ECLI:NL:TADRSGR:2024:197 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-231/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2024:197 |
---|---|
Datum uitspraak: | 11-11-2024 |
Datum publicatie: | 20-11-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-231/DH/DH |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht over de bijstand van de eigen advocaat in hoger beroep. Klacht met betrekking tot verweerders onttrekking gegrond: verweerder heeft zich slechts zes dagen voor de zitting onttrokken. Daarmee heeft de onttrekking plaatsgevonden op een ongelegen en ontijdig moment. Waarschuwing. Klager met betrekking tot het opvragen van bewijsstukken ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 11 november 2024
in de zaak 24-231/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 2 augustus 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 27 maart 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K165 2023 ia/lb
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 26 augustus 2024. Daarbij
waren klager en verweerder aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van
de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9 (inhoudelijk) respectievelijk
1 tot en met 21 (procedureel).
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager was eigenaar van een appartement in Den Haag dat hij verhuurde.
2.3 Op 7 februari 2020 hebben inspecteurs van de Gemeente Den Haag en de politie
in het appartement van klager een hennepkwekerij ontdekt.
2.4 In november 2020 heeft klager het appartement te koop gezet en daarvoor een
makelaar ingeschakeld. In juni 2021 is het appartement verkocht.
2.5 Klager heeft als gevolg van de illegale exploitatie van de hennepkwekerij
door de huurders schade geleden, welke schade hij op hen wenste te verhalen. Hij heeft
hen daartoe gedagvaard.
2.6 Bij vonnis van 6 oktober 2021 heeft de kantonrechter te Den Haag de vorderingen
van klager afgewezen omdat hij de gevorderde schade onvoldoende had onderbouwd.
2.7 Klager kon zich met dit vonnis niet verenigen en wenste daartegen hoger beroep
in te stellen. Daartoe heeft hij zich in november 2021 tot verweerder gewend.
2.8 Verweerder heeft klager op 17 november 2022 zijn opdrachtbevestiging gezonden
met daarbij de factuur voor de door klager verschuldigde eigen bijdrage.
2.9 Per e-mail van 2 december 2021 heeft verweerder de verkoopmakelaar van het
appartement gevraagd of hij nog over stukken beschikte waaruit de schade aan het appartement
zou blijken en hem verzocht een verklaring op te stellen van wat hij zelf aan schade
aan het appartement heeft waargenomen, wanneer dat was en wat hij daarover heeft besproken
met klager en eventuele derden. De verkoopmakelaar heeft per e-mail van 12 januari
2022 op dit verzoek gereageerd.
2.10 Eveneens per e-mail van 2 december 2021 heeft verweerder bij het Informatiepunt
Slachtoffers (IPS) van het Arrondissementsparket te Den Haag verzocht om hem een afschrift
van het dossier van de inval op 7 februari 2020 en het daarmee samenhangende onderzoek
toe te zenden.
2.11 Het IPS heeft verweerder in reactie op zijn verzoek laten weten een aangifte-
of parketnummer nodig te hebben. Verweerder heeft daarvoor klager benaderd. Die heeft
hem laten weten daarover niet te beschikken.
2.12 Verweerder heeft tijdig een pro forma appeldagvaarding laten uitbrengen
en de zaak op de eerst dienende dag doen inschrijven op de rol.
2.13 Het hof heeft bij arrest van 24 februari 2022 vervolgens een comparitie
na aanbrengen bepaald op 12 mei 2022. Verweerder heeft klager daarvan per e-mail van
24 februari 2022 te 9:32 uur op de hoogte gebracht.
2.14 In reactie op dit bericht heeft klager diezelfde dag telefonisch aan verweerder
laten weten op 12 mei 2022 verhinderd te zijn wegens een verblijf in het buitenland.
Verweerder heeft hem daarop per e-mail van diezelfde dag te 10.10 uur verzocht om
zijn verhinderdata voor de maanden maart tot en met augustus per e-mail aan hem of
zijn secretaresse door te geven.
2.15 Verweerder heeft het hof op 7 maart 2022 verzocht om wegens de verhindering
van klager een nieuwe datum voor de zitting te bepalen en daarbij opgave gedaan van
de door hem ontvangen verhinderingen van alle bij de zaak betrokken partijen.
