ECLI:NL:TADRSGR:2024:189 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-585/DH/DH/D

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2024:189
Datum uitspraak: 11-11-2024
Datum publicatie: 19-11-2024
Zaaknummer(s): 24-585/DH/DH/D
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Artikel 60 ab Advocatenwet
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Dekenbezwaar tegen een Spaanse advocaat die is ingeschreven op het Nederlandse tableau op grond van artikel 16h Advocatenwet. Uitleg van Unierechtelijke (samenwerkings)verplichtingen voor buitenlandse advocaten op grond van Richtlijn 77/249/EEG en Richtlijn 98/5/EG.Verweerder heeft in strijd met artikel 16i Advocatenwet gehandeld door niet zijn oorspronkelijke beroepstitel van ‘abogado’ te voeren, maar die van ‘advocaat’. Verweerder heeft in strijd met artikel 16j Advocatenwet gehandeld door geen samenwerking te zoeken met een nationale advocaat. Tot slot heeft verweerder in strijd gehandeld met de kernwaarde deskundigheid. De kwaliteit van verweerders dienstverlening is op het gebied van procesvoering (ver) onder de maat en zijn processtukken zijn voor rechtscolleges onbegrijpelijk. Dekenbezwaar gegrond. Twaalf weken schorsing, waarvan zes weken voorwaardelijk.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 11 november 2024 in de zaak 24-585/DH/DH/D
naar aanleiding van het dekenbezwaar van:

de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag
deken

over:

abogado te [plaats]
verweerder


1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 2 augustus 2024 heeft de deken tegen verweerder een verzoek op grond van artikel 60ab van de Advocatenwet bij de raad ingediend. Dit verzoek is bij de raad bekend onder zaaknummer 24-584/DH/DH/D. Gelijktijdig heeft de deken onderhavig dekenbezwaar ingediend.
1.2 Het verzoek op grond van artikel 60ab van de Advocatenwet en het dekenbezwaar zijn behandeld op de zitting van 19 augustus 2024. Daarbij waren de deken, samen met haar stafjurist, en verweerder aanwezig.
1.3 De raad heeft toen geconstateerd dat niet is voldaan aan de vereisten uit artikel 7 van de Richtlijn 98/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 ter vergemakkelijking van de permanente uitoefening van het beroep van advocaat in een andere lidstaat dan die waar de beroepskwalificatie is verworven, en artikel 60af lid 4 van de Advocatenwet, doordat de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst niet op de hoogte is gebracht van onderhavige procedure. De raad heeft de deken daarom in de gelegenheid gesteld om dit gebrek te herstellen en de bevoegde autoriteit in de lidstaat van herkomst, in dit geval de Ilustre Colegio de la Abogacía de Madrid (hierna: ICAM), in de gelegenheid te stellen om haar mening ten aanzien van de procedure en de verzochte maatregelen kenbaar te maken.
1.4 Op 23 augustus 2024 heeft de ICAM zijn mening kenbaar gemaakt.
1.5 Op 27 augustus 2024 heeft verweerder een reactie ingediend op de mening van de ICAM.
1.6 Bij beslissing van 30 augustus 2024 (ECLI:NL:TADRSGR:2024:148) heeft de raad het verzoek op grond van artikel 60ab van de Advocatenwet toegewezen en verweerder met onmiddellijke ingang in de uitoefening van de praktijk van advocaat in de zin van artikel 16h van de Advocatenwet geschorst.
1.7 De raad heeft kennisgenomen van het verzoekschrift van de deken, inclusief de bijlagen 1 tot en met 12. Ook heeft de raad kennisgenomen van het verweerschrift van verweerder van 15 augustus 2024, inclusief de bijlagen 1 tot en met 6. Daarnaast heeft de raad kennisgenomen van de mening van de ICAM in zijn brief van 23 augustus 2024 en van de reactie daarop van verweerder van 27 augustus 2024.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van het dekenbezwaar gaat de raad, gelet op het dossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
Inschrijving als advocaat in Nederland
2.2 Verweerder is advocaat in Spanje: ‘abogado’. Hij is ingeschreven bij de Spaanse Orde van Advocaten in Madrid, de ICAM.
2.3 Verweerder heeft een verzoek gedaan, op grond van artikel 16h van de Advocatenwet, om te worden ingeschreven op het Nederlandse tableau. Per 28 april 2022 staat hij in Nederland ingeschreven. Daaraan voorafgaand was verweerder zeven jaar werkzaam bij [Spaanse organisatie] in Nederland en vier jaar bij de [publieke instelling].
Oprichting eigen kantoor door verweerder
2.4 Op 18 januari 2023 is verweerder zijn eigen kantoor gestart en heeft hij een ‘Opgave Nieuw Kantoor’ ingediend bij de deken.
2.5 Op 1 februari 2023 heeft de stafjurist van de Haagse Orde verweerder aangeschreven over zijn Opgave Nieuw Kantoor:
“De door u ingevulde opgave nieuw kantoor is in goede orde door mij ontvangen.
U bent op grond van artikel 16h Advocatenwet ingeschreven op het tableau van de Nederlandse orde van advocaten. In artikel 16i van de Advocatenwet is in dat kader het volgende opgenomen:
De advocaat, bedoeld in het eerste lid van artikel 16h, is gehouden zijn beroepswerkzaamheden in Nederland uit te oefenen onder zijn oorspronkelijke beroepstitel, zoals deze dient te luiden in de taal of een der officiële talen van de staat van herkomst, evenwel op een verstaanbare wijze en zodanig dat hij niet kan worden verward met de titel advocaat, bedoeld in artikel 9a.
Bij de uitoefening van de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, vermeldt de advocaat de beroepsorganisatie waartoe hij behoort of het gerecht waarbij hij overeenkomstig de wettelijke regeling van de staat van herkomst is toegelaten alsmede zijn inschrijving op het tableau.
Uit dit artikel valt af te leiden dat u gehouden bent uw beroepswerkzaamheden uit te oefenen onder uw oorspronkelijke beroepstitel. Op het tableau staat achter uw naam ‘Abogado’ vermeld, hetgeen overeenstemt met het gestelde in genoemd artikel. De naam van uw kantoor vermeld echter wel ‘advocaat’, hetgeen niet is toegestaan op grond van artikel 16i lid 1 van de Advocatenwet. Ik verzoek u dan ook vriendelijk uw kantoornaam aan te passen en deze aanpassing door te voeren op het tableau en op uw website.
Op grond van lid 2 van genoemd artikel dient u de beroepsorganisatie te vermelden waartoe u behoort of het gerecht waarbij u overeenkomstig de wettelijke regeling van de staat van herkomst bent toegelaten alsmede uw inschrijving op het tableau. Voor zover ik kan nagaan staat deze informatie niet op uw website vermeld of kijk ik daar over heen?
Artikel 7.4 lid 1 van de Voda stelt het volgende:
De advocaat vermijdt in zijn optreden naar buiten dat een onjuiste, misleidende of onvolledige voorstelling van zaken wordt gegeven omtrent de wijze van praktijkuitoefening en omtrent enige vorm van samenwerking.
Voor zover mij bekend bent u de enige advocaat op uw kantoor. Het is dan ook op grond van het gestelde in voormeld artikel niet toegestaan om op uw website te vermelden: Advocaat [achternaam verweerder] is een advocatenkantoor van advocaten en juridische medewerkers gespecialiseerd in sociale, arbeids- en familierecht. Hiermee wekt u namelijk de suggestie dat er meerdere advocaten op uw kantoor werkzaam zijn terwijl dat niet het geval is. Ditzelfde geldt voor het gebruiken van termen als “wij”, “onze” en “ons”. Ook hiermee wekt u de indruk dat er meerdere advocaten werkzaam zijn op uw kantoor. Ik verzoek u dan ook vriendelijk uw website in overeenstemming te brengen met het gestelde in artikel 7.4 lid 1 van de Voda.
Ook voldoet uw website mijns inziens niet, althans niet volledig aan het gestelde in artikel 7.4 lid 2 van de Voda zodat ik u vriendelijk verzoek uw website hiermee in overeenstemming te brengen.
Verder viel mij op dat u op uw website hebt vermeld: Het kantoor is verbonden met het [Spaanse organisatie] in [plaats], waarmee het zijn hoofdkantoor deelt, en staat zijn leden gratis bij. Graag ontvang ik hierop van u een toelichting waarin in ieder geval het navolgende naar voren komt: Op welke wijze is uw kantoor met [de Spaanse organisatie] verbonden, op welke wijze wordt het hoofdkantoor gedeeld (is uw kantoor afgescheiden van [de Spaanse organisatie] of wordt de ruimte daadwerkelijk gedeeld?), welke afspraken zijn er gemaakt met betrekking tot de bijstand aan leden van [de Spaanse organisatie], op welke wijze worden de afspraken met deze leden vastgelegd (graag ontvang ik een voorbeeld van een dergelijke opdracht)?
Ook ontvang ik graag een nadere toelichting van u waaruit de samenwerking met de op uw website genoemde entiteiten bestaat en of deze samenwerking op papier is vastgelegd (zo ja wat is er vastgelegd).
2.6 Op 6 februari 2023 heeft verweerder gereageerd:
“In verband met de eerste kwestie, mijn handel naam In het algemeen het is Advocaat [achternaam verweerder], so het komt uit mijn papier van bedrijf, mijn facturen, mijn pagina web . Maar ik heb een inscrijving bij de KvK gemaakt waarin staat de hele naam Advocaat [achternaam verweerder], Abogado en Paises Bajos, Advocaat in Nederland. Het is alleen maar een vertaling maar in het algemene het is een gewoon vertaling die bestaat in de KvK. Wilt U dat ik mijn registratie bij de KvK verandeer?
Tweede kwestie is “ Op grond van lid 2 van genoemd artikel dient u de beroepsorganisatie te vermelden waartoe u behoort of gerecht waarbij u overeenkomstig de wettelijke regeling van de staat van herkomst bent toegelaten alsmede uw inschrijving op het tableau. Voor zover ik kan nagaan staat deze informatie niet op uw website vermeld of kijk ik daar over heen?” Dat betekent , geloof ik, dat ik moet mijn registratie bij de Spaanse Orde van Advocaten op mijn webpagina tonen. Ik ben lid an de ICAM , de Spaanse bar Association van Madrid, waarin ik werd geregestreed in [jaartal]. Mijn advocaatnummer is [nummer]. Er is gene probleem om deze gegevens te laten zien, maar apart mijn webpagina . moet ik ergens anders deze gegeven laten zien?
Derde kwestie is dat ik echt waar de enige advocaat ben ik mijn kantoor maar ik heb andere medewerkers of collegas’ die niet advocaat zijn maar die gaan in verschillnde manieren samenwerking met mijn ondernemen. Ja , Ik begreep dat het is een beetje onduidelijk, en Ik zal dat ook veranderen maar wat ik bedoel is dat ik ben geopend om samenwerking met andere advocaten misschien in de toekomst doen.
Vierde kwestie is Artikel 7.4.2 va de VODA. “ De advocaat, die optreedt voor een of meer cliënten niet zijnde zijn werkgever, maakt in aanvulling op de artikelen 6:230b tot en met 6:230e van het Burgerlijk Wetboek, openbaar en publiekelijk toegankelijk bekend:
a. met welke persoon, welk samenwerkingsverband of welke rechtspersoon de cliënt de overeenkomst van opdracht zal sluiten; ( Het is alleen met mij, de andere mensen zijn andere eenmanszaak of bedrijven die een vrijwillige samenwerking met mij hebben maar niet een opdracht overeenkomst of zo nemen )
b. of onder een gemeenschappelijke naam wordt opgetreden, zo ja, met wie, en of sprake is van een samenwerkingsverband, zo ja, welke rechtsvorm dit samenwerkingsverband heeft; (dit is nit van toepassing)
c. de wijze waarop in beginsel de vervanging of waarneming is geregeld, tenzij deze binnen het kantoor of door een lid van het samenwerkingsverband wordt uitgeoefend;
d. of de advocaat individueel of gezamenlijk met anderen voor beroepsaansprakelijkheid is verzekerd;(Ik ben de enige advocaat en ben verzekerd in Nederland en in Spanje. Denk dat dit is getoond )
e. de kantoorklachtenregeling, bedoeld in artikel 6.28, eerste lid; (Dat heb ik aan U al gestuurd)”
2.7 Op 21 februari 2023 heeft de stafjurist gereageerd:
“(…) Voor wat betreft de naamgeving van uw kantoor is het gestelde in artikel 16i Advocatenwet van belang en dan met name het gedeelte: ‘en zodanig dat hij niet kan worden verward met de titel advocaat, bedoeld in artikel 9a.’ Zoals gemeld bent u gehouden om uw beroepswerkzaamheden in Nederland uit te oefenen onder uw oorspronkelijke beroepstitel dus ‘Abogado’. Gebruikmaking van de naam Advocaat [achternaam verweerder] en Advocaat in Nederland is op grond van het gestelde in artikel 16i van de Advocatenwet niet toegestaan. U dient uw kantoornaam ‘Advocaat [achternaam verweerder] en alle uitingen waarin ‘Advocaat’ staat vermeld dan ook aan te passen.
U dient de registratie bij de Spaanse Orde van Advocaten inderdaad op uw website vermelden.
Ondanks het feit dat er meerdere personen op uw kantoor werkzaam zijn is het op grond van het gestelde in artikel 7.4 lid 1 van de Voda niet toegestaan om termen als ‘ons’ en ‘wij’ te gebruiken, omdat dit de suggestie kan wekken dat er meerdere advocaten op uw kantoor werkzaam zijn terwijl dat niet het geval is.
Zoals gemeld in mijn e-mail van 1 februari jl. ontvang ik graag nog van u een nadere toelichting met betrekking tot [de Spaanse organisatie], alsmede met de andere entiteiten die op uw website vermeld staan. Dit in verband met het gestelde in artikel 5.4 van de Voda. Ook ontvang ik nog graag een toelichting op de werkzaamheden die u in Nederland verricht. (…)”
2.8 Op 16 maart 2023 heeft verweerder diverse voorstellen gedaan voor zijn kantoornaam, heeft hij medegedeeld dat zijn webpagina is aangepast en heeft hij een toelichting gegeven met betrekking tot [de Spaanse organisatie] en de andere entiteiten.
2.9 Op 20 maart 2023 schreef het Ordebureau onder meer aan verweerder:
“Alleen de vermelding [achternaam verweerder] Abogado – Spaanse advocaat achten wij niet voldoende. Erbij gemeld dient te worden dat het een vertaling betreft en dan tussen aanhalingstekens of op grond van welke wet-/regelgeving u advocaat bent, in de trant van lid van de Spaanse Orde van Advocaten ICAM (Ilustre Colegio de Abogados de Madrid).”
2.10 Daarop reageerde verweerder per e-mail van 2023 als volgt:
“Om duidelijk te zijn en als dit bericht heel belangrijk voor mij is , wil ik nog steeds de naam van de kantoor eindelijk aan u laten weten , om zeker weten dat goed is , als dat klopt”

