ECLI:NL:TADRSGR:2024:191 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-685/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2024:191 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-11-2024 |
Datum publicatie: | 20-11-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-685/DH/RO |
Onderwerp: | Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht niet-ontvankelijk nu deze is ingediend buiten de driejaarstermijn. Overweging ten aanzien van het door klager betaalde griffierecht. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van
20 november 2024
in de zaak 24-685/DH/RO
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
mr. C.A.M. Luttikhuis
in zijn hoedanigheid als voormalig deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Overijssel
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter)
heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Rotterdam (hierna: de deken) van 16 september 2024 met kenmerk R 2024/87, door de
raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventaris genoemde bijlagen 1
tot en met 23. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de nagekomen brief van klager,
binnengekomen bij de raad op 10 oktober 2024.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 In 2019 is klager door zijn verhuurder gedagvaard voor de kantonrechter.
Klager heeft verweerder, destijds in zijn hoedanigheid van deken, verzocht om een
advocaat voor hem aan te wijzen. Dat verzoek heeft verweerder afgewezen, omdat er
voor een procedure bij de kantonrechter geen advocaat verplicht is. De vordering van
de verhuurder is vervolgens door de kantonrechter toegewezen.
1.2 Klager wenste hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van de kantonrechter.
Daartoe heeft hij verweerder opnieuw verzocht om een advocaat aan hem toe te wijzen.
Verweerder heeft mr. S toegewezen.
1.3 Klager was ontevreden over de bijstand van mr. S. en heeft zich hierover
beklaagd bij verweerder. Verweerder heeft per brief van 14 mei 2020 aan klager laten
weten dat mr. S. in zijn visie niet tuchtrechtelijk verwijtbaar had gehandeld. Klager
heeft hierin berust en de klacht niet voorgelegd aan de Raad van Discipline.
1.4 Verweerder heeft zijn dekenaat op 24 maart 2022 neergelegd.
1.5 Op 18 oktober 2023 heeft klager mr. S. telefonisch geprobeerd te bereiken,
omdat hij toch nog een vraag aan haar had. Hij wilde weten of een hoger beroep tegen
een beslissing van de kantonrechter niet bij het gerechtshof maar bij de rechtbank
moet worden ingediend. Mr. S. wilde klager niet te woord staan.
1.6 Op 18 december 2023 heeft klager telefonisch contact gezocht met de Orde
van Advocaten en aan een medewerker van het bureau van de orde, mr. O, voorgelegd
op welke vraag hij een antwoord wilde en dat hij zijn onvrede over de houding van
mr. S. wilde uiten.
1.7 Op 15 februari 2024 heeft een stafjurist van de Orde, mr. R, een brief aan
klager gestuurd, waarin zij aangeeft dat de klacht tegen mr. S. destijds is afgehandeld
en het niet mogelijk is opnieuw over dezelfde kwestie te klagen. Ook schrijft zij
dat het begrijpelijk is dat mr. S. geen aanleiding ziet om contact op te nemen met
klager (over zijn nieuwe vraag), nu de zaak voor mr. S. al geruime tijd geleden is
afgedaan.
1.8 Bij brief van 26 februari 2024, door het hof van discipline ontvangen op
29 maart 2024, heeft klager een klacht ingediend. In de aanhef van deze klacht staat
dat het gaat om ‘’De kwestie: Klacht over deken (en stafmedewerksters) van de Orde
van Advocaten Overijssel inzake de klacht over mr. S.’’
1.9 Bij beslissing van 25 april 2024, hersteld bij beslissing van 23 mei 2024,
heeft de plaatsvervangend voorzitter van het hof van discipline de klacht verwezen
naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam. In deze beslissing
staat dat de klacht is ingediend tegen verweerder en tegen mr. O. en mr. R. van het
Ordebureau. De beslissing luidt dat de klacht tegen verweerder voor onderzoek en afhandeling
wordt doorgezonden naar de deken van de Orde van Advocaten te Rotterdam. De klacht
tegen mr. O. en mr. R. wordt niet doorgezonden nu zij geen advocaten zijn en het tuchtrecht
mitsdien niet op hen van toepassing is.
