ECLI:NL:TADRSGR:2024:186 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-628/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2024:186 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-10-2024 |
Datum publicatie: | 05-11-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-628/DH/DH |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over de kwaliteit van dienstverlening van de eigen advocaat in een familiezaak. Niet gebleken van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen tijdens en na beëindiging van de dienstverlening door klager. Klacht in alle onderdelen ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van
23 oktober 2024
in de zaak 24-628/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager
gemachtigde: [dhr. K]
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 23 augustus 2024 met kenmerkK079 2024 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 03 tot en met 09 (inventaris inhoudelijk) en 1 tot en met 17 (inventaris procedureel). Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van 21 september 2024 van de gemachtigde van klager, alsmede de daaropvolgende e-mails van de gemachtigde van klager van 23, 24 en 26 september 2024 en de e-mails van verweerder van 24 en 25 september 2024.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager heeft met zijn ex-partner twee kinderen. De kinderen wonen bij de
ex-partner. Klager heeft zich, met zijn gemachtigde, tot verweerder gewend omdat hij
wil dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem wordt bepaald.
1.2 Op 8 januari 2024 heeft verweerder aan de gemachtigde van klager (hierna
ook: de gemachtigde) onder meer geschreven:
“Net cliënt gesproken. Hij maakt zich zorgen of ik wel een verzoek indien waar ik
achter sta. Natuurlijk, ik check altijd een concept voordat ik het indien. (…)
Waar ik overigens inhoudelijk aan dacht, is een verzoekschrift hoofdverblijf vader
met daarin een spoedverzoek (voorlopige voorziening kan in een verzoekschrift) dat
de kinderen mogelijk uithuisgeplaats worden en daarom snel een beslissing tot plaatsing
bij vader noodzakelijk is.
Dan kan een evt. machtiging UHP gecombineerd worden met de voorlopige voorziening.”
1.3 Op 10 januari 2024 heeft de gemachtigde een concept verzoekschrift ‘Vovo
& Bodemverzoeken’ aan verweerder gestuurd, met het verzoek hiernaar te kijken.
1.4 Op 11 januari 2024 heeft de gemachtigde een nieuwe conceptversie van het
verzoekschrift aan verweerder gestuurd.
1.5 Diezelfde dag heeft verweerder gereageerd en onder meer geschreven:
“Het is, zoals altijd, een uitgebreid goed gedocumenteerd stuk aan het worden. Wel
meen ik dat een voorlopige wijziging gezag niet mogelijk is. In uitzonderlijke gevallen
kun je vragen om schorsing van het gezag. Maar die omstandigheden doen zich niet voor.
Dus kunnen wij niet vragen. (…)
Als ik het definitieve exemplaar in word kan krijgen, dan kunnen wij de inhoud nog
een keer checken en zo mogelijk aanpassen.”
1.6 De opdrachtbevestiging dateert van 18 januari 2024 en is door klager voor
akkoord ondertekend. Daarin is onder meer opgenomen:
“De door ons in verband met de opdracht te verrichten werkzaamheden beogen tot het
resultaat te leiden, dat: Uw kinderen hun hoofdverblijfplaats bij u krijgen en dat
u het eenhoofdig gezag verkrijgt over de kinderen. (…)
De bovenstaande opdracht zal ik zo goed als persoonlijk uitvoeren, met dien verstande
dat onderdelen van mijn werkzaamheden onder mijn verantwoordelijkheid en toezicht
door mijn kantoorgenoten zullen worden uitgevoerd.”
1.7 Op 24 januari 2024 heeft de secretaresse van verweerder in een e-mail aan
klager en zijn gemachtigde onder meer verzocht om de hoeveelheid mails/telefoontjes
te beperken tot enkel noodzakelijke mail. De gemachtigde heeft diezelfde dag gereageerd
en geschreven dat hij enkel nog concept processtukken zal mailen.
1.8 Op 1 februari 2024 heeft de gemachtigde een concept verzoekschrift voorlopige
voorziening aan verweerder gestuurd en daarbij geschreven dat hij voor alles open
staat, maar dat belangrijk is dat alle citaten er in blijven staan.
1.9 Op 19 februari 2024 heeft een juridisch medewerker van verweerders kantoor
(mw. S) gereageerd op het concept en onder meer geschreven dat het veel te lang is,
onduidelijk en dat zij er niks mee kunnen.
1.10 Op 20 februari 2024 heeft de gemachtigde gereageerd, geschreven dat hij
met de correctiepunten aan de slag gaat en gevraagd naar het pagina limiet. Daarbij
heeft hij onder meer geschreven:
“Bij een SUHP – die dreigt nu deze week, daar ontving ik gisteren weer een aanwijzing
van – volgt eerst de feitelijke UHP (…) en dan volgt 2 weken daarna pas de rechterlijke
toetsing.“
1.11 Mevrouw S heeft diezelfde dag gereageerd en de gemachtigde gevraagd binnen
de 25 pagina’s te blijven.