2.16 Het hof heeft de nieuwe datum voor de zitting bepaald op 21 april 2022.
Verweerder heeft klager daarvan per e-mail van 10 maart 2022 te 9.02 uur op de hoogte
gebracht en hem gevraagd de zitting in zijn agenda te noteren.
2.17 Per e-mail van 4 april 2022 heeft verweerder aan klager het door hem van
de rechtbank ontvangen proces-verbaal van de in eerste aanleg op 2 september 2021
gehouden mondelinge behandeling toegezonden.
2.18 Klager heeft verweerder per e-mail van 6 april 2022 laten weten op 4 april
naar het buitenland te zijn vertrokken.
2.19 Per e-mail van 7 april 2022 heeft verweerder enkele stukken aan het hof
gezonden en daarvan een kopie aan klager gezonden.
2.20 De wederpartij diende per e-mail van 8 april 2022 nog nadere stukken in.
Verweerder heeft deze e-mail met bijlagen van 8 april 2022 op 11 april 2022 doorgestuurd
aan klager met het verzoek daarop te reageren en hem met het oog op het voorbereiden
van de zitting te laten weten wanneer hij terug zou zijn in Nederland.
2.21 Klager heeft diezelfde dag per e-mail gereageerd. In die mail heeft hij
verweerder gevraagd of het juist is dat de zitting op 21 april 2022 plaatsvindt.
2.22 Verweerder heeft klager in reactie daarop per e-mail van 12 april 2022 laten
weten dat de nieuwe zittingsdatum inderdaad 21 april 2022 is, dat hij hem dat reeds
op 10 maart 2022 heeft gemaild en in zijn e-mail van 7 april 2022 nog eens heeft herhaald.
In deze mail heeft hij klager nogmaals gevraagd wanneer hij weer in Nederland zou
zijn en het belang van diens persoonlijke aanwezigheid ter zitting nog eens benadrukt.
2.23 Omdat klager in zijn mail van 13 april 2022 te 15.22 uur wederom geen antwoord
gaf op die vraag heeft verweerder hem diezelfde dag om 19:41 uur het volgende bericht:
“U antwoordt helaas weer niet op mijn vraag. Ik vraag u daarom nogmaals om te bevestigen
dat u op tijd terug zult zijn in Nederland om volgende week donderdag samen de zitting
bij te wonen. Het heeft geen zin een bespreking te houden als u de zitting niet zult
bijwonen. Ook als u de zitting niet kan bijwonen, verneem ik dat graag per omgaande.
In dat geval zal ik het Hof immers tijdig moeten berichten dat u wegens een verblijf
in het buitenland niet in staat bent om erbij te zijn en dat het om die reden niet
zinvol is om de zitting doorgang te laten vinden. Bovendien zal ik mij in dat geval
beraden op mijn positie. Ik zie uw antwoord tegemoet.”
2.24 Per e-mail van 13 april 2022 te 22:21 uur heeft klager – zakelijk weergegeven
- aan verweerder bericht dat hij al in februari 2022 aan hem en zijn secretaresse
heeft laten weten dat hij vanaf eind maart of april 2022 naar het buitenland zou moeten
wegens familieomstandigheden, dat daarom de zitting van 12 mei 2022 is verplaatst
en dat hij dus ook niet aanwezig kan zijn bij de zitting op 21 april 2022.
2.25 Per e-mail van 14 april 2022 te 9:38 uur heeft verweerder aan klager – voor
zover van belang - het volgende bericht:
“In het arrest van 24 februari 2022 is aanvankelijk een mondelinge behandeling bepaald
op 12 mei 2022. Zoals u in het arrest heeft gelezen en zoals ik u ook heb toegelicht,
is het beproeven van een minnelijke regeling met afstand het voornaamste doel van
de zitting. Daarom heb ik herhaaldelijk benadrukt dat het essentieel is dat u in persoon
aanwezig bent.
(…) Op 10 maart 2022 heb ik u schriftelijk bevestigd dat de nieuwe datum is bepaald
op 21 april 2022 en u gevraagd om dat in uw agenda te noteren. U heeft daarop niets
laten weten.
Pas op 6 april jl. laat u mij doodleuk weten dat u op 4 april naar het buitenland
bent vertrokken en alleen na herhaaldelijk aandringen mailt u mij nu dat u toch niet
op de zitting aanwezig zult zijn. Daarmee is bij mij het vertrouwen in een vruchtbare
samenwerking verdwenen; ik heb niet meer de overtuiging dat ik van u op aan kan.
