ECLI:NL:TADRSGR:2024:188 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-317/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2024:188 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-11-2024 |
Datum publicatie: | 19-11-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-317/DH/DH |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat. Van concrete inhoudelijke werkzaamheden is niet gebleken. Verweerder heeft het bovendien doen voorkomen alsof er een zitting geagendeerd was, die uiteindelijk zou zijn uitgesteld, maar van enige proceshandeling of contact met de (griffie van de) faillissementskamer van de rechtbank is geen sprake geweest. Klager heeft herhaaldelijk moeten vragen naar de stand van zaken, maar ook dit heeft er niet toe geleid dat verweerder actie is gaan ondernemen. Het gevolg daarvan is geweest dat klager werd geconfronteerd met het faillissement van zijn wederpartij nog vóórdat hij de kans had gekregen om tot (gedeeltelijke) incasso van zijn vorderingen te komen. Mede gelet op het tuchtrechtelijk verleden, legt de raad de maatregel van schrapping op. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 18 november 2024
in de zaak 24-317/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
gemachtigde: [naam]
over:
[naam verweerder]
voorheen: advocaat te [plaats]
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 25 oktober 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 1 mei 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K228 2023 van de
deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 7 oktober 2024. Klaagster
is daarbij vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder is, ondanks dat hij
op de juiste wijze is opgeroepen, niet verschenen.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van
de op de inventaris genoemde bijlagen 03 tot en met 08 (inhoudelijk) en 1 tot en met
14 (procedureel).
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Op 26 oktober 2022 heeft de gemachtigde van klaagster (hierna: klager) zich
tot verweerder gewend voor bijstand in het door een derde (hierna: wederpartij) betaald
krijgen van diverse facturen. Daartoe is op 2 november 2022 een overeenkomst van opdracht
tot stand gekomen. Klager heeft diezelfde dag € 2.000,- aan voorschot betaald.
2.3 Op 21 november 2022 heeft verweerder aangegeven een vordering van € 39.708,-
bij de wederpartij te zullen neerleggen.
2.4 Op 2 december 2022 schreef klager aan verweerder:
“Hey [verweerder] kunnen wij een dagvaarding naar de tegenpartij sturen. Ik hoor
links en rechts dat iedereen dit begint te doen. Het lijkt me verstandig om het zo
snel mogelijk tot gang te brengen om eventueel nog wat uit zijn pot te kunnen pakken.”
2.5 Op 14 december 2022, 22 december 2022 en 18 januari 2023 heeft klager om
de stand van zaken gevraagd.
2.6 Medio januari 2023 heeft verweerder medegedeeld dat op 7 februari 2023 een
zitting zou plaatsvinden. De zitting zou vervolgens volgens verweerder zijn uitgesteld.
2.7 Op 3 februari 2023 schreef klager aan verweerder:
“[Verweerder] zoals ik net ook zei begint dit te lang te duren. Ik begrijp dat we
de tegenpartij een kans geven om te reageren maar geloof niet dat ze maandag dit gaan
doen. […] als ze maandag voor 12e niet reageren vraag ik je om die zaak te starten
maandag al. Ik krijg het gevoel dat er via andere wegen toch geld wordt verdiend en
dat ik met zero over ga blijven. Tijdens ons gesprek hadden we erover om max eind
januari eventueel een uitkomst te hebben, maar tot nu toe hebben wij pas een brief
gestuurd en krijg het gevoel dat we bijna gaan smeken voor een terugkoppeling van
de tegenpartij. Kan je mij maandag hierover bellen?
2.8 Op 10 maart 2023, 28 maart en 13 april 2023 schreef verweerder dat hij klager
die middag zou bellen.
2.9 Op 13 april 2023 heeft klager gevraagd of er al een datum bekend was. Op
15 april 2023 heeft klager opnieuw om de stand van zaken gevraagd, omdat hij die niet
heeft ontvangen van verweerder. Verweerder heeft klager diezelfde dag teruggebeld.