1.12 Op 22 februari 2024 heeft de gemachtigde een concept Vovo aan verweerder
gestuurd.
1.13 Op 23 februari 2024 heeft klager aan verweerder gevraagd wanneer het verzoekschrift
Vovo af is, omdat er erge haast bij is.
1.14 Op 27 februari 2024 heeft klager in een e-mail aan onder meer verweerder
en zijn gemachtigde geschreven dat de spoed machtiging uithuisplaatsing heel snel
dreigt plaats te vinden. Klager vraagt in zijn e-mail of de Vovo heel snel klaar kan
zijn.
1.15 Mevrouw S heeft diezelfde dag gereageerd en geschreven dat zij de zaak de
dag erna met verweerder zal bespreken en dat zij zich bewust zijn van de spoedeisendheid
van de zaak.
1.16 Op 1 maart 2024 heeft mevrouw S in een e-mail aan klager en zijn gemachtigde
onder meer geschreven:
“We hebben het concept vovo nogmaals beoordeeld, maar helaas kan het concept in
deze vorm nog steeds niet worden ingediend. Daar [verweerder] niet zomaar zijn handtekening
kan zetten onder stukken waar hij niet achter staat, stel ik voor dat u het vovo door
ons laat opstellen.”
1.17 Op 18 maart 2024 heeft de gemachtigde in een e-mail aan verweerder gevraagd
naar het concept verzoekschrift en geschreven dat er actie nodig is. De gemachtigde
schrijft daarbij:
“Wij hebben een bericht ontvangen dat het er naar uitziet dat het verzoek tot UHP
(naar een gezinshuis) ongeveer deze week er gaat komen. Nu dus echt vlugge actie,
waarbij ik bijna zou zeggen dat HET INDIENEN nu gauw bijna nog belangrijker is dan
de OPTIMALE KWALITEIT proberen eerst nu te bereiken.”
1.18 Op 21 maart 2024 heeft de gemachtigde in een e-mail aan verweerder onder
meer gevraagd hoeveel dagen het nog duurt voordat de kinderen van klager de prioriteit
krijgen die ze verdienen.
1.19 Verweerder heeft diezelfde dag gereageerd en geschreven:
“Je hebt gelijk. Mijn zoon had een klaplong en moest met spoed naar het ziekenhuis.
Dus ik kon mijn toezegging van gisteren niet waarmaken. Ik ben er nu wel mee bezig!”
1.20 Diezelfde dag heeft verweerder het verzoekschrift voorlopige voorziening
aan klager en zijn gemachtigde gestuurd met het verzoek er een laatste blik op te
werpen.
1.21 De gemachtigde heeft kort daarna gereageerd, vragen gesteld en geschreven
dat het stuk nog niet ingediend mag worden.
1.22 Op 25 maart 2024 heeft de gemachtigde aan verweerder onder meer geschreven:
“[Klager] en ik achten het verweerschrift tegen de aankomende dagen verwachte verzoekschrift
UHP TIJDIG en GOED opstellen inmiddels de 1e, hoogste prioriteit en activiteit voor
nu. (…)
(De rest, d.w.z. de Vovo tekst en [kind] IQ test moet daarom op dit moment maar
even op de plank blijven liggen, het is niet anders.)
Omdat tijdig we tot overeenstemming over de tekst moeten komen, is wachten totdat
het Verzoekschrift er ligt niet verstandig. Dan halen we het niet goed.”
1.23 Op 27 maart 2024 heeft mevrouw S gereageerd op de berichten van de gemachtigde
en onder meer geschreven dat het concept verzoekschrift een verzoek voorlopige voorziening
en bodemprocedure in één is. Zij heeft gevraagd of de gemachtigde akkoord is, zodat
het verzoekschrift kan worden ingediend. Verder schrijft zij:
“Daarnaast begrijpen wij niet helemaal waar u op doelt met het door u opgestelde
verzoek UHP, welke u namens de jeugdbescherming heeft opgesteld. U kunt geen verzoekschriften
namens gecertificeerde instellingen opstellen en indienen. Daarnaast is het niet mogelijk
een verweerschrift op te stellen tegen een verzoekschrift dat tot op heden nog niet
bestaat.”