Ik interpreteer dit als volgt , om mijn naam te tonen
[ACHTERNAAM VERWEERDER] ABOGADO
“ SPAANSE ADVOCAAT”
( Ilustre Colegio de Abogados de Madrid
ICAM nr. [advocaatnummer])

Een andere optie mag dit zijn:
[optie 2]

Ik moet mijn pagina web,mijn naam en mijn registratie in de KvK veranderen en wik ik geen fouten maken
Daarom misschien kunt u AUB, aan mij clarificeren eindelijk welke van deze tweede klopt beter. Dank U wel
Ik ook moet aan iemand anders een duidelijk bevel om mijn webpagina te veranderen en te verbeteren met de volgende instructie van U
Eindelijk , ivm. Meer uw Ad ) en “wij en ons” op of in mijn webpagina aftrekken, ik heb sommige wij en ons afgetrokken maar er is moeilijk om met alles hetzelfde te doen. Ik zou graag aan U zeggen waarom.
U heeft aan mijn een vraag gesteld om wat te zeggen over wat ik als abogado doet . Ik wil aan jouw laten weten dat een deel van mijn activiteiten is in verband met sociale advocatuur, werk met andere instutties en NGO,s , sommige zijn niet in mijn web pagina ([instantie]) , maar andere wel , bijvoorbeeld de [Spaanse organisatie], het centrum met financiële hulp van de Gemeente [plaats] ,en samen hebben gedurende de hele jaar een programma van gesprekken in het spaans voor de spaanstalige communiteit in Nederland, Ook met [Spaanse organisatie 2] die een samenwerking met ze en met de Spaanse Consulaat-Ambassade is, soms ik leg over arbeidsmarkt in Nederland uit voor algemene publiek , over flexwerk en uitzendbureaus, over de structuur van de welvaartsstaat en over pensioenen.sociale zekerheid, en over model van Nederland die ik gestudeerd heb in mijn universiteit in Spanje, en zovoort.
Het is werk voor opleiding en informatie die ik kan niet alleen doen , en dan voor dat meot ik met andere mensen samen doen , vrijwilligers , het is een activiteit van meer dan een persoon, , en het is een legal sociaal taak in verband met gesprekken , inlichtingen, training voor mensen , webinars etc. wat men kan Sociale Advocatuur noemen, die ik ook gezien heb dat de NOvA waarde geef aan. Ik denk dat nu het duidelijk , met sectie ONS TEAM, dat er is alleen maar een advocaat en dat voor procederen ivm. rechtbanken en de rechtspraak er is alleen mar een spaanse advocaat. Ik hoop dat deze uitlegging een beetje licht erover brengt. (…)”
2.11 Op 11 april 2023 heeft de stafjurist aan verweerder medegedeeld:
“[…] Voor wat betreft de naam van uw kantoor kunnen wij instemmen met hetgeen u als eerste optie hebt vermeld in uw e-mail van 28 maart jl ..
Wat dan volgens mij alleen nog openstaat is inderdaad uw kantoorhandboek. Die ontvang ik graag zodra deze gereed is.”
Door verweerder in Nederland gevoerde procedures
Echtscheidingsprocedure bij de rechtbank Amsterdam
2.12 Verweerder heeft mevrouw [P.] bijgestaan in een echtscheiding van haar partner [V.]. Gepoogd is om tot een gezamenlijk echtscheidingsverzoek te komen.
2.13 Op 16 januari 2023 schreef verweerder aan de advocaat van de heer [V.]:
“GEACHTE CONFRÈRE,
GELUKKIG NIEUWJAAR , collega.
IK WACHT OP UW VOORSTEL i.v.m. de geval van [V.] /[P.] (…). Het is een lange tijd sinds onze eerste contact. Ik heb aan U alle informatie en gegevens in verband met mijn cliënt gestuurd.
We willen een akkoord om een echtscheiding, om een gezamenlijk verzoekschrift te maken en een convenant te schrijven met een partner alimentatie die juist en fair kunnen zijn.
Dus, please , let me know whatever asap. .Dank U wel.”
2.14 Op 22 februari 2023 schreef verweerder aan de advocaat van de heer [V.]:
“Ik waacht op Uw voorstel, I heb alle documenten en informatie aan U gestuurd, een lange tijd geleden, om een voorstel voor partneralimentatie en/of vergoeding voor een scheiding op wederzijds te sluiten.
AUB Ik wil een antwoord hebben, spoedig mogelijk , omdat wij wachten al een lange tijd , anders Ik zal mijn cliënt raden om een verzoekschrift tot echtscheiding aan de rechtbank doen.”
2.15 Op 13 mei 2023 heeft de heer [V.] een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Amsterdam.
2.16 Verweerder heeft op 13 juli 2023 namens mevrouw [P.] een verweerschrift ingediend. In het verweerschrift staat onder meer:
“Compensatie voor het gebruik echtelijke woning
3.1 Aan de man is het voorlopig gebruik van de echtelijke woning tot nu toe. De vrouw verzoekt uw rechtbank om haar te compenseren voor het gebruik exclusief van de echtelijke woning door de man gedurende de tijd vanaf december 2022 tot het heden en daarna zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. De vrouw moet elke maand 400€ betalen voor haar woning.
(…)
3.3 De vrouw acht het juist en passend wanneer er een gebruiksvergoeding wordt bepaald. Er zijn verschillende manieren om een gebruiksvergoeding te becijferen. De kosten die het gebruik van een woning oplevert voor de partij die niet in de woning kan verblijven. De vrouw acht het redelijk om de gebruiksvergoeding te relateren aan de helft van de kosten van haar woning. De vrouw zal een exacte berekening van dat bedrag nader in het geding brengen en haar verzoek ook op dit punt nader aanvullen.
Partneralimentatie
(…)
4.2 Desalniettemin de rechtbank kan rekening houden over ene recht om partneralimentatie te herkennen. En dat misschien komt de rechtbank tot een beslissing m een compensatie te bepalen. De vrouw vraagt aan de rechtbank dat de man een bedrag van €400,00 moet betalen. Dat is juist en grond voor deze verweer. De vrouw zal dat verzoek ook indienen.
Het petitum van de vrouw na verweer tegen verzoek van de man en aanvulling van de gronden komt als volgt te luiden:
REDENEN WAAROM:
De vrouw zich wendt tot uw rechtbank met het verzoek, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. Tussen partijen, op 24 juni 2019 huwelijk te Amsterdam Nederland en nu de echtscheiding uit te spreken.
II. Te bepalen dat de vrouw moet een partneralimentatie hebben.
III. Te bepalen dat de man moet aan de vrouw met ingang van de datum van de in deze proces althans met ingang van een zodanige datum als uw rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, met een bedrag van € 400 maandelijks zal bijdragen in de PARTNERALIMENTATIE van de vrouw durende vier jaren, hetzelfde tijd als de duur van het huwelijk.
IV. Te bepalen dat onmogelijkheid om een akkoord met rede en respect was niet mogelijk vanwege het gedrag van de man. De vrouw moeste de echtelijke woning verlaten vanwege de gedrag en drukte door de man aan haar gemaakt. Tijdens het proces een gebruiksvergoeding aan de vrouw dient te voldoen, gelijk aan de helft van de kosten van de huur, e.e.a. aan de hand van een nader door de vrouw in het geding te brengen berekening.
V. Kosten rechtens.
Voor wat betreft de zelfstandige verzoeken van de man verzoekt de vrouw uw rechtbank eerbiedig:
I. Echtscheiding: tot referte, AKKOORD.”
2.17 Op 2 april 2024 heeft de rechtbank Amsterdam op het verzoek beslist. De beschikking luidt, voor zover hier van belang:
“3.2.1. De rechtbank begrijpt dat de vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud dient te betalen van € 400,- per maand met ingang van de datum van het verzoekschrift althans met ingang van een zodanige datum als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, gedurende vier jaren.
(…)
3.2.6. (…) Op degene die zo’n verzoek tot partneralimentatie doet rust de stelplicht ten aanzien van de huwelijksgerelateerde behoefte en behoeftigheid. De vrouw heeft echter niets gesteld over (de hoogte van) haar behoefte en behoeftigheid en heeft daarmee dus niet aan haar stelplicht voldaan. De enkele stelling dat de vrouw gecompenseerd moet worden en het (overigens pas ter zitting) overleggen van financiële gegevens is daarvoor in ieder geval onvoldoende. (…)
3.3.1. De rechtbank begrijpt dat de vrouw een gebruiksvergoeding verzoekt vanaf december 2022 tot zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand (…)
3.3.5. De rechtbank overweegt als volgt. De vrouw heeft geen wettelijke grondslag gesteld voor haar verzoek. Bij gemeenschappelijk eigendom kan op grond van artikel 3:169 BW een gebruiksvergoeding worden verzocht door de eigenaar die niet het gebruik heeft van het gemeenschappelijke goed. Gesteld nog gebleken is echter dat sprake is van gemeenschappelijk eigendom. De man heeft aangevoerd dat de woning zijn privé eigendom is omdat hij deze al vóór het huwelijk heeft aangekocht. De vrouw erkent dat. De vrouw heeft daarmee geen recht op een gebruiksvergoeding op grond van artikel 3:169 BW. Een andere grondslag voor toewijzing van het verzoek van de vrouw is gesteld noch gebleken. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw dan ook af.
Voorlopige voorziening bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
2.18 Op 9 januari 2024 heeft de rechtbank Arnhem een beschikking gegeven in een familierechtelijke zaak van mevrouw [A.]. De hogerberoepstermijn liep tot 9 april 2024.
2.19 Eind maart 2024 heeft mevrouw [A.] zich tot verweerder gewend.
2.20 Op 4 april 2024 heeft verweerder zelfstandig hoger beroep ingesteld namens zijn cliënte mevrouw [A.] tegen de beschikking van de rechtbank Arnhem.
2.21 Op 1 juli 2024 heeft een zitting plaatsgevonden bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Verweerder heeft mevrouw [A.] daarin bijgestaan, zonder dat een Nederlandse advocaat aanwezig was bij de zitting. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard in deze zaak geen samenwerking te hebben gezocht met een Nederlandse advocaat.
2.22 Op 1 juli 2024 heeft de deken een kopie van het dossier opgevraagd bij verweerder.
2.23 Op 2 juli 2024 reageerde verweerder:
“In de eerste plaats , moet ik zeggen dat ik sorry ben voor de misschien niet goed toegepaste toepassing van mijn praktijk als advocaat van een andere EU-lidstaat in mijn eerste keer hier bij een Gerechtshof Ik moet voor bepaalde zaken de samenwerking van een Nederlandse advocaat van art 1 van de AW. Dat heb ik niet gedaan in deze situatie en met dit geval,en de procedure is gestopt tot ik terugkomt met de samenwerking van een Nederlandse advocaat.
Het was een heel heel urgent, dringend geval , in een ingewikkelde situatie van mijn cliënte , een vreselijke situatie echt waar, en ik heb geen tijd en geen goed advies over artikel 16 j gehad , o f ik hen iet aan een Nederlandse advocaat zijn of haar samenwerking heeft gevraagd i.v.m. met art 16h AW
Ik ben onder artikel 16.h en weet ik wel dat ik , voor bepaalde zaken, mocht en moet een samenwerking van een Nederlandse advocaat hebben.
In ieder geval moet ik u melden dat ik zei tegen de Gerechtshof dat ik sorry ben, het was mijn eerste keer in deze situatie en dat ik alle instructies van het Gerechtshof volg en dan zal ik terugkomen in het proces met een Nederlandse advocaat. Vanzelfsprekend dat ik terug kwam aan de pagina van de NOvA om te kijken nog steeds mijn eigen situatie, Ik begreep dat ik ben nog steeds in mijn drie eerste jaren , die ik werk permanent in Nederland en woont en werk hier , onder de oorspronkelijke titel als abogado.
I.V.M. met uw vraag, zal ik alle documenten van de zaak sturen als u wil _? Of misschien, als de zaak een beetje te groot is, stuur ik alleen maar de belangrijkste documenten , bijvoorbeeld vonnis en beschikking, die waren de eerste aanleg en mijn beroepschrift tegen deze.?
Ik weet dat ik moet de regels van Nederland en de gedragsregels respecteren, Sorry , volgens mij het een kwestie van praktijk en nog steeds ik ben aan de “never ending process of learning” en wat ik doe nou is andere collega’s aanvragen onmiddellijk om met mij samenwerken, de procedure daar , die is gestopt nog steeds starten met alles correct en aan U informeren en vragen ook.
A.U.B. mag ik u vragen om meer informatie hierover? kunt u me illustreren precies welke soort samenwerking ik moet hebben met Nederlandse advocaten van art 1 AW ? Is er een lijst bijvoorbeeld of wat ik kan doen alleen en wat ik niet kan doen alleen, bij rechtbanken en bij een gerechtshof ?”
2.24 Op 8 juli 2024 schreef verweerder aan de stafjurist:
“Dank u wel voor ons gesprek . Morgen bij de afspraak in uw kantoor breng ik het dossier mee . i.v.m.. Zaak 2353372-.Hartelijk bedankt en nog steeds sorry.
Om te voorkomen dit probleem in andere komende zaken moet ik nu vragen. Nog steeds een praktische kwestie omdat ik heb mijn eigen kantoor als zelfstandige advocaat, abogado ,[ACHTERNAAM VERWEERDER] ABOGADO ,Spaanse Advocaat in de sociale advocatuur , en met de [Spaanse organisatie] ,die ook samenwerkt in bepaalde subsidies met de Gemeente [plaats] , en ik ben advocaat voor spaanstalige werknemers die heel weinig inkom hebben en ook vrouwen die moeten soms onmiddellijk hulp krijgen i. v. m. huiselijk geweld en gender geweld.
We zijn heel weinig Spaanse advocaten in het land en ik heb veel cliënten. Andere Spaanstalige advocaten zijn niet van hetzelfde rechtsgebied. Van mijn sociale advocatuur met subsidies en programma’s voor sociale informatie , en ook vanaf de Spaanse Ambassade kreeg ik cliënten ook, Vandaar ik kan gevallen krijgen, ik kreeg inderdaad nieuwe gevallen maar ik weet niet waar ik echt een samenwerking kan vinden. Ik ken niet zoveel advocaten en advocaten die spreken spaans is bijna onmogelijk , dat is mijn goede punt dat ik ben spaanstalige, Ik heb veen cliënten aan het wachten en dan moeten weten wat is precies samenwerking
omdat ik moet werken onder mijn eigen kantoor of misschien moet ik associated worden met een ander kantoor. Maar ,
Ik nou zoek een advocaat of een kantoor om met mij samenwerken , als begeleiders , zoals U heeft aan mij verteld, en vraag U als volgt
1) Mag het elke advocaat zijn van algemene praktijk of andere rechtsgebieden of disciplines van recht , of moet het een familierechtadvocaat zijn ? ( Civiele recht )
2) Kan ik in zaken voor de kantonrechter, waarin de wet de verplichting van een advocaat niet voorschrijft, zelfstandig optreden ? ( Arbeidsrecht ) Ik denk wel maar ik wil het zeker weten.
3) Ik ben aan het zoeken met collega’s en ook met andere advocaten die ik een intervisie sessie gehad heb, binnen verplicht 8 uren intervisie van het laatste jaar . . Heeft de Afdeling Den Haag of NOvA een lijst van advocaten die andere advocaten van de EU helpen met deze situatie??
4) Welke juridische instrument/en zou ik moeten gebruiken voor een samenwerking : samenwerkingscontract tussen kantoren , maatschapscontract, to become associated in another law firm, overeenkomst -opdracht ? Een ander heel belangrijk ding is dat ik moet werken en ook specifieke opleidingen volgen om zich volledig in RvR te registreren , en nog steeds kreeg ik geen steun van de RvR voor toevoegingen .
Ik heb 36 punten gemaakt en meer dan 10 punten in arbeidsrecht en familierecht dan nodig, in 2023. Maar RvR wil een specifieke cursus van 20 punten voor elk rechtsgebied, dan moet ik 40 punten in 2024.
Ik heb veel contacten met andere advocaten, nederlandse advocaten ,soms spreek spaans ook, maar geen overeenkomst of zo. maar ik heb collega’s met wie ik heb een bepaalde geval gemaakt , andere collega’s met wie misschien ik kan associate