Ik heb daarom besloten dat ik mij als uw advocaat zal onttrekken. Daarvan zal ik
vandaag het Hof op de hoogte stellen. Tevens zal ik het Hof erop wijzen dat u in het
buitenland bent en daarom ook zelf niet aanwezig kunt zijn. (…) De zitting van volgende
week donderdag zal daardoor niet doorgaan. Na mijn onttrekking zal de zaak verwezen
worden naar de roldatum gelegen op een termijn van twee weken voor het stellen van
een nieuwe advocaat. Voor de volledigheid zal ik ook van die datum nog op de hoogte
stellen.
Ik raad u aan om vanaf nu direct een nieuwe advocaat te zoeken en daar niet mee
te wachten. U kunt daarvoor gebruik maken van de volgende website van de Nederlandse
Orde van Advocaten: https://zoekeenadvocaat.advocatenorde.nl/. Daar kunt u ook advocaten
selecteren die u kunnen bijstaan op basis van een toevoeging. Uw nieuwe advocaat kan
contact met mij opnemen voor de overdracht van het dossier.”
2.26 Op 15 april 2022 heeft verweerder zich als advocaat onttrokken en klager
daarvan op de hoogte gebracht. In de begeleidende mail aan het Hof heeft verweerder
melding gemaakt van het feit dat klager vanwege een verblijf in het buitenland niet
ter zitting van 21 april 2022 aanwezig zou kunnen zijn zodat het niet zinvol was de
zitting doorgang te laten vinden.
2.27 Per e-mail van 19 april 2022 heeft verweerder aan klager laten weten dat
het Hof heeft bevestigd dat de zitting op 21 april 2022 niet zal doorgaan en dat de
zaak is aangehouden tot de rolzitting van 31 mei 2022 voor het stellen van een nieuwe
advocaat voor klager. Daarbij heeft hij klager er op gewezen dat het van belang is
dat tijdig te doen, omdat wanneer geen nieuwe advocaat zich stelt, het hoger beroep
zal eindigen en hij in de proceskosten van de wederpartij wordt veroordeeld.
2.28 Per e-mail van 25 april 2022 heeft klager aan verweerder laten weten dat
de zaak zou worden overgenomen door mr. De B. en hem verzocht hem het dossier toe
te zenden.
2.29 Mr. De B. heeft verweerder per e-mail d.d. 26 april 2022 in gelijke zin
bericht, verzocht om toezending van de urenspecificatie en bevestigd zich te zullen
stellen op de rol van 31 mei 2022.
2.30 Op 2 augustus 2022 heeft klager onderhavige klacht ingediend.
2.31 Naar aanleiding van deze klacht heeft op 25 oktober 2023 op het kantoor
van de deken een bemiddelingsgesprek tussen partijen plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek
heeft klager medegedeeld dat mr. De B. geen toevoeging voor hem heeft kunnen krijgen
en hem daarom op betalende basis heeft moeten bijstaan. Afgesproken is dat verweerder
onderzoek zou doen naar de reden waarom de toevoeging niet door mr. De B. kon worden
overgenomen.
2.32 Per e-mail van diezelfde dag heeft verweerder – zakelijk weergegeven - aan
de deken en verweerder bericht dat uit zijn onderzoek is gebleken dat de door hem
op 8 november 2021 aangevraagde toevoeging op 16 november 2021 is afgewezen wegens
overschrijding van de vermogensgrens in het peiljaar, maar na een door klager ingediend
verzoek peiljaarverlegging op 18 november 2021 alsnog is afgegeven en dat deze op
26 april 2022 door mr. De B. is overgenomen. Vanwege het gehonoreerde verzoek peiljaarverlegging
heeft in 2023 een hercontrole van het vermogen door de Raad voor Rechtsbijstand plaatsgevonden
en naar aanleiding daarvan is de toevoeging op of omstreeks 7 juni 2023 ingetrokken.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt
verweerder concreet dat hij geen enkele moeite heeft gedaan om bewijsstukken op te
vragen bij de politie of andere instanties en hem in de steek heeft gelaten door zich
te onttrekken op een moment waarop klager in het buitenland verbleef wegens familieomstandigheden.