1.24 De gemachtigde heeft diezelfde dag gereageerd en aan verweerder onder meer
geschreven dat zij het zo snel mogelijk eens moeten worden over wat er in het verweerschrift
tegen het verzoek tot uithuisplaatsing moet staan en dat het verzoek voorlopige voorziening
voorlopig even van de agenda moet. De gemachtigde schrijft erbij dat hij er ernstig
rekening mee houdt dat er eerder dan 11 april a.s. een verzoekschrift machtiging uithuisplaatsing
naar de rechtbank gaat, met een verzoek tot voeging en gelijktijdige behandeling op
de al geplande zitting inzake de verlenging OTS op 11 april 2024.
1.25 Op 28 maart 2024 heeft mevrouw S gereageerd en onder meer geschreven dat
een verweerschrift zal worden opgesteld, zodat een verzoekschrift uithuisplaatsing
is ingediend, niet eerder. Ook vraagt zij waarom het indienen van de voorlopige voorziening
moet worden uitgesteld.
1.26 De gemachtigde heeft diezelfde dag gereageerd en aan verweerder gevraagd
of mevrouw S deze mail wel met verweerder heeft afgestemd.
1.27 Op 2 april 2024 om 19:26 uur heeft klager in een e-mail aan verweerder geschreven
dat hij de overeenkomst van dienstverlening buitengerechtelijk vernietigd wegens ‘bedrog
uwerzijds, dwaling mijnerzijds. Subsidiair wordt de overeenkomst hierbij per heden
ontbonden vanwege chronische wanprestatie uwerzijds.” Klager heeft verweerder daarbij
onder meer aansprakelijk gesteld voor de huidige en toekomstige schade, verzocht het
door klager betaalde bedrag aan hem terug te betalen en de toevoeging over te dragen
aan klagers nieuwe advocaat.
1.28 Diezelfde dag om 22:33 uur heeft advocaat mr. K zich tot verweerder gewend
met de mededeling dat klager haar om bijstand heeft verzocht. Zij heeft verweerder
gevraagd naar de stand van zaken in het dossier en de toevoeging.
1.29 Op 3 april 2024 is namens klager bij de deken een klacht ingediend over
verweerder.
1.30 Diezelfde dag om 8:59 uur heeft de gemachtigde aan verweerder verzocht het
probleem van klager op te lossen. In een daaropvolgende e-mail heeft hij de ingediende
klacht aan verweerder gestuurd.
1.31 Op 3 april 2024 om 10:08 uur heeft verweerder aan klager onder meer geschreven
dat met klagers gemachtigde is besproken dat verweerder de toevoeging zal overdragen
aan een andere advocaat en dat hij de eigen bijdrage aan klager zal terugbetalen.
1.32 Op 3 april 2021 om 10:21 uur heeft verweerder in een e-mail aan de gemachtigde
onder meer geschreven dat hij is geschrokken van de mail van klager en dat hij de
onvrede heel serieus neemt.
1.33 Op 3 april 2024 om 10:24 uur heeft verweerder aan mr. K bericht dat hij,
zoals al aan klager bevestigd, de toevoeging zal overdragen en de eigen bijdragen
zal terugstorten.
1.34 Verweerder heeft op 3 april 2024 om 10:42 uur aan klager onder meer geschreven:
“Allereerst wil ik nogmaals laten weten dat het mij spijt dat uw opdracht op deze
wijze is beëindigd. Dat kan en mag nooit de bedoeling zijn van de vertrouwensband
tussen u en mij. Ik betreur het ten zeerste dat u dit gevoel aan onze dienstverlening
heeft overgehouden.
Om u tegemoet te komen, heb ik gelijk alle betalingen teruggeboekt en heb ik de
advocaat, die mij zal opvolgen, laten weten dat zij de toevoeging kan overnemen.”
1.35 Diezelfde dag om 14:40 uur heeft mr. K aan verweerder geschreven dat het
financieel niet mogelijk is om de zaak over te nemen op basis van opvolgging en dat
zij slechts bij indeplaatsstelling de toevoeging zal kunnen overnemen. Zij schrijft
dat indeplaatsstelling alleen mogelijk is bij een dwingende reden en dat voor een
vertrouwensbreuk geldt dat sprake dient te zijn van aantoonbaar tekort schieten.
1.36 Op 3 april 2024 (om 22:49 uur) heeft de gemachtigde in een e-mail aan verweerder
onder meer geschreven dat hij verweerder voor het laatst verzoekt om het probleem
van klager op te lossen. Hij heeft daarbij onder meer geschreven:
“Dat kan op diverse manieren. Met enige juridische creativiteit. Een oplossing zou
kunnen zijn dat jij verklaart dat in jouw visie de misperformance van jou dusdanig
groot is, dat jij je garant stelt voor de declaratie tegen haar normale uurtarief,
die [mr. K] [klager] stuurt, indien de Raad onverhoopt toch geen dwingende reden aanwezig
acht voor indeplaatsstelling.