Dank u wel, en sorry voor de moeite, en tot morgen ..”
2.25 Op 11 juli 2024 schreef de deken aan verweerder:
“Op 9 juli jl. hebben twee stafjuristen bij mij op kantoor met u gesproken. Dit gesprek vond plaats naar aanleiding van een signaal over een door u bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden aanhangig gemaakte hoger beroepsprocedure. Deze procedure betreft het dossier [A.]/[Van H.]. U heeft een kopie van dit dossier overgelegd.
Artikel 16h lid 1 Advocatenwet
U bent als advocaat ingeschreven op het tableau van de Nederlandse orde van advocaten op grond van artikel 16h eerste lid Advocatenwet. Op grond van artikel 16j van de Advocatenwet dient u voor de uitoefening van de werkzaamheden die met de vertegenwoordiging en de verdediging van een cliënt in rechte verband houden samen te werken met een overeenkomstig artikel 1 in Nederland ingeschreven advocaat voor zover ingevolgde de wet de bijstand of vertegenwoordiging van een advocaat is voorgeschreven. Dat betekent dat u ten behoeve van proceshandelingen steeds een Nederlands advocaat moet inschakelen en dat u niet zelfstandig proceshandelingen bij de rechtbank of het Gerechtshof mag verrichten. U erkende dat u op de hoogte bent van deze regel.
U heeft uitgelegd dat uw cliënte, mevrouw [A.], in een zeer moeilijke situatie verkeerde en dat er nog slechts drie weken waren om hoger beroep in te stellen.
De stafjuristen hebben u verteld dat u desondanks een Nederlandse advocaat had moeten inschakelen en dat uw cliënte zich tot het juridisch loket of desnoods tot de deken van de orde van advocaten had kunnen wenden met een artikel 13-verzoek (verzoek aanwijzing advocaat).
In de zaak [A.]/[Van H.] heeft u op 2 april 2024 zelfstandig een hoger beroepschrift ingediend. De wederpartij heeft vervolgens een verweerschrift ingediend. Er is op 1 juli 2024 een zitting geweest bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Tijdens de zitting is geconstateerd dat u niet bevoegd bent zelfstandig proceshandelingen te verrichten. De procedure is vervolgens aangehouden om u/uw cliënte de gelegenheid te geven een Nederlandse advocaat in te schakelen. Waarschijnlijk zal [mr. T] de procedure verder voeren, waarbij u als tweede advocaat (niet procesadvocaat) zult optreden. De stafjuristen hebben u verzocht het proces verbaal van de zitting naar mij toe te sturen.
Op de vraag van de stafjuristen of de procedure bij het Hof de enige procedure was waarin u zelfstandig hebt opgetreden, gaf u te kennen dat het wel de enige zaak bij het Hof betrof. Op de vervolgvraag of u bij de rechtbank ook zelfstandig procedures hebt gevoerd hebt u erkend dat u bij de rechtbank meerdere procedures zelfstandig heeft gevoerd. De stafjuristen hebben u verzocht een lijst van de door u bij de rechtbank gevoerde procedures te overleggen.
Artikel 16i Advocatenwet
Op grond van het gestelde in artikel 16i Advocatenwet bent u gehouden uw beroepswerkzaamheden in Nederland uit te oefenen onder uw oorspronkelijke beroepstitel, in uw geval dus Abogado. In het kader van de opgave nieuw kantoor heeft u veelvuldig met [de stafjurist] overleg gehad over de wijze waarop u zich op uw website en in andere uitingen mocht presenteren. Daarbij is u duidelijk kenbaar gemaakt dat het u niet is toegestaan om uzelf voor te doen als advocaat. Zoals u bekend moet zijn uit de eerder gemaakte afspraken is alleen de vermelding [achternaam verweerder] Abogado, Spaanse advocaat, niet voldoende. U dient daarbij te vermelden dat het een vertaling betreft en dan tussen aanhalingstekens op grond van welke wet-/regelgeving u advocaat bent, in de trant van lid van de Spaanse Orde van Advocaten ICAM (Ilustre Colegio de Abogados de Madrid).
Wij hebben geconstateerd dat u in strijd met de afspraken die destijds zijn gemaakt nog altijd vermeldt dat u advocaat bent. Zo hebt u als kantoornaam [ACHTERNAAM VERWEERDER] Advocaat geregistreerd. Tijdens het gesprek gaf u te kennen dat u dat destijds bij de Kamer van Koophandel hebt gewijzigd. Zoals [de stafjurist] u tijdens het gesprek heeft kenbaar gemaakt zijn de gegevens op het tableau (BAR) niet gekoppeld aan de gegevens bij de Kamer van Koophandel. U dient dan ook zelf via MijnOrde (…) uw gegevens aan te passen en ervoor zorg te dragen dat uw gegevens in overeenstemming zijn met de gemaakte afspraken. Ditzelfde geldt voor de informatie op uw website. De stafjuristen hebben u erop gewezen dat u op uw website ten onrechte op vermeldt dat u advocaat bent. Dit is tegen de met u gemaakte afspraken.
Samenvattend
Ik constateer dat u in strijd met artikel 16j Advocatenwet zelfstandig procedures heeft gevoerd. Ik constateer ook dat uw inschrijving op het tableau niet in overeenstemming is met artikel 16i Advocatenwet en dat uw website niet voldoet aan de wettelijke regelgeving, hoewel daar expliciete afspraken over zijn gemaakt. Zoals door de stafjuristen kenbaar gemaakt vind ik uw handelen ernstig en beraad ik mij nog over de tegen u te nemen stappen. Mogelijk zal ik overgaan tot het indienen van een dekenbezwaar tegen u bij de Raad van Discipline. Alvorens ik daartoe een beslissing neem zal ik eerst, zoals door de stafjuristen reeds kenbaar gemaakt, een bezoek brengen aan uw kantoor.
Ik verzoek u voor 1 augustus 2024 uw inschrijving op het tableau en uw website zodanig aan te passen dat deze in overeenstemming zijn met artikel 16i Advocatenwet. Ik verwijs u naar de daarover met [de stafjurist] in 2023 gevoerde correspondentie.
Ik verzoek u tevens mij voor 1 augustus 2024 de volgende stukken toe te sturen:
- Een lijst met zaken, waarin u zelfstandig heeft geprocedeerd;
- Het proces-verbaal van de zitting van 1 juli 2024 bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Ik verneem ook graag voor 1 augustus 2024 van u welke advocaat u in het vervolg als proces-advocaat zult inschakelen. (…)”
2.26 Op 16 juli 2024 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de cliënte van verweerder, mevrouw [A.], niet-ontvankelijk verklaard en haar veroordeeld in de proceskosten van € 2.428,-. Het gerechtshof heeft daarbij onder meer overwogen:
“6.1. Het hof zal de moeder niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek voor zover dit een voorlopige voorziening dan wel een incidenteel verzoek betreft.
6.2. (…)
6.3. Op vragen van het hof heeft [verweerder], abogado op de mondelinge behandeling verteld dat hij als advocaat is ingeschreven bij de Spaanse orde van advocaten en dat hij advocaat is in de Europese Unie op de voet van artikel 16h Advw. Uit de via de website van de NOVA te raadplegen gegevens blijkt inderdaad dat [verweerder], abogado is ingeschreven onder artikel 16h Advw. Uit artikel 16j Advw, eerste volzin, volgt dat voor de uitoefening van de werkzaamheden die met de vertegenwoordiging en de verdediging van een cliënt in rechte verband houden de advocaat, bedoeld in het eerste lid van artikel 16h Advw, samenwerkt met een overeenkomstig artikel 1 in Nederland ingeschreven advocaat voor zover ingevolgde de wet de bijstand of vertegenwoordiging van een advocaat is voorgeschreven.
6.4. [Verweerder], abogado heeft een beroepschrift bij het hof ingediend, met daarbij een verzoek om een ‘neven-voorlopige voorziening’. Het hof interpreteert dit verzoek, dat qua taal, inhoud en grondslag in hoge mate onbegrijpelijk is, als een incidenteel verzoek/voorlopige voorziening voor de duur van de procedure in hoger beroep. Zo heeft ook (de advocaat van) de vader het opgevat, blijkens het gevoerde verweer. Voor het indienen van een beroepschrift als ook een daarbij verzochte voorlopige voorziening dan wel ene incidenteel verzoek, is de vertegenwoordiging van een advocaat voorgeschreven, zoals bedoeld in artikel 16h Advw. Op vragen van het hof heeft [verweerder], abogado verteld dat hij in deze zaak geen samenwerking heeft gezocht met een overeenkomstig artikel 1 Advw in Nederland ingeschreven advocaat. Het hof is daarom van oordeel dat [verweerder], abogado niet bevoegd was het incidentele verzoek/ de voorlopige voorziening bij het hof in te dienen. [Verweerder], abogado heeft op de mondelinge behandeling aan het hof gevraagd of hij dit gebrek nog kan herstellen. Het hof is van oordeel dat daarvoor in deze procedure geen ruimte is, enerzijds gelet op het spoedeisend karakter daarvan en anderzijds gelet op de hoge mate van onbegrijpelijkheid van het verzoekschrift. Het hof komt gelet op het voorgaande tot de conclusie dat de moeder niet kan worden ontvangen in haar verzoek.
6.5. (…) In de omstandigheid dat het namens de moeder gedane verzoek is gedaan door een daartoe niet bevoegde (Spaanse) advocaat, ziet het hof aanleiding moeder te veroordelen in de kosten van de voorlopige voorziening/ het incidentele verzoek aan de zijde van de vader (…). Het hof vindt gezien de aanleiding voor deze kostenveroordeling wel dat het [verweerder] zou sieren indien hij deze kosten voor zijn eigen rekening neemt.”
Correspondentie met de deken naar aanleiding van de voormelde procedures
2.27 Op 21 juli 2024 schreef verweerder aan de deken:
“Hartelijk dank voor uw brief van 11 juli 2024. Ik heb geprobeerd alles goed in te schatten en u zo goed mogelijk te antwoorden. Vergeef me, door dit alles moet ik over veel dingen nadenken. Ik ga eerst de eenvoudige dingen beantwoorden en laat de complexere dingen voor het laatst. (…)
De lijst van zaken, na het doornemen van al mijn activiteiten is slechts twee zaken, een omstreden echtscheiding bij de Rechtbank in Amsterdam en een echtscheiding met wederzijds goedvinden bij de Rechtbank in Den Haag, plus twee andere zaken die ik heb opgetreden met [mr. Van T] als tweede advocaat, maar op haar verzoek, laten we zeggen, in totaal vier zaken. Ik zal u daar een gedetailleerde lijst van geven. Ik moet toegeven dat ik ook twee keer voor de Kantonrechter ben geweest in arbeidszaken en twee keer voor twee jeugdrechters in zittingen over OTS-maatregelen, maar in deze zaken schrijft de wet niet de verplichting van een advocaat voor.
Ik ga uw instructies opvolgen om mijn status als advocaat en niet als advocaat, in alles beter zichtbaar te maken. Op mijn website staat al “Abogado” en in mijn e-mail is de handtekening “Abogado, en mijn ICAM-nummer en mijn ICAM-oorsprong worden ook getoond. Op het gestempelde papier van het kantoor staat advocaat en ik schrijf iedereen altijd aan als advocaat, en ik schrijf iedereen altijd aan als advocaat, en ik schrijf iedereen altijd aan als advocaat. U een vertaling kunnen vinden van “spaanse advocaat “, tussen aanhalingstekens, als ware het een vertaling, zoals [de stafjurist] me vertelde of zoals ik het begreep.
Misschien heb ik iets verkeerd begrepen, dat is mogelijk, maar ik zal proberen uw aanwijzingne in alles op te volgen, dat verzeker ik u.’
Ik heb mijn naam ook veranderd in abogado en ik heb het ook in de KvK gedaan, de officiële naam van de KvK is [achternaam verweerder] Abogado. Als U ziet dat in mijn mail ook advocaat staat en als ik een huis onderteken zowel e-mail als post zet ik Abogado “spaanse advocaat” tussen aanhalingstekens, ik sta erop.
Als ik iets verkeerd heb begrepen of niet goed heb gedaan, dan ben ik bereid om te leren en te corrigeren en ook om mijn fouten toe te geven, maar AUB, ik sta erop dat er geen kwade trouw of poging tot misleiding iets dergelijks is geweest, zoals u misschien denkt. Alstublieft, ik vraag om uw hulp en ik vraag u te begrijpen dat ik weet dat de Orde van Advocaten ons niet alleen moet helpen, maar er ook voor moet zorgen dat de advocatuur goed wordt uitgeoefend en dat de eigen ethische regels van het land worden toegepast, dat weet ik en daar doe ik mijn best voor.
Wat betreft de zaak [A.] / [Van H.]: we hebben het beschikking ontvangen. Ik voeg het hierbij. Ook is er weer een mondelinge behandeling van de hoofdzaak vastgesteld op 29 augustus ,14.00 uur. Ik ben wanhopig op zoek naar een Nederlandse advocaat die met mij of ik met hem of haar verder procederen wil.
De afwijzing van het voorlopige vorzieningen geding kan niet negatiever zijn voor de belangen van mijn cliënt, [A.], een Spaanstalige vrouw die al drie jaar in een sociaal isolement verkeert, voor haar zoon zorgt en tijdens de pandemie geen recht heeft om in haar huis te blijven wonen, waar zij als gezin heeft gewoond, met har ongehuwde partner en hun gezamenlijke kind, een gezinshuis dat, zo lijkt het, geen gezinshuis is. Zonder hulp kan ze dus niet voor haar zoon zorgen, die ze niet wil opgeven, en kan ze ook geen huis vinden.
Om dit te kunnen doen, heeft zij steun nodig in de vorm van alimentatie en partneralimentatie, omdat er volgens het EVRM sprake was van gezinsleven, en ik vind dat in de vorm van een voorlopige voorziening redelijk. Het Hof lijkt een andere mening toegedaan. Het oordeel is negatief in dit eerste deel van de zaak. Ik was niet in staat om te spreken over de inhoud van de zaak op de hoorzitting en mijn cliënt ook niet, hoewel we aanwezig waren met een beëdigde tolk. Maar laten we naar het tweede deel gaan, ik hoop dat ik daartoe in staat zal zijn.
Ik vraag [mr. Van T.] om me hierbij te helpen, maar ik heb nog niet kunnen achterhalen of ze dat kan of niet. Ze heeft het erg druk. En de datum/data zijn slecht. Ik ben ook op zoek naar een andere advocaat om me hier te helpen.
Aan de andere kant is het moeilijk uit te leggen dat een abogado/advocaat op bijna 250 kilometer afstand niet veel kan doen om iemand die het systeem niet kent, die de taal niet spreekt, die de digitalisering niet kent, die heft geen sociale network, die niemand vertrouwt, niet alleen juridisch maar ook sociaal te kunnen helpen.
Ik ben een Spaanse advocaat/abogado die spaans kan spreken, en daarom hebben veel mensen mij nodig, maar ik heb de middelen niet, ik ben een sociaal advocaat en ik probeer mensen te helpen, dat is alles, maar ik kan deze persoon, mijn cliënt, niet eens begeleiden naar het Juridishe Loket, naar sociale diensten, naar het wijkteam, naar het gemeentehuis en vele andere dingen die zij moet doen, om haar leven te herbouwen vanuit deze stad in Nederland.
Ik hoop snel iets van u te horen. En sorry voor mijn vertraging misschien. Met al mijn respect en nog steeds met mijn wens om zo goed mogelijk aan de deontologische regels te voldoen.”
2.28 Op 31 juli 2024 heeft verweerder aan de deken kenbaar gemaakt dat hij de naam van zijn kantoor in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel had aangepast, welke advocaat hem zal vergezellen in de zaak van mevrouw [A.] en heeft verweerder een lijst van gevoerde procedures opgestuurd. Uit de lijst van zaken volgt dat verweerder nog twee echtscheidingsprocedures heeft gevoerd bij de rechtbank Den Haag, waarvan één bijgestaan door een familierechtadvocaat, twee ondertoezichtstellingen bij de kinderrechter en één zaak bij de politierechter.
2.29 Ter zitting van 19 augustus 2024 heeft de raad vastgesteld dat verweerder zich op zijn LinkedIn-pagina uitgeeft als “lawyer abogado advocaat” en “echtscheidingsadvocaat”.