Als gevolg daarvan moest klager een andere advocaat zoeken en stelt hij daarvoor kosten
te hebben gemaakt die hij vergoed wenst te krijgen.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De raad neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat, gezien
het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit
van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling
geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met
betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat
bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat
heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar
hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen
die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden
gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen
de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt
een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende
advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline
5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32) en omvat onder meer het inschatten van de slagingskans
van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De
cliënt dient door de advocaat gewezen te worden op wat in zijn zaak de proceskansen
zijn en wat het kostenrisico is. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs
daaraan te stellen eisen.
5.2 Verder geldt dat de tuchtrechter niet gebonden is aan de gedragsregels maar
dat die regels gezien het open karakter van de wettelijke normen in artikel 46 Advocatenwet
ter invulling van deze normen wel van belang zijn. Met betrekking tot de relatie met
de cliënt is onder meer gedragsregel 16 lid 1 geformuleerd, waaruit volgt dat de advocaat
zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken.
Dit alles moet de advocaat ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil,
schriftelijk aan de cliënt bevestigen.
5.3 Ingevolge gedragsregel 14 draagt de advocaat de volledige verantwoordelijkheid
voor de uitvoering van de opdracht. De advocaat heeft bij de behandeling van een zaak
de leiding en dient vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid te bepalen met welke aanpak
de belangen van zijn cliënt het best zijn gediend. Daarbij moet de advocaat aan zijn
cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid
is. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is in het algemeen pas sprake als de
advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en
de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Wanneer
tussen de advocaat en zijn cliënt verschil van mening bestaat over de wijze waarop
de opdracht wordt uitgevoerd en dit geschil niet in onderling overleg kan worden opgelost,
dient de advocaat zich terug te trekken. Wanneer de advocaat besluit een hem verstrekte
opdracht neer te leggen, dient hij dat op zorgvuldige wijze te doen en dient hij ervoor
zorg te dragen dat zijn cliënt daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt.
5.4 De raad zal de klacht aan de hand van bovenstaande uitgangspunten beoordelen.
5.5 Naar het oordeel van de raad blijkt uit de zich in het dossier bevindende
stukken genoegzaam dat verweerder zich in voldoende mate heeft ingespannen om de benodigde
bewijsstukken te verkrijgen van bijvoorbeeld het Openbaar Ministerie en de verkoopmakelaar.
De klacht die hierop ziet is derhalve ongegrond.
5.6 Voor zover de klacht ziet op de onttrekking door verweerder, is die naar
het oordeel van de raad echter wel gegrond. Verweerder heeft zich slechts zes dagen
voor de zitting onttrokken. Daarmee heeft de onttrekking plaatsgevonden op een ongelegen
en ontijdig moment. Met deze abrupte onttrekking heeft verweerder klager gelet op
artikel 7.6 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de
gerechtshoven blootgesteld aan het risico dat de zitting doorgang zou vinden zonder
dat klager daarbij aanwezig of deugdelijk vertegenwoordigd zou zijn. Hiermee is verweerder
naar het oordeel van de raad tekortgeschoten in de zorgvuldigheid die hij als advocaat
jegens klager dient te betrachten. Dat het hof heeft beslist dat vanwege de onttrekking
de zitting geen doorgang zou vinden, de zaak naar de rol heeft verwezen en zich tijdig
een opvolgend advocaat heeft gesteld, maakt dat niet anders.
5.7 Het voorgaande leidt ertoe dat de klacht deels gegrond en deels ongegrond
zal worden verklaard.
5.8 Voor toewijzing van een vergoeding voor de door klager in verband met de
onttrekking gemaakte kosten is in onderhavige klachtprocedure geen plaats. De beoordeling
daarvan is voorbehouden aan de civiele rechter.
6 MAATREGEL
6.1 De raad acht oplegging van de maatregel van een waarschuwing passend en geboden.
De raad neemt daarbij in aanmerking dat verweerder geen tuchtrechtelijk verleden heeft
en dat klager door de tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging van verweerder niet is
benadeeld in zijn processuele positie. De raad gaat ervan uit dat een waarschuwing
er toe zal leiden dat verweerder in de toekomst zorgvuldiger te werk zal gaan.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op
grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van
€ 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is
geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer
schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht deels gegrond en deels ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.3.
Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, mrs. E.A.L. van Emden, W.R. Arema,
W. Knoester en A.T. Bol, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier
en uitgesproken in het openbaar op 11 november 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 11 november 2024