ECLI:NL:TADRSGR:2024:194 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-683/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2024:194 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-11-2024 |
Datum publicatie: | 20-11-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-683/DH/RO |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over te laten betaling proceskostenveroordeling door verweerder. Klacht kennelijk van onvoldoende gewicht. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van
13 november 2024
in de zaak 24-683/DH/RO
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 16 september 2024 met kenmerk R 2024/88 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 22.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager heeft eerder een klacht ingediend tegen verweerder. Op 15 september
2023 heeft het Hof van Discipline op die klacht beslist en aan verweerder de maatregel
van een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk opgelegd voor
de duur van twee weken, met een proeftijd van twee jaar. Als algemene voorwaarde is
gesteld dat verweerder zich binnen de proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een
gedraging als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. In 5.15 van de beslissing is opgenomen:
“Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 50,-
aan kosten binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klager. Klager geeft binnen
twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder
door.”
1.2 Op 22 september 2023 heeft klager zijn rekeningnummer per e-mail doorgegeven.
1.3 Op 18 oktober 2023 heeft verweerder een bedrag van € 125,- aan klager overgemaakt.
1.4 Op 20 oktober 2023 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt
verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft zich niet gehouden aan de beslissing van het Hof van Discipline
van 15 september 2023. Hij moest binnen 4 weken na de beslissing het bedrag van €
50,- aan klager betalen, maar het bedrag was op 13 oktober 2023 niet bijgeschreven.
Verweerder heeft daarmee weer de Advocatenwet geschonden.
2.2 Klager stelt dat aan verweerder een voorwaardelijke schorsing is opgelegd
met als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de proeftijd niet opnieuw schuldig
maakt aan een gedraging als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Daar is volgens klager
nu sprake van.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Hij stelt dat hij van klager
geen bericht met het rekeningnummer heeft ontvangen. Verweerder heeft in een gearchiveerd
dossier een rekeningnummer van klager opgezocht en vervolgens het bedrag van € 125,-
(bestaande uit € 75,- voor de procedure bij de raad en € 50,- voor de procedure bij
het Hof) betaald.
3.2 De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter
bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat
verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven
normen, onder andere inhoudende dat advocaten zich dienen te onthouden van enig handelen
of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.
4.2 De voorzitter overweegt dat verweerder het bedrag van € 50,- uiterlijk op
13 oktober 2023 aan klager moest betalen. Verweerder heeft het verschuldigde bedrag
op 18 oktober 2023 voldaan. Hoewel dat een aantal dagen te laat is, betekent dat niet
automatisch dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De voorzitter
is van oordeel dat een enkele slordigheid, zoals in dit geval een te late betaling,
daarvoor onvoldoende is. Daarbij komt dat het verschuldigde bedrag op het moment van
het indienen van de klacht al door verweerder was betaald. De klacht is van onvoldoende
gewicht om verweerder een tuchtrechtelijk verwijt te maken.
4.3 Voor zover klager terloops nog aanvoert dat verweerder ook de voor de procedure
bij de Raad van Discipline verschuldigde vergoeding te laat heeft betaald, geldt dat
die vergoeding pas verschuldigd was na het onherroepelijk worden van de beslissing.
In dit geval was dat met de beslissing van het Hof van 15 september 2023.
4.4 Op grond van het voorgaande besluit de voorzitter, met toepassing van artikel
46j Advocatenwet, dat de klacht kennelijk van onvoldoende gewicht is.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk van onvoldoende
gewicht.
Aldus beslist door mr. A.E.A.M. Waesberghe, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 november 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 13 november 2024