3 KLACHT
3.1 De deken legt het volgende ten grondslag aan het dekenbezwaar.
3.2 Volgens de deken heeft verweerder met zijn handelwijze laten blijken niet in staat te zijn om de praktijk behoorlijk uit te oefenen. Daar komt bij dat verweerder de ernst van de situatie niet inziet. Verweerder heeft tot op heden de aanwijzingen om de teksten op zijn website aan te passen, niet opgevolgd. Ten aanzien van de procedure bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden beklaagt verweerder zich erover dat hij tijdens de zitting niet inhoudelijk aan het woord is gekomen. Hij refereert op geen enkele wijze aan het feit dat zijn cliënte niet-ontvankelijk is verklaard, omdat verweerder zelf niet bevoegd was het beroepschrift in te dienen zonder daarbij samen te werken met een Nederlandse advocaat (hetgeen hij heeft nagelaten) en dat het beroepschrift bovendien volgens het gerechtshof in hoge mate onbegrijpelijk was. Uit het dossier blijkt niet dat verweerder zijn cliënte ervan op de hoogte heeft gesteld dat hijzelf tekort is geschoten bij de behartiging van haar belangen.
3.3 De deken heeft desgevraagd verklaard een schrapping van verweerder noodzakelijk te vinden. Verweerder heeft dan wel aangegeven de instructies van de deken over de naamvoering van zijn onderneming op te volgen en op zoek te zijn naar een advocaat die zijn cliënte in de hogerberoepsprocedure bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden kan bijstaan, maar de deken is er allerminst van overtuigd dat verweerder ook in andere procedures, waarbij vertegenwoordiging door een advocaat noodzakelijk is, een Nederlandse advocaat zal inschakelen. De deken weegt mee dat verweerder zijn cliënten ook van advies kan voorzien zonder dat hij als advocaat staat ingeschreven.
3.4 De deken acht het niet langer verantwoord om rechtzoekenden aan verweerder toe te vertrouwen. Ook acht zij verweerder niet langer in staat tot een redelijke en adequate oordeelsvorming, waardoor geen sprake meer is of kan zijn van een behoorlijke praktijkvoering. Verweerder heeft volgens de deken in strijd gehandeld met de artikelen 16i, 16j, 16k en 10a van de Advocatenwet, artikel 7.4 van de Verordening op de advocatuur (Voda) en gedragsregels 1, 2, 8, 9, 12 en 29.