2.10 Op 17 april 2023 heeft klager opnieuw gevraagd of er al een datum bekend
was. Verweerder heeft daarop gereageerd hem te zullen bellen.
2.11 Op 24 april 2023 heeft klager gevraagd of hij nog een bevestiging ontvangt
of dat het via verweerder gaat.
2.12 Op 8 mei 2023 heeft klager gevraagd of verweerder nog een brief voor hem
heeft. Verweerder heeft daarop gereageerd hem net te willen appen dat hij klager de
dag erna zou bellen.
2.13 Op 31 mei 2023 schreef klager aan verweerder:
“Ik krijg steeds meer het gevoel dat ik aan de lijntje wordt gehouden en dat bepaalde
handelingen pas wordt verricht nadat ik of mn vader belt. Ik wil deze week 100 procent
antwoord. Als je geen zin of tijd hebt laat het me weten. Je kan mij niet wijsmaken
dat 1 persoon voor de rechter krijgen 8 maanden duurt. Je gaf in januari aan dat het
uiterlijk feb. geregeld zou worden in feb. geef je aan dat het maart wordt. […] Maar
zoals je ook in ons eerste gesprek aangaf doe je dit niet gratis […]. Je hebt duidelijk
aangegeven dat je na de betaling alles in gang zou zetten er is betaald en voor 2000
euro zijn er 2 brieven gestuurd. Dit is een groot bedrag voor mij en ik verwacht er
ook wat voor.”
Daarop reageerde verweerder: “Ik zat je de stukken op de mail doen […]. Het zijn
alles behalve twee brieven”
2.14 Op 16 juni 2023 heeft klager aan verweerder laten weten dat de wederpartij
failliet is verklaard.
2.15 Op 25 juli 2023 heeft klager aan verweerder gevraagd of hij nog contact
heeft gehad met ‘die gasten’ of dat hij dit zelf moet doen. Daarbij heeft klager aangegeven
verweerder de dag ervoor te hebben gebeld, maar dat hij hem niet kon bereiken. Verweerder
heeft diezelfde dag teruggebeld.
2.16 Op 26 juli 2023 heeft verweerder klager gebeld.
2.17 Op 27 september 2023 heeft klager aan verweerder gevraagd of hij nog contact
heeft gehad met de curator.
2.18 Op 23 oktober 2023 heeft klager voor het laatst contact gehad met verweerder,
waarbij verweerder aangaf stukken te zullen sturen en dat klager op antwoord van de
curator moest wachten. Verweerder heeft nadien geen stukken verstuurd aan klager.
2.19 Op 10 juli 2024 heeft verweerder zich op eigen verzoek laten schrappen van
het tableau.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt
verweerder haar belangen niet goed te hebben behartigd, door niets in de zaak te doen
en zijn beloftes niet na te komen.
4 VERWEER
4.1 In zijn reactie op de klacht heeft verweerder erkend dat hij klager niet
altijd heeft teruggebeld naar aanleiding van belverzoeken, maar dat hij de zaak wel
serieus heeft genomen. Dat verweerder niets heeft gedaan, is volgens hem onjuist.
Verweerder heeft meerdere besprekingen gevoerd, berekeningen gemaakt, het dossier
bestudeerd en correspondentie gevoerd. Omdat verweerder veel vanuit zijn auto werkt,
kan hij geen notities maken.
4.2 Gezien de tijd die met een dagvaardingsprocedure gemoeid is en de mededelingen
van klager over de schuldenaar, leek een faillissementsprocedure volgens verweerder
het meest voor de hand te liggen. De facturen waar het om ging, waren door de schuldenaar
verdeeld over twee besloten vennootschappen. Nadat de vordering was uitgewerkt en
de kosten en rente waren berekend, is een sommatie naar de wederpartij gestuurd. Door
uitblijven van een reactie van (de advocaat van) de wederpartij, is een herinnering
verstuurd en is vervolgens een faillissementsrekest opgemaakt en voorgelegd aan klager.