Of jij die visie wel of niet hebt, dat is het mooie van deze oplossing, is niet
van belang. Maar als een advocaat zelf verklaart dat hij heeft lopen prutsen, vergroot
dat de kans dat de Raad tot indeplaatsstelling besluit. Zie jij dat ook zo?
Zo kan mooi door jou het risico van [klager] worden overgenomen (…).
Zonder die verklaring, die naar de Raad gaat, is er geen Vovo, dat zal jij toch
ook niet willen, toch? (…)
Wat ik wel vind, is, dat je iets te veel het van mij laat afhangen. Vanochtend was
er in ons gesprek niet heel veel probleembesef bij jou, dat jij iets fout had gedaan.
Totdat jij de vraag beantwoordde of er wel een brief in je dossier zat om bij de vorige
advocaat het dossier op te vragen. Je constateerde tot je schrik dat dat niet het
geval was. Toen werd jouw eigen belang het probleem. DAT probleembesef was er wel
ineens.”
1.37 Op 4 april 2024 om 8:59 uur heeft de gemachtigde in een e-mail aan verweerder
onder meer geschreven:
“1: Jij stelt je zonder erkenning van fout zijn vanochtend op papier garant voor
de declaratie tegen vol tarief van [mr. K], indien er geen indeplaatsstellingsbesluit
komt. (…)
3: Heb jij nog andere creatieve oplossingen? Die zijn er vast wel. Bijvoorbeeld
Euro 7500,-- of minder storten op de derdenrekening van [mr. K], met door jou te bepalen
voorwaarden van uitbetaling of terugstorting geheel of gedeeltelijk.”
1.38 Op 4 april 2024 om 13:12 uur heeft verweerder aan de gemachtigde geschreven
dat hij alles heeft gedaan wat mr. K nodig had en dat daarmee aan de voorwaarden is
voldaan.
1.39 Op 4 april 2024 om 14:01 uur heeft mr. K aan verweerder geschreven dat zij
het verzoek tot mutatie zojuist heeft ingediend bij de RvR. Zij heeft daarbij geschreven
dat als de RvR het verzoek afwijst en enkel akkoord gaat met opvolging, zij de zaak
niet kan overnemen.
1.40 Op 4 april 2024 om 15:40 uur heeft de gemachtigde in een e-mail aan verweerder
onder meer geschreven:
“Het ligt toch anders. (1) Als de Raad geen indeplaatsstellingsbesluit neemt, heeft
het als consequentie dat [mr. K] nauwelijks betaald wordt voor het doen van de Vovo
UHP zaak. (2). Dan wordt nimmer deze Vovo UHP zaak gestart, tenzij jij [mr. K] betaalt.
(…) (3) Je moet i.vm. punt 1 in ieder geval vandaag nog de Raad berichten dat jij
onmiskenbaar aanleiding hebt gegeven voor [klager] om de overeenkomst te beëindiging.
Dat niet doen verlaagt in substantiële mate de kans op een indeplaatsstellingsbesluit.
(…).”
1.41 Diezelfde dag om 15:54 uur heeft verweerder in een e-mail aan de gemachtigde
laten weten dat dat bericht aan de RvR al is verzonden.
1.42 Om 23:00 uur heeft de gemachtigde aan verweerder een e-mail gestuurd, waarin
hij zegt:
“Wat is dan jouw voorstel om er voor te zorgen dat [klager] alsnog met [mr K.] die
Vovo kan doen, indien de Raad geen indeplaatsstellingsbesluit neemt?
Jouw tekst gebruiken is geen optie, met die tekst redt [klager] het niet. Of beter,
redden die kinderen het niet. Dan wordt het UHP. Ik vind het niet leuk om te zeggen,
maar als jij niet de declaratie van [mr. K] wil betalen bij ontstentenis van een indeplaatsstelingsbesluit,
dan heb jij twee problemen.
1: Dan verzaak je aan je schadebeperkingsplicht.
2: Dan is [klager] boos op jou.
De schade die dan ontstaat is het niet doorgaan van de Vovo. Dan wordt [klager]
pas echt boos op jou.
Zie ik iets over het hoofd, of klopt er iets niet aan bovenstaande, kan je mij dat
dan even zeggen? Indien niet, dan resteert mijn vraag in de 2e alinea. Wat is jouw
oplossing?
Ik vind dit allemaal steeds meer vervelend worden, dat is mijn gevoel, nu je het
mij vraagt. Bovenal vind ik het vervelend dat ik ontdek, dat je eigenlijk al twee
dagen alleen maar bezig bent om jezelf te dienen.”