4 STANDPUNT VAN DE ICAM
4.1 De ICAM heeft – kort samengevat – gewezen op het belang van het vrije verkeer van diensten. De buitenlandse advocaat mag zelfstandig opereren op het gebied van het eigen nationale recht, het nationale recht van het ontvangende lidstaat en het Unie- en internationale recht. De ICAM wijst erop dat verweerder niet discriminerend behandeld mag worden vanwege zijn nationaliteit of omdat hij uit een andere lidstaat afkomstig is. De ICAM verzoekt de raad daarmee rekening te houden in de beoordeling van alle relevante feiten en omstandigheden.

5 VERWEER
5.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd.
Uitgeven als ‘abogado’
5.2 Ten aanzien van zijn website, wijst verweerder erop dat hij onlangs alle teksten heeft aangepast zodat duidelijk is dat hij optreedt als ‘abogado’. Soms is het niet mogelijk om het woord ‘advocaat’ niet te gebruiken, omdat dit nodig is voor de vertaling. Verweerder maakt bij elke rechtbank aan het begin van de procedure duidelijk dat hij ‘abogado’ is.
Samenwerking met advocaten
5.3 Verweerder meent dat hij aan artikel 16j van de Advocatenwet voldoet als hij vragen stelt aan Nederlandse advocaten, hen om advies vraagt of om hulp verzoekt bij formulieren, modellen en studie. In het bijzonder heeft verweerder voor de echtscheidingszaken begeleiding en formulieren ten behoeve van het verweerschrift gevraagd en heeft hij een boek en de wet bestudeerd. Verweerder noemt daarbij zeven advocaten van wie hij in alle gevallen advies heeft gekregen. Hij heeft geen samenwerkingsovereenkomsten met deze advocaten. Verweerder wijst erop dat hij in 2023 36 opleidingspunten heeft behaald, waarvan 15 opleidingspunten in het personen- en familierecht.
5.4 Ook wijst hij op de beslissing van de raad van discipline Arnhem-Leeuwarden van 27 februari 2012 (RvD Arnhem-Leeuwarden 27 februari 2012, ECLI:NL:TADRARN:2012:YA2568) en het arrest van het Hof van Justitie van 25 februari 1988 (HvJ EG 25 februari 1988, ECLI:EU:C:1988:98, Commissie/Duitsland). Volgens verweerder hanteert de deken een onjuiste uitleg van ‘samenwerking’ uit artikel 16j van de Advocatenwet, door te eisen dat de buitenlandse advocaat niet alleen naar de hoorzitting kan komen. Deze interpretatie verhindert een buitenlandse advocaat de facto om op te treden voor cliënten. Het digitale systeem voor de Rechtspraak is bovendien maar toegankelijk voor één advocaat en de Raad voor Rechtsbijstand geeft ook maar voor één advocaat een toevoeging. Daardoor zouden Nederlandse advocaten gratis moeten meekomen naar de zitting, zou verweerder zelf die kosten moeten voorschieten of zou de cliënt dit moeten betalen, terwijl die dat niet kunnen betalen.
5.5 In twee zaken heeft verweerder zelfstandig geprocedeerd op de zitting, maar dat was naar zijn mening noodzakelijk om de belangen van de cliënten te verdedigen. Bij één zaak voor de rechtbank Den Haag heeft verweerder een gezamenlijk echtscheidingsverzoek ingediend, maar daarin heeft geen zitting plaatsgevonden. Het was niet zijn intentie om de Advocatenwet te overtreden. Verweerder heeft dit gedaan uit interesse voor zijn cliënten en ter bescherming van hun belangen. De cliënten hadden hiermee ingestemd en verweerder is ervan overtuigd dat dit juist was. Hij wijst erop dat hij een sociaal advocaat is en opkomt voor arme Spaanstaligen die in moeilijke omstandigheden verkeren. Verweerder is gespecialiseerd in het socialezekerheidsrecht, burgerlijk recht en arbeidsrecht. Verweerder wijst erop dat hij zijn cliënten in geen geval schade heeft berokkend en dat hij in hun belang heeft gehandeld. Zij waren volledig geïnformeerd en wilden de diensten van verweerder hebben en zich niet tot anderen wenden. Via de Raad voor Rechtsbijstand krijgen de cliënten ook geen Spaanstalige ‘abogado’.
Procedure bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
5.6 Ten aanzien van mevrouw [A.], wijst verweerder erop dat zij na een kort geding haar huis moest verlaten en bij beschikking van 9 januari 2024 een deel van het gezag over haar kind was verloren, die de hoofdverblijfplaats bij de man zou krijgen. In beide procedures was zij niet naar de zitting gegaan, omdat zij het systeem niet begreep en niemand haar vertelde hoe ze om een advocaat kon vragen. Eind maart 2024 benaderde zij verweerder, op een moment dat er nauwelijks tijd was om hoger beroep in te stellen. Verweerder had geen tijd meer om een advocaat te zoeken en kon er ook geen vinden, zeker niet een advocaat die Spaans spreekt. Mevrouw [A.] wilde ook niet dat verweerder via de Raad voor Rechtsbijstand zou zoeken naar een advocaat, omdat zij wantrouwen had in het systeem en niemand haar hielp of voor haar vertaalde. De situatie van mevrouw [A.] zou ernstig zijn als er geen hoger beroep zou worden ingesteld. Verweerder had geen tijd om iets anders te doen en heeft een beroepschrift ingediend. Door hoger beroep in te stellen is de beschikking niet definitief geworden en bestaat er nog steeds de mogelijkheid om een onmenselijke situatie te corrigeren of ten minste minder erg te maken voor mevrouw [A.] als zij enige financiële steun kreeg uit het feit dat er sprake was van ‘family life’. Het was nodig om een voorlopige voorziening aan te vragen, omdat mevrouw [A.] anders op straat kwam te staan.
5.7 Verweerder wijst erop dat hij inmiddels een Nederlandse advocaat heeft ingeschakeld.
Evenredigheid maatregel
5.8 Verweerder heeft als verweer gevoerd dat de maatregel van een schorsing voor onbepaalde tijd disproportioneel is. Hoewel verweerder dit niet toegespitst heeft op het dekenbezwaar, gaat de raad er vanuit dat verweerder in het kader van zijn verweer tegen het dekenbezwaar dezelfde omstandigheden aanvoert over de disproportionaliteit van de maatregel. Daarover heeft verweerder het volgende naar voren gebracht:
5.9 Verweerder acht een schorsing niet evenredig. Dat is, stelt hij, bedoeld voor een zeer ernstige misdaad en zelfs als verweerder iets fout heeft gedaan, dan gelooft verweerder niet dat het heel ernstig was in zijn geval voor een maatregel als deze. Het is niet proportioneel als er een maatregel wordt genomen waardoor verweerder niet in staat wordt gesteld om zijn fouten te corrigeren en zichzelf te verbeteren. Verweerder meent dat hij moet kunnen blijven werken in zaken waarin geen verplichte procesvertegenwoordiging geldt. Een schorsing voor een EU-advocaat mag niet zo ver gaan als een schorsing voor een Nederlandse advocaat. Verweerder wijst erop dat de verzochte maatregel er toe zou kunnen leiden dat hij moet terugkeren naar Spanje.
Primaire en subsidiaire verzoeken
5.10 Verweerder verzoekt de raad primair – kort samengevat – om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat hij de Advocatenwet en gedragsregels niet heeft overtreden in zijn presentatie als ‘abogado’ en de procedures die hij heeft gevoerd. Ook verzoekt hij te bepalen wat de ‘samenwerking’ tussen een buitenlandse en Nederlandse advocaat moet inhouden.
5.11 Subsidiair verzoekt verweerder de raad – kort samengevat – om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, een tijdelijke schorsing op te leggen, waarbij hij nog in zaken waar geen verplichte procesvertegenwoordiging geldt kan optreden. Verweerder vraagt er rekening mee te houden dat geen schade is veroorzaakt of dat die schade niet ernstig is en dat hij in de sociale advocatuur werkt voor kwetsbare cliënten. Ook wijst hij op het vrije verkeer van diensten binnen de Europese Unie en dat de Nederlandse wetgever diverse advocatenkantoren wenst, in het bijzonder eenmanskantoren en de sociale advocatuur. Bij de tijdelijke schorsing verzoekt verweerder ook te bepalen dat hij zich gedurende die periode kan verbeteren, onder meer door de samenwerking met Nederlandse advocaten schriftelijk vast te leggen, meer specifieke cursussen te volgen zodat verweerder zich bij de Raad voor Rechtsbijstand kan inschrijven en dat verweerder altijd “abogado del ICAM van Madrid” met zijn lidnummer kan weergeven om zichtbaarheid te geven aan de herkomst van zijn titel.
5.12 Zowel primair en subsidiair verzoekt verweerder om rekening te houden met de ‘wettelijk verzachtende omstandigheden’ en zijn werkervaring.