Het faillissement was toen al door een derde aangevraagd en uitgesproken voor één
van de besloten vennootschappen. Verweerder heeft medegedeeld dat de curator zou laten
weten welke schulden betaald zouden kunnen worden. Na enige tijd nam klager contact
op of er nog andere mogelijkheden waren. Verweerder heeft klager toen aangegeven dat
het mogelijk is de andere besloten vennootschap te dagvaarden, maar dat klager geen
hoge verwachtingen moest hebben. Verweerder is het vervolgens ontschoten om klager
terug te bellen.
5 BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 De klacht gaat over de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klager.
Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich heeft gedragen als bedoeld
in artikel 46 Advocatenwet hanteert de raad als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede
tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt
geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid
die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en
met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan.
Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat
als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met
zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep
als professionele standaard geldt. De tuchtrechter toetst of verweerder heeft gehandeld
met de zorgvuldigheid die van een redelijke, bekwame en redelijk handelende advocaat
in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen
de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen,
schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.
Beoordeling
5.2 Verweerder wordt verweten in een periode van een jaar vanaf oktober 2022
geen werkzaamheden te hebben verricht ter behartiging van klagers belang. De raad
ziet in het dossier inderdaad geen concrete inhoudelijke werkzaamheden van verweerder.
Weliswaar zegt verweerder op 21 november 2022 toe om de vordering bij de wederpartij
‘neer te leggen’, maar dat dat ook daadwerkelijk is gebeurd, blijkt niet. Onverklaarbaar
acht de raad voorts verweerders mededeling dat op 7 februari 2023 een zitting zou
plaatsvinden, terwijl niet gebleken is dat er op dat moment überhaupt een dagvaarding
was opgesteld. In zijn reactie op de klacht heeft verweerder dit niet kunnen rechtzetten.
De raad kan dan ook niet anders dan ervan uitgaan dat verweerder zijn cliënte bewust
onjuiste informatie heeft verstrekt over de procedure. Ook nadat klager zijn onvrede
heeft geuit richting verweerder, is niet gebleken dat verweerder daadwerkelijke stappen
heeft gezet om de vordering geïncasseerd te krijgen. Hij heeft het erop laten aankomen
dat de wederpartij door de interventie van een derde failliet is verklaard, waardoor
zijn eigen cliënte met lege handen is komen te staan. Verweerder heeft daarmee in
strijd gehandeld met de kernwaarde integriteit en deskundigheid. De raad zal de klacht
gegrond verklaren.
MAATREGEL
5.3 Nadat hij € 2.000,- als voorschot heeft ontvangen, heeft verweerder diverse
toezeggingen gedaan die hij niet is nagekomen. Van concrete inhoudelijke werkzaamheden
is niet gebleken. Verweerder heeft het bovendien doen voorkomen alsof er een zitting
geagendeerd was, die uiteindelijk zou zijn uitgesteld, maar van enige proceshandeling
of contact met de (griffie van de) faillissementskamer van de rechtbank is geen sprake
geweest. Klager heeft herhaaldelijk moeten vragen naar de stand van zaken, maar ook
dit heeft er niet toe geleid dat verweerder actie is gaan ondernemen. Het gevolg daarvan
is geweest dat klager werd geconfronteerd met het faillissement van zijn wederpartij
nog vóórdat hij de kans had gekregen om tot (gedeeltelijke) incasso van zijn vorderingen
te komen.