1.10 In zijn brief van 3 juli 2024 heeft klager vermeld dat het hem is opgevallen
dat er enige onduidelijkheid lijkt te bestaan over de beklaagden tegen wie zijn klacht
zich richt. Klager benadrukt dat zijn klacht met name ziet op de brief van 15 februari
2024, die is opgesteld door de stafmedewerker namens de (huidige) deken van de Orde
van Advocaten in het arrondissement Overijssel. Zijn klacht is dan ook gericht tegen
de huidige deken. Tegelijk merkt klager op dat het hem niet onredelijk voorkomt dat
er ook onderzoek plaatsvindt naar het optreden van verweerder nu er nieuwe feiten
naar boven zijn gekomen waardoor diens klachtafwikkeling destijds in een ander daglicht
komt te staan.
Verder heeft hij geen aanknopingspunten om zich te beklagen over de mr. O. en mr.
R. Zijn beschrijvingen over de bejegening door deze medewerkers van het Ordebureau
dienden alleen ter onderbouwing van de door hem ingediende klacht.
1.11 Op 15 juli 2024 heeft de deken te Rotterdam klager erop gewezen dat hij
een (aparte) klacht tegen de huidige deken kan indienen via het klachtformulier van
de Orde van Advocaten Overijssel.
1.12 De deken heeft de klacht tegen verweerder onderzocht en op 30 augustus 2024
hierop zijn visie gegeven. Klager heeft vervolgens op 5 september 2024 het griffierecht
voldaan waarna het klachtdossier naar de raad is doorgezonden.
2 KLACHT
2.1 De klacht, zoals die nu ter beoordeling aan de raad voorligt, vat de voorzitter
als volgt samen:
Verweerder heeft in zijn hoedanigheid als deken tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld
doordat zijn klachtafhandeling op 14 mei 2020 mogelijk niet volledig is geweest en
in ieder geval niet de redelijk te verwachten positieve gevolgen heeft gehad. Er zijn,
door een nieuw inzicht, zelfs nieuwe problemen ontstaan.
3 BEOORDELING
3.1 De klacht is verjaard nu deze ziet op het handelen van verweerder in 2020.
Op grond van artikel 46g, eerste lid onder a, van de Advocatenwet is een klacht niet-ontvankelijk
als deze drie jaar na (kennisname van) het vermeende klachtwaardig handelen wordt
ingediend. De klacht is op 26 februari 2024 ingediend, dus buiten deze driejaarstermijn.
Dat klager door een nieuw inzicht nu pas kennis kreeg van mogelijk klachtwaardig handelen
van de deken is onvoldoende onderbouwd. Er zijn hiertoe geen feiten gesteld. Dat betekent
dat de klacht niet-ontvankelijk is.
Overweging ten aanzien van het door klager betaalde griffierecht
3.2 Nu de klacht niet gegrond is verklaard, voorziet de Advocatenwet niet in
de mogelijkheid van beslissing tot terugbetaling van het griffierecht aan klager.
De specifieke omstandigheden van deze zaak maken echter dat de voorzitter meent dat
dit wel redelijk zou zijn. Klager had zijn klacht immers in beginsel op het handelen
van de huidige deken gericht. Dit is kennelijk per abuis niet onderkend op het moment
dat de klacht werd verwezen naar de Rotterdamse deken. Hierdoor heeft het onderzoek
van de deken zich slechts gericht op verweerder en is de voorzitter hier eveneens
aan gebonden.
Navraag heeft geleerd dat inmiddels – via een nieuwe verwijzing van het Hof van
Discipline – de klacht tegen de huidige deken thans in onderzoek is genomen door de
deken in Rotterdam. De voorzitter geeft de deken daarom in overweging om, wanneer
deze klacht op grond van artikel 46c, vijfde lid, van de Advocatenwet aan de raad
wordt doorgezonden, hiervoor niet nogmaals griffierecht te heffen bij klager.
BESLISSING
De voorzitter verklaart zich de klacht, met toepassing van artikel 46g, eerste lid
onder a, van de Advocatenwet, niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. A. van Luijck, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 november 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 20 november 2024