6 BEOORDELING
Toetsingskader
6.1 Volgens vaste jurisprudentie van het hof dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 van de Advocatenwet omschreven normen, onder andere inhoudende dat advocaten zich dienen te onthouden van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Bij deze toetsing betrekt de tuchtrechter de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a van de Advocatenwet, waaronder de kernwaarde deskundigheid. De gedragsregels beogen invulling te geven aan de eisen die mogen worden gesteld aan een goede taakuitoefening door een behoorlijk advocaat. De tuchtrechter toetst aan de norm van artikel 46 van de Advocatenwet en niet aan de gedragsregels. Die gedragsregels kunnen overigens zo nodig wel van betekenis zijn bij bedoelde toets.
Welke verplichtingen gelden er voor een EU-advocaat in Nederland?
Unierechtelijke wetgeving – Richtlijn 77/249/EEG
6.2 Gelet op het vrije verkeer van goederen en diensten binnen de (inmiddels) Europese Unie, zijn er diverse Richtlijnen tot stand gekomen om het advocaten te vergemakkelijken om ook in andere lidstaten hun diensten te verrichten. Dit heeft geleid allereerst tot de Richtlijn 77/249/EEG van de Raad van 22 maart 1977 tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening door advocaten van het vrij verrichten van diensten (hierna: Richtlijn 77/249/EEG).
6.3 Uit de Richtlijn 77/249/EEG volgt dat advocaten uit andere lidstaten (hierna: buitenlandse advocaten), ook in de lidstaat van ontvangst hun werkzaamheden mogen uitvoeren onder de voorwaarden die ook gelden voor de aldaar gevestigde advocaten (hierna: nationale advocaten), met uitsluiting van enig vereiste inzake woonplaats of lidmaatschap van de beroepsorganisatie van de lidstaat van ontvangst. Bij de uitoefening van de werkzaamheden moet de buitenlandse advocaat de beroepsregels van de lidstaat van ontvangst in acht nemen (zie artikel 4 lid 1 en 2 van Richtlijn 77/249/EEG).
6.4 Uit diezelfde Richtlijn 77/249/EEG volgt dat buitenlandse advocaten de verplichting opgelegd kunnen krijgen door de lidstaat van ontvangst om, voor zover hier van belang, samen te werken met een advocaat die bij het betrokken gerecht praktijk uitoefent en die in voorkomend geval verantwoordelijk is tegenover dat gerecht (artikel 5 van Richtlijn 77/249/EEG).
Unierechtelijke wetgeving – Richtlijn 98/5/EG
6.5 Met de Richtlijn 98/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 ter vergemakkelijking van de permanente uitoefening van het beroep van advocaat in een andere lidstaat dan die waar de beroepskwalificatie is verworven (hierna: Richtlijn 98/5/EG) is geregeld dat buitenlandse advocaten hun beroep kunnen uitoefenen in andere lidstaten onder hun oorspronkelijke beroepstitel (artikel 2 van Richtlijn 98/5/EG).
6.6 Artikel 4 van Richtlijn 98/5/EG maakt duidelijk dat de werkzaamheden moeten worden uitgevoerd onder de oorspronkelijke beroepstitel zoals die luidt in de taal van de lidstaat van herkomst. Dat moet op een verstaanbare wijze en zodanig dat de buitenlandse advocaat niet kan worden verward met de beroepstitel van de lidstaat van ontvangst. De lidstaat van ontvangst kan daarbij vereisen dat de buitenlandse advocaat daarbij vermeldt bij welke beroepsorganisatie hij behoort en dat de buitenlandse advocaat melding maakt van zijn inschrijving (in de Engelse vertaling: ‘a reference to his registration’) bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst.
6.7 De werkzaamheden die de buitenlandse advocaat mag verrichten zijn, aldus artikel 5 lid 1 van Richtlijn 98/5/EG, dezelfde werkzaamheden als die de nationale advocaten mogen uitvoeren. De buitenlandse advocaat kan met name juridisch advies geven over het recht van de lidstaat van herkomst, het Gemeenschapsrecht (inmiddels: het Unierecht), het internationale recht en het recht van de lidstaat van ontvangst. Artikel 5 lid 3 van Richtlijn 98/5/EG regelt daarnaast dat in het geval van werkzaamheden waar een verplichte procesvertegenwoordiging door een advocaat geldt, dat de lidstaat van ontvangst mag verplichten dat de buitenlandse advocaat samenwerkt met een nationale advocaat en die tegenover de rechtelijke instanties verantwoordelijk is.
6.8 Ingevolge artikel 6 en 7 van Richtlijn 98/5/EG dienen buitenlandse advocaten ook de beroeps- en gedragsregels van de lidstaat van ontvangst na te leven. Houdt een buitenlandse advocaat zich daar niet aan, dan geldt het tuchtrecht van de lidstaat van ontvangst.
Nationale recht in de Advocatenwet
6.9 De voorgaande bepalingen zijn door de Nederlandse wetgever omgezet naar nationaal recht in de Advocatenwet. De Advocatenwet maakt een onderscheid naar bezoekende advocaten (artikelen 16a tot en met 16f, § 2a van de Advocatenwet) en buitenlandse advocaten die zich inschrijven op het tableau van de Nederlandse orde van advocaten (artikel 16g tot en met 16k, § 2b van de Advocatenwet). Verweerder behoort tot de laatstgenoemde groep, zodat de raad daarop nader zal ingaan.
6.10 Op grond van artikel 16h van de Advocatenwet heeft een buitenlandse advocaat het recht om permanent de werkzaamheden uit te voeren zoals nationale advocaten (als bedoeld in artikel 1 van de Advocatenwet) dat ook mogen doen. Daarvoor dient de buitenlandse advocaat zich te hebben ingeschreven op het Nederlandse tableau.
6.11 Artikel 16i van de Advocatenwet bepaalt dat de artikel 16h-advocaat is gehouden om zijn beroepswerkzaamheden in Nederland uit te oefenen onder zijn oorspronkelijke beroepstitel, zoals die luidt in de taal van de lidstaat van herkomst. Dit moet op een verstaanbare wijze en zodanig dat hij niet kan worden verward met – kort gezegd – de Nederlandse titel van advocaat. Daarbij moet de artikel 16h-advocaat vermelden bij welke beroepsorganisatie hij hoort alsmede zijn inschrijving op het tableau.
6.12 Bij het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor een verplichte vertegenwoordiging door een advocaat geldt, dient de artikel 16h-advocaat samen te werken met een Nederlandse advocaat (artikel 16j van de Advocatenwet). Daarbij geldt ook (voor zover hier relevant) het bepaalde in artikel 16e lid 2 en 3 van de Advocatenwet:
2. De samenwerkende advocaat dient zich tevoren te vergewissen van de bevoegdheid van de bezoekende advocaat tot uitoefening van het beroep van advocaat en is daarvoor verantwoordelijk tegenover het betrokken gerecht.
3. De samenwerkende advocaat stelt de bezoekende advocaat, alvorens deze voor de eerste maal als zodanig in rechte optreedt, voor aan de rechter die de leiding heeft van de terechtzitting.
6.13 Artikel 16k van de Advocatenwet bepaalt tot slot op dit onderdeel dat de artikel 16h-advocaat voor alle werkzaamheden die hij in Nederland uitoefent aan dezelfde beroeps- en gedragsregels, voorwaarden en verordeningen verbonden is als Nederlandse advocaten.
Gedragsregels voor Europese advocaten
6.14 Artikel 2.4 van de Gedragscode voor Europese advocaten luidt:
“Bij het verrichten van grensoverschrijdende activiteiten, kan een advocaat van een andere lidstaat ertoe gehouden zijn de beroeps- en gedragsregels van de balie van de lidstaat van ontvangst in acht te nemen. De advocaat is verplicht zich ervan te vergewissen welke gedragsregels op een bepaalde activiteit van toepassing zijn.”
6.15 Artikel 3.1.3 van de Gedragscode voor Europese advocaten luidt:
“De advocaat neemt geen zaak op zich, als hij weet of behoort te weten, dat hij niet de nodige bekwaamheid bezit om deze te behandelen tenzij hij dat doet met een advocaat die die bekwaamheid wél bezit. […].”
Beoordeling
6.16 De klacht van de deken valt, kort samengevat, uiteen in de volgende drie onderdelen:
1. Verweerder handelt niet in overeenstemming met artikel 16i van de Advocatenwet en volgt aanwijzingen van de deken daarover niet op;
2. Verweerder handelt niet in overeenstemming met artikel 16j van de Advocatenwet, door niet (op de juiste wijze) samen te werken met Nederlandse advocaten;
3. Verweerder handelt in strijd met de kernwaarde deskundigheid.
6.17 De raad gaat hierna op deze onderdelen in.
Uitvoeren van werkzaamheden onder oorspronkelijke beroepstitel
6.18 Uit artikel 16i lid 1 van de Advocatenwet volgt dat verweerder zijn werkzaamheden dient uit te voeren onder zijn oorspronkelijke beroepstitel: ‘abogado’. Dat moet op zodanige wijze dat verweerder niet kan worden verward met een (Nederlandse) advocaat, bedoeld in artikel 9a van de Advocatenwet. Het doel van deze bepaling is dat de rechtszoekende kan weten dat verweerder zijn beroepskwalificatie niet heeft verworven in Nederland en dat zijn oorspronkelijke opleiding niet noodzakelijk het Nederlandse recht heeft omvat (zie ook HvJ EU 7 november 2000, C-168/98, ECLI:EU:C:2000:598 (Luxemburg/Europees Parlement en Raad van de Europese Unie), § 34). Het tweede lid van artikel 16i van de Advocatenwet brengt met zich dat verweerder bovendien moet vermelden bij welke beroepsorganisatie hij is toegelaten alsmede zijn inschrijving op het tableau. In het geval van verweerder betreft dit de ICAM.
6.19 De deken heeft voldoende aangetoond dat verweerder niet overeenkomstig artikel 16i van de Advocatenwet heeft gehandeld. Uit het dossier volgt dat verweerder langere tijd verwarring heeft laten bestaan over zijn hoedanigheid, door zich voor zowel ‘abogado’ als ‘advocaat’ uit te geven. Verweerder heeft ook als zodanig erkend dat hij fout heeft gehandeld en heeft vervolgens aanpassingen doorgevoerd op zijn website. Veel van deze aanpassingen heeft hij pas na indiening van het dekenbezwaar gedaan. Ter zitting is echter gebleken dat verweerders webadres nog steeds deels bestaat uit de term ‘advocaat’, net als bij zijn website en LinkedIn-pagina. Verweerder laat daardoor nog steeds verwarring bestaan over zijn hoedanigheid als ‘abogado’, niet zijnde een advocaat als bedoeld in artikel 9a van de Advocatenwet.
6.20 Voor zover verweerder wel aanpassingen heeft doorgevoerd, heeft verweerder die bovendien niet volledig genoeg doorgevoerd. Verweerder heeft zich voor langere tijd aangeduid als: Abogado “Spaanse advocaat”. Daarbij ontbreekt echter (nog steeds) de vermelding van de ICAM en zijn lid-/registratienummer, zoals hij wel in zijn e-mail van 28 maart 2024 had voorgesteld aan het Ordebureau (zie overweging 2.10). Het Ordebureau had dat voorstel op 11 april 2024 ook goedgekeurd. Verweerder heeft echter ter zitting aangegeven het niet eens te zijn met de deken dat hij ook zijn lid-/registratienummer bij de ICAM dient te vermelden. Verweerder is daartoe echter wel gehouden, op grond van artikel 16i van de Advocatenwet. Deze wettelijke verplichting uit artikel 16i van de Advocatenwet vindt haar grondslag in artikel 4 van Richtlijn 98/5/EG. Deze richtlijn spreekt van een inschrijving (in de Engelse vertaling: ‘a reference to his registration’). Daaronder kan niets anders dan het lid-/registratienummer worden begrepen. De deken heeft dan ook terecht vereist dat door verweerder zowel de ICAM als verweerders lid-/registratienummer worden genoemd.
6.21 Gelet op het voorgaande, komt de raad tot het oordeel dat verweerder in strijd met artikel 16i van de Advocatenwet heeft gehandeld. Dit betekent dat het dekenbezwaar in zoverre gegrond is.
(On)voldoende samenwerking met Nederlandse advocaten
6.22 De raad dient vervolgens te beoordelen of verweerder voldoende heeft samengewerkt met nationale advocaten, waartoe hij op grond van artikel 16j van de Advocatenwet is gehouden. Gelet op het verschil van inzicht over de vorm en inhoud van die samenwerking, zal de raad hierna – mede aan de hand van jurisprudentie van het Hof van Justitie – uiteenzetten waaraan die samenwerking minimaal dient te voldoen. Daarna wordt beoordeeld of verweerder aan dit vereiste heeft voldaan.