1.43 Op 5 april 2024 heeft de gemachtigde een e-mail aan verweerder gestuurd
over de “redenen beëindiging opdracht aan [verweerder]”. Ook meldt de gemachtigde
aan verweerder in een e-mail: ‘’de deadline verloopt over 2 uur en 11 minuten’’. De
gemachtigde heeft verder aan verweerder geschreven dat verweerder de redenen voor
beëindiging voor 12 uur die dag naar de RvR moet sturen met een cc aan de gemachtigde,
anders stuurt de gemachtigde het klaagschrift naar de deken.
1.44 Op 10 april 2024 heeft de gemachtigde aan verweerder in een e-mail (met
onderwerp ‘meedenken (door en met jou)’) geschreven dat er een kernbeslissing MUHP
is genomen en dat klager wil dat het klaagschrift tegen verweerder wordt ingediend.
1.45 Op 10 april 2024 om 20:15 uur heeft verweerder in een e-mail aan de gemachtigde
(ook gericht aan klager) onder meer geschreven:
“Laat een ding duidelijk zijn. Jij wilde de cliënt helpen met mijn bijstand. Jij
wilde de zaak zelf behandelen en had mijn inzet nodig, omdat je geschorst bent als
advocaat.
Waar het mis ging in onze samenwerking, is dat jij probeerde dominus litis te zijn,
in mijn zaak en voor mijn cliënt. (…)
Omdat jou concepten niet voldeden, is door mij een goed concept geschreven, dat
al lang ingediend had kunnen worden ten behoeve van mijn cliënt. Mijn collega’s hebben
je constant op de hoogte gehouden en gereageerd op jouw eindeloze stroom aan mailtjes.
Je hebt de zaak nog verder vertraagd, doordat je door bleef drammen, dat het concept
niet weg mocht en niet naar jouw smaak was. (…)
Na het rapport van de deskundigen, dat de kinderen niet bij cliënt konden worden
geplaatst, ben mij de schuld gaan geven van de vertraging en het feit dat Bureau Jeugdzorg
en de deskundige niet meer met jou wilden communiceren. Om jouw handelen te maskeren,
ben je eerst de cliënt tegen mij gaan opzetten. (…) Hiermee heb je een vertrouwensbreuk
tussen mij en cliënt veroorzaakt. Ik neem jou dit zeer kwalijk.”
1.46 Klager heeft diezelfde dag op de e-mail gereageerd en geschreven dat het
door verweerder vertelde verhaal pertinent niet waar is.
1.47 Op 16 april 2024 heeft mr. K aan verweerder geschreven dat haar verzoek
door de RvR is toegewezen, te weten opvolging op basis van een dwingende reden (dus
eenmaal eigen bijdrage).
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt
verweerder het volgende.
a) Bedrog in de zin van art. 3:44 lid 3 BW
Afspraak was dat de gemachtigde van klager de processtukken zou opstellen en dat
verweerder die naar de rechtbank zou sturen. Verweerder heeft in werkelijkheid nooit
deze werkwijze gewild, zijn andersluidende mededelingen waren vals, derhalve is sprake
van bedrog. Dit blijkt uit de feiten in januari-maart 2024. Verwezen wordt naar een
e-mail van de gemachtigde aan klager van 28 december 2023, alsook naar de e-mail van
verweerder van 10 april 2024.
b) Schadebeperkingsplicht na beëindiging overeenkomst niet afdoende nakomen
Het ligt op de weg van verweerder om afdoende deze plicht na te komen. Verwezen
wordt naar de e-mail van de gemachtigde aan verweerder van 3 april 2024. Er is geen
tijdige/afdoende reactie van verweerder gekomen.
c) Nalaten het gemaakt zijn van fouten te erkennen en deze te kwalificeren
Verweerder weigert het gemaakt zijn van fouten te erkennen. Dit blijkt uit zijn
mails van 3 april 2024 aan klager en diens gemachtigde. Verweerder determineert de
gemaakte fouten als “gevoel” van klager. Ook naar de RvR toe is zijn opstelling dat
hij niet (zeer) fout is geweest, in ieder geval niet dusdanig dat de RvR daarmee van
hem grond krijgt om een indeplaatsstelling te besluiten. Verweerder is uitdrukkelijk
uitgenodigd tot erkenning van de feiten, maar daarop volgde geen reactie tot 10 april
2024.
d) Wanprestatie, veelvuldig en langdurig (januari-maart 2024)
1. Duur uitvoeren opdracht: opstellen concept vovo uithuisplaatsing veel te laat
(7 weken na verstrekken opdracht). Directe schade is dat wederpartij inmiddels een
KSCD-rapport (d.d. 28 februari 2024) heeft verkregen waardoor de slagingskans van
de vovo substantieel kleiner is geworden. Dit terwijl spoed is overeengekomen en de
spoedeisendheid ook door verweerder is onderkend.
