dan ook niet worden verweten dat zij onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Wel
heeft verweerster erkend dat zij de belangrijke afspraken en inschattingen van goede
en kwade kansen in deze zaak schriftelijk had moeten vastleggen en dat niet voldoende
heeft gedaan.
5.3 Vervolgens is op initiatief van de ex-partner een echtscheidingsprocedure
gestart. Omdat de ex-partner de woning daarna ook niet kon overnemen, heeft verweerster
aan klaagster geadviseerd om een makelaar te zoeken voor verkoop van de woning. Nadien
is klaagster vertrokken naar haar nieuwe advocaat. Deze nieuwe advocaat zou op 7 juli
2023 diverse vragen hebben gesteld, maar verweerster heeft onweersproken gesteld dat
zij die vragen nooit heeft ontvangen. Daarom kan haar niet tuchtrechtelijk worden
verweten dat zij daarop niet heeft gereageerd. Bovendien heeft verweerster onweersproken
gesteld dat zij de dossierstukken meerdere keren heeft verzonden. Ook heeft zij in
ieder geval op 2 februari 2024 antwoord gegeven op vragen.
5.4 Gelet op het voorgaande concludeert de raad dat verweerster onvoldoende met
klaagster heeft gecommuniceerd en zal de raad daarom klachtonderdeel a) (deels) gegrond
verklaren. Klachtonderdeel b) wordt ongegrond verklaard.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door belangrijke
afspraken niet schriftelijk vast te leggen. Dit is door verweerster ook erkend. De
raad is ermee bekend, zoals dat door verweerster zo ook ter zitting is toegelicht,
dat zij in de periode van 2020 tot en met 2022 met ingrijpende persoonlijke omstandigheden
te maken heeft gehad. Daar heeft haar praktijkvoering onder geleden en dat heeft ook
geleid tot een groot aantal tuchtrechtelijke maatregelen, waaronder langdurige (deels
voorwaardelijke) schorsingen en het aanwijzen van diverse coaches. Verweerster heeft
toegelicht dat haar praktijkvoering nu weer beter gaat en dat onderhavige klacht nog
de laatste klacht is die afkomstig is uit de periode waarin het niet goed met haar
ging.
6.2 Gelet op het aanzienlijke tuchtrechtelijke verleden van verweerster, acht
de raad het niet passend om slechts te volstaan met de oplegging van een waarschuwing
of een berisping. De raad zal dan ook een schorsing opleggen van twee weken. Deze
schorsing zal geheel voorwaardelijk zijn, zodat verweerster in de proeftijd kan laten
zien dat haar praktijk inmiddels inderdaad op orde is en dat onderhavige klacht daadwerkelijk
het einde is van de voornoemde periode waarin het slecht met haar (praktijk) ging.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster
op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht
van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk
is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar
rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a) gegrond;
- verklaart klachtonderdeel b) ongegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van schorsing voor de duur van twee weken
op;
- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad
van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerster de navolgende
voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als voorwaarde dat verweerster zich binnen de hierna te melden proeftijd
niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;
- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze
beslissing onherroepelijk wordt.
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan
de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór
bepaald in overweging 7.3;
- bepaalt dat de in artikel 8a lid 3 Advocatenwet bedoelde termijn wordt
verkort tot twee jaar.
Aldus beslist door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd en M.F.H. Broekman, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 november 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 4 november 2024