6.23 Op grond van artikel 16e lid 2 en 3 van de Advocatenwet (in verbinding met artikel 16j van de Advocatenwet) dient de buitenlandse advocaat – kort samengevat – samen te werken met een nationale advocaat die verantwoordelijk is tegenover het betrokken gerecht. Het is aan verweerder en de samenwerkende advocaat zelf om te bepalen hoe deze samenwerking eruit komt te zien. De omvang van de samenwerking hangt daarmee sterk af van de omstandigheden van het concrete geval. Het Hof van Justitie neemt daarbij aan dat de buitenlandse advocaat en de nationale advocaat, mede gelet op de toepasselijke gedragsregels en op basis van hun professionele zelfstandigheid, in staat zijn hun samenwerking in een vorm te gieten die passend is voor de door de cliënt gegeven opdracht. Of en in hoeverre de samenwerking noodzakelijk is, kan bovendien mede afhangen van de loopbaan en beroepservaring van de buitenlandse advocaat. Het is aan de nationale rechter om te oordelen of dit het geval is (zie HvJ EU 10 maart 2021, C-739/19, ECLI:EU:C:2021:185 (An Bord Pleanála/The General Council of the Bar of Ireland & The Law Society of Ireland and the Attorney General, § 15, 34-38; en HvJ EG 25 februari 1988, C-427/85, ECLI:EU:C:1988:98 (Commissie/Duitsland), § 24). Anderzijds mag niet als vereiste aan de samenwerking worden gesteld dat de buitenlandse advocaat enkel ter zitting mag optreden als hij vergezeld is door een nationale advocaat, of dat de nationale advocaat als procesvertegenwoordiger dient op te treden. Het Hof van Justitie achter dergelijke beperkingen verdergaand dan noodzakelijk. Ook mogen, aldus het Hof van Justitie, geen ongerechtvaardigde regels worden gesteld aan de manier waarop de buitenlandse advocaat de samenwerking moet bewijzen (zie HvJ EG 25 februari 1988, C-427/85, ECLI:EU:C:1988:98 (Commissie/Duitsland).
6.24 Het is de raad niet gebleken dat verweerder heeft voldaan aan zijn samenwerkingsverplichting. Tegenover het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft verweerder, aldus het arrest, ter zitting desgevraagd aangegeven niet te hebben samengewerkt. Ook in de procedures bij de rechtbank Amsterdam en de rechtbank Den Haag heeft verweerder niet aangetoond de samenwerking te hebben gezocht, laat staan te hebben gevonden. Verweerder heeft slechts in zijn algemeenheid gesteld dat hij een aantal advocaten benadert voor advies en vragen, maar heeft dit verder niet onderbouwd. Hoewel niet van verweerder kan worden vereist dat hij samenwerkingsovereenkomsten sluit met deze advocaten, moet hij wel – op enige wijze – kunnen aantonen dat hij een nationale advocaat heeft aangezocht voor de samenwerking, dat de nationale advocaat daarmee heeft ingestemd en vervolgens op welke wijze zij in het concrete geval vorm hebben geven aan de samenwerking. Dat ontbreekt bij verweerder.
6.25 In het dossier bevinden zich geen aanknopingspunten die maken dat verweerder geheel geen samenwerking had hoeven zoeken met een nationale advocaat. De raad betrekt daarbij enerzijds de loopbaan en beroepservaring van verweerder en anderzijds de aard, complexiteit en het toepasselijk rechtsgebied van de betreffende procedures (vergelijk de conclusie van A-G Pikamäe van 3 december 2020, C-739/19, ECLI:EU:C:2020:988, (An Bord Pleanála/The General Council of the Bar of Ireland & The Law Society of Ireland and the Attorney General) § 98). Verweerder heeft over zijn loopbaan toegelicht dat hij in Spanje familierechtadvocaat is (geweest) en dat hij daarnaast diverse functies heeft bekleed binnen instellingen van de Europese Unie. De raad stelt evenwel vast dat de hier aan de orde zijnde procedures zien op het familierecht naar Nederlands procesrecht. Weliswaar geeft verweerder aan dat het om grensoverschrijdende situaties gaat, waar zijn kennis van het Spaanse en het Unierecht een rol in kan spelen, maar dat doet er niet aan af dat verweerder in het geheel geen (speciale) vaardigheid ten aanzien van het Nederlandse procesrecht heeft opgedaan in zijn loopbaan. Juist op dat punt schiet de kennis van verweerder op een zorgelijke manier tekort, zo maakt de raad op uit het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en de beschikking van de rechtbank Amsterdam. Voor het gerechtshof was het niet duidelijk welke procedure verweerder wenste in te stellen en achtte hij het processtuk “qua taal, inhoud en grondslag in hoge mate onbegrijpelijk”. Ook bij de rechtbank Amsterdam heeft verweerder laten blijken niet over voldoende kennis van het civiele (bewijs)recht te beschikken.
6.26 Voor zover verweerder stelt dat het hem feitelijk onmogelijk wordt gemaakt om zijn werkzaamheden te verrichten vanwege de kosten voor het inschakelen voor een samenwerkende advocaat, geldt dat deze omstandigheid niet kan afdoen aan verweerders verplichting om artikel 16j van de Advocatenwet na te leven. Voor het aanwenden van een advocaat die met verweerder samenwerkt, kan overigens ook een proceskostenvergoeding worden verzocht (zie HvJ EU 11 december 2003, C-289/02, ECLI:EU:C:2003:669 (AMOK Verlags GmbH/A&R Gastronomie GmbH), § 36-41).
6.27 De raad is dan ook van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, door in strijd te handelen met artikel 16j van de Advocatenwet. Het dekenbezwaar is ook in zoverre gegrond.
Kernwaarde deskundigheid
6.28 Tot slot wordt verweerder door de deken verweten in strijd te hebben gehandeld met de kernwaarde deskundigheid. De raad volgt de deken hierin en licht dat als volgt toe.
6.29 Niet-Nederlandse EU-advocaten die op grond van artikel 16h van de Advocatenwet staan ingeschreven, zijn voor alle werkzaamheden die zij uitoefenen in Nederland aan dezelfde beroeps- en gedragsregels en voorwaarden onderworpen als de in Nederland ingeschreven Nederlandse advocaten. Zo dienen de artikel 16h-advocaten zich net als de Nederlandse advocaten te houden aan de kernwaarden, waaronder de kernwaarde deskundigheid uit artikel 10a lid 1 onder c van de Advocatenwet. Dat houdt in dat ook een artikel 16h-advocaat zich ervan moet vergewissen dat hij over voldoende inhoudelijke kennis beschikt alvorens hij de belangen van een cliënt behartigt. Aangezien de procestaal in Nederland het Nederlands is, dient de artikel 16h-advocaat die taal dus in zodanige mate te beheersen dat uit zijn processtukken duidelijk blijkt wat zijn cliënt met de procedure wil bereiken en welke (juridische) argumentatie hij daarvoor heeft (vergelijk HvJ EU 19 september 2006, C-506/04, ECLI:EU:C:2006:587 (Graham J. Wilson/Ordre des avocats du barreau du Luxembourgh), § 74).
6.30 In het geval van verweerder zijn door de Rechtspraak signalen afgegeven dat verweerder onvoldoende deskundig was in twee familierechtelijke procedures. Zo heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het processtuk van verweerder “qua taal, inhoud en grondslag in hoge mate onbegrijpelijk” geacht en heeft de rechtbank Amsterdam opgemerkt dat verweerder verzoeken deed zonder enige onderbouwing daarvan. Er ontbrak een berekening van de partneralimentatie en verweerder heeft een gebruiksvergoeding verzocht voor de woning, terwijl zijn cliënte daar niet de eigendom van had en verweerder ook geen andere wettelijke grondslag gaf op basis waarvan het verzoek toegewezen had kunnen worden.
6.31 Ter zitting heeft de raad verweerder gevraagd om te reflecteren op de wijze waarop hij beide zaken heeft aangepakt. Verweerder heeft daarover ook in zijn verweerschrift al het nodige geschreven, waaronder dat hij vindt dat – als hij al fout heeft gehandeld – het niet ernstig is. De raad is er niet van overtuigd dat verweerder inziet dat de kwaliteit van zijn dienstverlening op het gebied van procesvoering (ver) onder de maat is en zijn processtukken voor rechtscolleges onbegrijpelijk zijn. Verweerder is met name ingegaan op de praktische onmogelijkheden van het zoeken van samenwerking met Nederlandse advocaten (als bedoeld in artikel 1 van de Advocatenwet) en dat dit voor zijn cliënten niet of zeer lastig te betalen is, maar daarmee miskent verweerder dat hij in alle gevallen dient te voldoen aan de kernwaarde deskundigheid. Verweerder blijft ook als artikel 16h-advocaat immers verplicht om het Nederlandse recht te kennen dat van toepassing is in de zaken die hij behandelt, ook al heeft de Uniewetgever aanvaard dat verweerder zijn kennis geleidelijk aan verkrijgt via de praktijk (zie HvJ EU 7 november 2000, C-168/98, ECLI:EU:C:2000:598 (Luxemburg/Europees Parlement en Raad van de Europese Unie), § 43). Als verweerder onvoldoende deskundig is om de belangen van een cliënt te behartigen, dan is hij zelf verantwoordelijk om de zaak niet aan te nemen of ervoor te zorgen dat hij die deskundigheid tijdig inwint. Dat laatste kan hij bijvoorbeeld doen door samenwerking te zoeken met (in het desbetreffende vakgebied) ervaren advocaten, zoals hij ook op grond van (het op artikel 5 lid 3 van Richtlijn 77/249/EEG gebaseerde) artikel 16j van de Advocatenwet moet doen. Ook als buitenlandse advocaat die op grond van artikel 16h van de Advocatenwet is ingeschreven, heeft verweerder immers een verantwoordelijkheid richting zijn cliënten (HvJ EG 25 februari 1988, C 427/85, ECLI:EU:C:1988:98 (Commissie/Duitsland), § 27).
6.32 De deken heeft ter zitting verklaard het idee te hebben dat verweerder in zijn processtukken van alles aanhaalt in de hoop dat iets daarvan hout snijdt. Zo acht zij het exemplarisch dat verweerder in zijn verweerschrift niet het onderscheid weet te maken tussen de deken en de Nederlandse Orde van Advocaten als procespartij. De raad merkt in dat verband ook op dat uit verweerders processtukken uit de hiervoor genoemde familierechtelijke procedures blijkt dat verweerder procedures instelt zonder de grondslag daarvan duidelijk te maken en verzoeken doet die onvoldoende scherp worden geformuleerd of inwilligbaar zijn. Ook in onderhavige tuchtrechtelijke procedure verzoekt verweerder bijvoorbeeld om zijn verzoeken uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, waardoor bij de raad vraagtekens zijn gerezen of verweerder wel bekend is met de betekenis van een uitvoerbaar bij voorraad-verklaring. Zoals de deken terecht heeft verwoord, moet verweerders gebrek aan deskundigheid er niet toe leiden dat zijn cliënten persoonlijke leer- en oefenprojecten worden. Verweerder moet zich ervan verzekeren dat hij over voldoende deskundigheid beschikt voordat hij een zaak aanneemt, of ervoor zorgen dat hij die deskundigheid op tijd aanzoekt.
6.33 Los van de inhoudelijke kwaliteit van verweerders werkzaamheden, is het de raad ook gebleken dat verweerder nog onvoldoende (taal)vaardig is in de wijze waarop hij zijn processtukken opstelt om de belangen van zijn cliënten te behartigen. Hoewel de raad begrijpt dat de Nederlandse taal niet verweerders moedertaal is en hij nog bezig is de taal machtig(er) te worden, mag dat in de tussentijd niet ten koste gaan van zijn cliënten. Zoals onder overweging 6.29 al is overwogen, dient uit verweerders processtukken duidelijk te blijken wat zijn cliënt met de procedure wil bereiken en welke (juridische) argumentatie hij daarvoor heeft. Dat is verweerder in de hiervoor genoemde familierechtelijke procedures niet gelukt, gelet op onder meer het oordeel van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Ook in onderhavige tuchtprocedure is verweerder daarin, ter bescherming van zijn eigen belangen, niet geslaagd. Zo bevat zijn verweerschrift vele onuitsprekelijk lange zinnen en teksten, waarbinnen de samenhang ontbreekt en die voor de raad eerder een doolhof zijn dan een juridisch onderbouwd betoog. Dit wordt versterkt doordat verweerder (naar het oogt) willekeurige woorden vetgedrukt of in volledige hoofdletters schrijft, in lopende zinnen herhaald vele witruimtes laat en de basisregels van de interpunctie niet in acht neemt. Dit maakt de boodschap die verweerder wil overbrengen er niet duidelijker op. Juist omdat verweerders clientèle hoofdzakelijk bestaat uit Spaanstalige mensen in Nederland, wordt van verweerder meer verwacht om zich ervan te verzekeren dat hij hun standpunt op de juiste manier naar voren kan brengen. Zijn cliënten zijn de Nederlandse taal immers ook niet (voldoende) machtig, waardoor zij de processtukken van verweerder niet goed kunnen controleren. Verweerder had ook op dit punt moeten onderkennen dat hij hulp had moeten inschakelen, bijvoorbeeld door een collega-advocaat te vragen zijn processtukken mee te lezen. Door dit niet te doen, heeft verweerder ondeskundig gehandeld.
6.34 De raad is dan ook van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, door in strijd te handelen met de kernwaarde deskundigheid. Het dekenbezwaar is ook in zoverre gegrond.
Conclusie
6.35 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het dekenbezwaar in zijn geheel gegrond is.