5.4 Bij de bepaling van de op te leggen maatregel, betrekt de raad ook het tuchtrechtelijk
verleden van verweerder. Dat is aanzienlijk, waaronder een eerder door de raad opgelegde
schrapping die ook ziet op de zorgelijke kwaliteit van de dienstverlening, gebrek
aan voortvarendheid en gebrekkige communicatie richting de cliënt (RvD Den Haag 25
mei 2020, ECLI:NL:TADRSGR:2020:89). Deze schrapping is door het Hof van Discipline
verminderd tot een schorsing van 52 weken, waarvan 13 weken voorwaardelijk (HvD 2
november 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:230). Daarbij heeft het hof overwogen:
“5.7 Alles overziende kan het hof zich voorstellen dat de raad gekomen is tot de
maatregel van een schrapping. Het hof komt evenwel, na weging van alle relevante omstandigheden,
waarbij het hof ook het tuchtrechtelijk verleden heeft betrokken, tot een andere maatregel
en wel tot een schorsing van 52 weken waarvan 13 voorwaardelijk. Daartoe is het volgende
redengevend.
5.8 Uit de na de beslissing van de raad gebleken omstandigheden blijkt dat verweerder
tot zelfinzicht is gekomen dat zijn handelwijze niet door de beugel kan en dat deze
zaak met klager een wijze les is geweest. Verweerder heeft aan dat inzicht voor zichzelf
gevolgen verbonden door contact te zoeken met een psycholoog, en een coach om zichzelf
te verbeteren. Gelet op de specifieke context (de aanvankelijk vriendschappelijke
relatie tussen verweerder en klager), de druk die verweerder daarin heeft gevoeld
en zijn kennelijk toenmalige lastige privésituatie sluit het hof niet uit dat de schending
van kernwaarde integriteit hieruit voortkomt en als, een weliswaar onvergeeflijke
handelwijze, maar beperkt tot deze context moet worden gezien. De schending van deze
kernwaarde komt niet terug in de eerder aan verweerder opgelegde maatregelen (twee
keer een waarschuwing en twee keer een berisping). Om die reden komt het hof niet
tot een schrapping maar op een langdurige onvoorwaardelijke schorsing. Het hof ziet
ook aanleiding een deel van de schorsing voorwaardelijk op te leggen om daaraan de
hierna te melden bijzondere voorwaarde van een coachingstraject te verbinden.”
5.5 Ook na de langdurige schorsing door het hof, is aan verweerder opnieuw een
(voorwaardelijke) schorsing van 13 weken opgelegd, wegens het nalaten van het voor
een cliënt instellen van hoger beroep (RvD Den Haag 17 april 2023, ECLI:NL:TADRSGR:2023:74).
Slechts omdat verweerder op dat moment nog bezig was met het coachingstraject en om
zijn praktijk na de langdurige schorsing weer op orde te krijgen, is destijds geen
geheel onvoorwaardelijke schorsing opgelegd.
5.6 Uit onderhavige klacht maakt de raad echter op dat verweerder er nog steeds
niet in is geslaagd om de benodigde verbeteringsstappen te zetten. Van enig zelfinzicht,
zoals hij dat bij het hof wel zou hebben getoond, is de raad niet gebleken. Zo heeft
verweerder met in totaal slechts een half A4 aan tekst gereageerd op de klacht en
heeft hij het ook af laten weten om ter zitting van de raad te verschijnen. De raad
ziet daarom nog steeds het patroon dat verweerder onvoldoende in staat is en blijft
om op degelijke wijze een praktijk te voeren, waarin hij de belangen van rechtszoekenden
correct en tijdig behartigt. Verweerder heeft zich inmiddels ook, om hem moverende
redenen, uitgeschreven als advocaat, zodat de raad ervan uitgaat dat hij tot diezelfde
conclusie is gekomen. Om aan de uitschrijving als advocaat het vrijblijvende karakter
te ontnemen acht de raad het desondanks nodig om aan verweerder de maatregel van schrapping
op te leggen.
6 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
6.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel
46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar
vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster
geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk
aan verweerder door.
6.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
6.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schrapping op;
- ingaande op de tweede dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in overweging 7.3;
Aldus beslist door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, voorzitter, mrs. D.M. de Knijff,
A.B. Baumgarten, J.G. Colombijn-Broersma en A.T. Bol, leden, bijgestaan door mr. M.A.A.
Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 november 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 18 november 2024