2. Kwaliteit verzoekschrift: veel te weinig voor toewijzing vovo relevante feiten
gesteld, waardoor slagingskans vovo veel kleiner is. Schending stel- en abstractieplicht
ex artt. 149/150 Rv. Gemotiveerde kritiek van de gemachtigde (die wel complete dossierkennis
heeft) is door verweerder zonder inhoudelijke reactie genegeerd.
3. Dossierkennis advocaat: deze is beperkt, onder meer doordat de uitvoering
door verweerder aan een kantoorgenoot is overgelaten en het dossier niet door hem
bij de vorige advocaat is opgevraagd. Ook het KSCD-rapport is niet opgevraagd.
4. Bereikbaarheid: verweerder zelf is voor klager nauwelijks bereikbaar geweest
in de afgelopen drie maanden.
5. Negeren van verzoeken klager om snelle actie: deze verzoeken over een periode
van meer dan zes weken, met verwijzing naar het op het spel staande belang van de
kinderen, zijn stelselmatig genegeerd, met als standaard reactie dat er ASAP geleverd
zou worden. Die reactie was steeds van de inschakelde kantoorgenoot. Verweerder zelf
heeft geen een keer op de verzoeken tot spoed gereageerd. Nimmer heeft hij benoemd
dat het tempo te langzaam was, nimmer heeft hij voor klager kenbaar zijn kantoorgenoot
opdracht tot spoed gegeven.
6. Ontbreken vertrouwen: het vertrouwen van klager in verweerder, dat het belang
van zijn kinderen bij hem in goede handen is, is door bovenstaand doen en nalaten
komen te vervallen.
7. Ontbreken zelfreflectie: ontbreken gedurende drie maanden van elke zelfbeoordeling
en -reflectie over bovenstaande punten. Op geen enkel moment is door hem gedurende
de uitvoering van de opdracht het belang van de kinderen genoemd. Het is alsof deze
zaak voor hem om beursaandelen gaat.
Subsidiair verwijt: dat verweerder zijn praktijk op onderdelen laat uitvoeren door
(vrij jonge, onvoldoende ervaren) juristen, waar hij niet afdoende zelf op toeziet.
e) Moreel besef, dat belang kinderen boven eigenbelang gaat, functioneert niet
bij deze advocaat
Verweerder heeft kennis gehad van wat er dreigde te gebeuren met de kinderen als
hij niet tijdig goed werkte en niet tijdig doet aan schadebeperking, namelijk plaatsing
van de kinderen in een gezinshuis of in een crisisgezin. Verweerder heeft dit zonder
enig moreel probleem naast zich neer gelegd. Zelfs na het indienen van de klachten
is hij op de schades gewezen, ook die nog voorkomen hadden kunnen worden, maar verweerder
koos voor zijn eigen belang, niet om aan schadebeperking te doen.
f) Onjuist en onvolledig informeren Deken over de feiten
Verweerder misleidt de deken met zijn mail van 10 april 2024 aan de gemachtigde
van klager. Het verhaal in die mail klopt niet.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Vooraf
4.1 De gemachtigde van klager heeft op 21 september 2024 aanvullende stukken
ingediend, te weten een door de gemachtigde bij de deken ingediend (nieuw) klaagschrift
tegen verweerder van 16 juli 2024, alsook de reactie op het klaagschrift van verweerder
van 29 augustus 2024. De gemachtigde heeft vervolgens op 24 september 2024 de nieuwe
klacht ingetrokken. De voorzitter zal de aanvullende stukken desalniettemin bij de
beoordeling betrekken, doch louter voor zover deze een nadere toelichting betreffen
op de al ingediende en thans voorliggende klacht.
Toetsingskader
4.2 De klacht ziet op de kwaliteit van dienstverlening van verweerder. Bij de
beoordeling hiervan dient rekening te worden gehouden met de vrijheid die de advocaat
heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar
de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid
is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer
in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat
zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele
standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid
die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht.