7 MAATREGEL
7.1 Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door niet te voldoen aan zijn verplichtingen als artikel 16h-advocaat. Zo heeft verweerder zich ten onrechte uitgegeven als ‘advocaat’ in plaats van ‘abogado’, ondanks de aanwijzingen van de deken daarover. Het heeft tot een dekenbezwaar moeten komen voordat verweerder hiertoe wijzigingen heeft aangebracht. Tot op heden heeft verweerder die wijzigingen niet consequent doorgevoerd, waardoor hij nog steeds niet overeenkomstig artikel 16i van de Advocatenwet handelt. Ook heeft verweerder geen samenwerking gezocht met een nationale advocaat, terwijl hij daartoe wel verplicht is als artikel 16h-advocaat. Juist het zoeken van deze samenwerking, had kunnen voorkomen dat verweerder meermaals de kernwaarde deskundigheid zou schenden. Op basis van de signalen vanuit de Rechtspraak, is gebleken dat verweerder in zijn processtukken namelijk niet voldoende duidelijk kan maken wat zijn cliënt met de procedure wil bereiken en welke (juridische) argumentatie hij daarvoor heeft. Dat betreft echter wel de kern van de belangenbehartiging door een advocaat. Verweerder heeft nog het nodige te verbeteren, zowel op inhoudelijk juridisch vlak als wat betreft zijn taal- en schrijfvaardigheid, voordat hij rechtszoekenden op adequate wijze kan bijstaan als advocaat.
7.2 Anders dan de deken heeft verzocht, ziet de raad geen reden om aan verweerder de meest vergaande maatregel van schrapping op te leggen. Verweerder moet immers de kans worden geboden om van zijn fouten te leren en zijn deskundigheid te verbeteren. Mede in aanmerking genomen dat verweerder niet eerder in aanraking is gekomen met de (Nederlandse) tuchtrechter, is een schrapping een te vergaand middel. Wel moet verweerder serieus werk maken van het verbeteren van zijn deskundigheid en kwaliteit. Zo dient hij de regels die op grond van de Advocatenwet voor artikel 16h-advocaten gelden na te leven en moet hij ervoor zorgen dat de kwaliteit van zijn dienstverlening op orde komt. Hoewel hij dat laatste deels kan doen door ervaring op te doen in de praktijk, zoals de Uniewetgever dat voor ogen heeft, kan dat niet vrijblijvend zijn. Het voorkomen dat (toekomstige) cliënten door verweerders onkunde in hun belangen worden geschaad, is daarvoor te belangrijk. De raad acht het daarom noodzakelijk om aan verweerder een schorsing op te leggen, zodat verweerder ook zelf in gaat zien dat hij zijn wettelijke verplichtingen dient na te leven en dat zijn kwaliteit, met name op het gebied van procesvoering en procesrecht, flink verbeterd dient te worden. Dat betekent dat hij niet alleen de samenwerking moet opzoeken met een nationale (proces)advocaat, maar ook zelf actief om hulp vraagt als zijn deskundigheid tekortschiet. De raad acht daarvoor een schorsing van twaalf weken passend en geboden, waarvan zes weken voorwaardelijk als stok achter de deur om ervoor te zorgen dat verweerder in het vervolg zal voldoen aan zijn samenwerkingsverplichting en de kernwaarde deskundigheid.
7.3 De raad heeft nog overwogen om als bijzondere voorwaarden aan de schorsing te verbinden dat verweerder moet worden begeleid door een coach die verweerder behulpzaam kan zijn bij het verbeteren van zijn deskundigheid. Omdat verweerder al verplicht is samen te werken met een nationale advocaat, ziet de raad af van het opleggen van een dergelijke voorwaarde. Het is immers aan verweerder zelf om actief aan de slag te gaan met het verbeteren van zijn kennisniveau. Samen met de nationale advocaat dient hij vervolgens te bepalen hoe intensief de samenwerking onderling zal moeten zijn, waarbij ook (het ontbreken van) de deskundigheid een rol zal spelen. Het is vervolgens aan de deken om binnen de aan haar toekomende bevoegdheden controle te houden op verweerder. Mocht zich desondanks opnieuw tuchtrechtelijk verwijtbaar gedrag voortdoen, dan kan de deken dit opnieuw voorleggen aan de tuchtrechter. De raad volstaat daarom met de algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen een proeftijd van twee jaar niet opnieuw schuldig mag maken aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging.

8 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
8.1 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 van de Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.

8.2 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 8.1 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het dekenbezwaar gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van twaalf weken op;
- bepaalt dat hiervan zes weken niet uitvoer zal worden gelegd, tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder de navolgende voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;
- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;
- bepaalt dat het onvoorwaardelijke gedeelte van de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:
- de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,
- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat
- de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 8.2;
- bepaalt dat de in artikel 8a lid 3 van de Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot twee jaar.


Aldus beslist door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, voorzitter, mrs. M.A.M. Wagemakers, N. de Boer, M.G. van den Boogerd en F.G.L. van Ardenne, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 november 2024.


Griffier Voorzitter
Verzonden op: 11 november 2024