Klachtonderdeel a) – bedrog
4.3 Anders dan klager stelt blijkt uit de overgelegde stukken niet dat tussen
klager en verweerder is afgesproken dat de gemachtigde van klager de processtukken
zou opstellen en dat verweerder die – zonder verdere bemoeienis – naar de rechtbank
zou sturen. Namens klager wordt verwezen naar de e-mail van de gemachtigde aan klager
van 28 december 2023 waarin is vermeld dat verweerder ‘(ENKEL) de processtukken inleverende
advocaat’ is. Kennelijk is dit tussen klager en de gemachtigde zo afgesproken. Dat
is echter geen afspraak die met verweerder is gemaakt. Een dergelijke afspraak, waarbij
de advocaat min of meer als ‘doorgeefluik’ fungeert, is tuchtrechtelijk ook niet toegestaan,
omdat een advocaat de verantwoordelijkheid draagt voor de (inhoud van de) stukken
die hij indient. Dat betekent dat een behoorlijk handelend advocaat stukken die hij
niet zelf heeft opgesteld inhoudelijk toetst voor hij deze indient. Verweerder heeft
in zijn op 10 april 2024 aan de gemachtigde gestuurde e-mail dan ook terecht gesteld
dat hij dominus litus is. Verweerder heeft in zijn e-mail van 8 januari 2024 bovendien
ook aangegeven dat hij enkel stukken indient waar hij achter staat. Van bedrog is
niet gebleken. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdelen b) en c) – schadebeperkingsplicht niet nakomen en nalaten erkennen
fouten
4.4 Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerder zijn schadebeperkingsplicht
niet afdoende is nagekomen. Verweerder heeft adequaat gereageerd op de beëindiging
van de opdracht door klager en het overnameverzoek van mr. K (beide op 2 april 2024).
Verweerder heeft de door klager betaalde eigen bijdrage terugbetaald en zijn medewerking
verleend aan de overdracht van de toevoeging. Uiteindelijk heeft mr. K de toevoeging
kunnen overnemen zonder dat aan klager een tweede eigen bijdrage werd opgelegd. Dat
verweerder niet heeft voldaan aan alle door de gemachtigde gestelde wensen en eisen
(onder meer in de e-mails van de gemachtigde van 3 april 2024 om 22:49 en 4 april
2024 om 8:59 uur), waaronder het garantstellen voor een bedrag van € 7.500,-, betekent
niet dat verweerder tekort is geschoten. Verweerder was niet verplicht op al die wensen
en eisen in te gaan. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel d) – wanprestatie
4.5 Wat betreft de duur van de opdracht, is de voorzitter niet gebleken dat verweerder
onvoldoende voortvarend is geweest. Duidelijk is dat de gemachtigde een concept verzoekschrift
zou opstellen, wat na akkoord van verweerder zou worden ingediend. De gemachtigde
heeft in januari en februari 2024 een aantal concepten aan verweerder gestuurd, maar
verweerder kon zich daarin niet vinden. Verweerder heeft daarop op 1 maart 2024 voorgesteld
zelf een concept op te stellen. Op 21 maart 2024 heeft verweerder dit concept aan
klager en zijn gemachtigde toegezonden. Vervolgens heeft de gemachtigde op 25 maart
2024 aan verweerder laten weten dat de procedure uithuisplaatsing (UHP) – die voor
zover bekend op dat moment nog niet aanhangig was – prioriteit had en dat het verzoekschrift
even op de plank moest blijven liggen. Op 27 maart 2024 is namens verweerder gevraagd
of zijn concept van 21 maart 2024 kon worden ingediend, waarop de gemachtigde heeft
laten weten dat het verzoekschrift van de agenda moest worden gehaald en een verweerschrift
UHP moest worden opgesteld. Namens verweerder is op 28 maart 2024 geschreven dat er
geen verweerschrift kan worden opgesteld als er nog geen verzoekschrift UHP is. Daarbij
is gevraagd waarom het indienen van het verzoekschrift voorlopige voorziening moet
worden uitgesteld. Vervolgens heeft klager op 2 april 2024 de opdracht beëindigd.
4.6 Naar het oordeel van de voorzitter is steeds met afdoende voortvarendheid
gereageerd. Niet gebleken is dat een concrete datum of termijn voor indiening van
het verzoekschrift was afgesproken. Twee maanden na de opdrachtbevestiging lag er
een concept van verweerder, waarop door of namens klager niet meer inhoudelijk is
gereageerd en werd aangegeven dat een andere kwestie prioriteit had.
Daarbij is kennelijk relevant dat in de periode van het opstellen van het verzoekschrift
een definitief KSCD-rapport is opgemaakt, wat er volgens klager toe heeft geleid dat
de slagingskans van het verzoekschrift substantieel kleiner is geworden. Dit rapport
maakt geen onderdeel uit van het klachtdossier en ook uit de e-mail correspondentie
tussen de gemachtigde en verweerder kan de voorzitter niet afleiden dat het verzoekschrift
had moeten worden ingediend voordat het definitieve KSCD-rapport binnen zou zijn.
Ook ziet de voorzitter niet dat verweerder betrokken is geweest in de bijstand aan
klager bij dit KSCD-rapport en/of het eerdere concept-rapport. Dat verweerder voortvarender
had moeten handelen in verband met dit KSCD-rapport vermag de voorzitter dan ook niet
in te zien. Hierover zijn kort gezegd geen afspraken terug te zien in het klachtdossier.
Wel ziet de voorzitter dat klager zelf op 29 februari 2024 in een e-mail aan verweerder
meldt dat het KSCD-rapport er is en definitief gebruikt kan worden voor het spoedverzoek
MUHP. Echter ook hieruit kan de voorzitter niet afleiden dat het de bedoeling was
dat verweerder de vovo zou indienen voordat dit rapport er was of dat dit anderszins
is besproken. Daarbij merkt de voorzitter nog op dat het overigens zeer onwaarschijnlijk
is dat een rechter een beslissing over een wijziging hoofdverblijfplaats zou nemen
(in het voordeel van klager) terwijl men in afwachting is van een definitief KSCD-rapport.
Al met al is dit klachtonderdeel naar het oordeel van de voorzitter kennelijk ongegrond.
4.7 Wat betreft de kwaliteit van het verzoekschrift, geldt dat de voorzitter
ook dit niet kan beoordelen. Het is aan de klager om zijn stellingen en standpunten
met stukken te onderbouwen. Klager heeft het door verweerder opgestelde concept verzoekschrift
niet ingebracht, zodat de voorzitter dit niet kan beoordelen. De enkele stelling van
klager en/of zijn gemachtigde dat het concept van verweerder van onvoldoende kwaliteit
is, is onvoldoende. Dit verwijt is daarom kennelijk ongegrond.
4.8 Ook wat betreft de dossierkennis, geldt dat klager zijn stellingen onvoldoende
heeft gemotiveerd en onderbouwd, mede gelet op de uitdrukkelijke betwisting van verweerder.
Dat het dossier mede werd behandeld door een jurist van het kantoor, betekent niet
dat verweerder onvoldoende dossierkennis had. Overigens blijkt uit de correspondentie
in het klachtdossier dat verweerder wel betrokken was bij de behandeling van de zaak.
Dit verwijt is kennelijk ongegrond.
4.9 Van onbereikbaarheid van verweerder is de voorzitter niet gebleken. Uit de
overgelegde stukken blijkt dat op de e-mails van klager en/of zijn gemachtigde steeds
binnen een redelijke termijn is gereageerd door verweerder, de behandelend jurist
of een secretaresse. Klager heeft dit verwijt niet verder onderbouwd. Dit verwijt
is kennelijk ongegrond.
4.10 Wat betreft het negeren van verzoeken van klager om snelle actie, wordt
verwezen naar hetgeen hiervoor onder 4.4, 4.5 en 4.9 is overwogen. Ook dit verwijt
is daarom ongegrond.
4.11 Klager is het vertrouwen in verweerder verloren. De voorzitter is, gelet
op het voorgaande, niet gebleken dat verweerder daarvan een tuchtrechtelijk verwijt
valt te maken. Datzelfde geldt voor het verwijt dat het verweerder zou ontbreken aan
zelfreflectie. Dat verweerder het belang van de kinderen in de e-mailcorrespondentie
niet heeft benoemd, is daarvoor onvoldoende. Ook deze verwijten zijn kennelijk ongegrond.
4.12 Wat betreft het subsidiaire verwijt geldt dat het een advocaat op grond
van gedragsregel 13 vrijstaat om medewerkers van zijn kantoor werkzaamheden te laten
verrichten. De advocaat blijft tegenover zijn cliënt verantwoordelijk voor de opdracht.
In de opdrachtbevestiging is door verweerder opgenomen dat onderdelen van zijn werkzaamheden
onder zijn verantwoordelijkheid en toezicht door kantoorgenoten zullen worden uitgevoerd.
Klager heeft zijn stelling dat verweerder onvoldoende op zijn juristen toeziet niet
verder geconcretiseerd en onderbouwd. Dit verwijt is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel e) – Moreel besef
4.13 Zoals de voorzitter hiervoor heeft overwogen heeft verweerder de zaak met
voldoende voortvarendheid behandeld. Dat verweerder het belang van de kinderen niet
(voldoende) voor ogen heeft gehad, is door verweerder betwist en kan de voorzitter
niet vaststellen. Voor zover bij dit klachtonderdeel weer verwijten worden gemaakt
over de schadebeperking na het indienen van de klacht, wordt verwezen naar 4.4. Dit
klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel f) – onjuist/onvolledig informeren deken
4.14 Verweerders e-mail van 10 april 2024 is gericht aan de gemachtigde en niet
aan de deken. Van het informeren van de deken is dan ook geen sprake. Verweerder heeft
in die e-mail zijn visie op de situatie met de gemachtigde van klager gedeeld. Dat
stond hem vrij. Dit klachtonderdeel is dan ook kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A. van Luijck, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2024.