ECLI:NL:TADRSGR:2024:175 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-170/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2024:175 |
---|---|
Datum uitspraak: | 16-09-2024 |
Datum publicatie: | 08-10-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-170/DH/RO |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat in een familierechtelijke procedure. Verweerder heeft een processtuk ingediend zonder dat klager daarop zijn goedkeuring heeft gegeven. Hierdoor heeft klager de voor hem belangrijke punten in de procedure niet naar voren kunnen brengen. Diezelfde kans om zijn persoonlijke kant van de zaak toe te lichten, is klager ook ontnomen omdat hij niet op de hoogte was gebracht door verweerder van de dag en het tijdstip van de zitting. Ook heeft verweerder onvoldoende nazorg geleverd aan klager. Daargelaten dat het, zeker met het hiervoor geschetste verloop van de procedure bij de rechtbank, niet gepast is om het volledig aan de cliënt over te laten om grieven aan te leveren, heeft verweerder nagelaten om schriftelijk vast te leggen dat klager niet in hoger beroep wenste te gaan en om welke redenen. Voorwaardelijke schorsing van 2 weken. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 16 september 2024
in de zaak 24-170/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 3 juni 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 5 maart 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2024/24 van
de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 5 augustus 2024. Daarbij
waren klager en verweerder aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van
de op de inventaris genoemde bijlagen 1 tot en met 36.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerder heeft klager bijgestaan in een procedure tegen de ex-vrouw van
klager, over de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
2.3 Verweerder heeft een conclusie van antwoord ingediend. De conclusie is niet
voorafgaand in concept aan klager voorgelegd.
2.4 In september 2022 heeft een zitting plaatsgevonden. Klager was daar niet
bij aanwezig. Verweerder heeft naderhand vastgesteld dat hij de uitnodiging voor de
zitting niet met klager had gedeeld.
2.5 In januari 2023 heeft de rechtbank uitspraak gedaan. Klager is daartegen
niet in hoger beroep gegaan, na advies van verweerder.
2.6 Op 12 maart 2023 heeft verweerder een factuur van € 3.295,50 aan klager verzonden.
2.7 Op 19 maart 2023 heeft verweerder aan klager geschreven:
“Het klopt dat ik je niet op de hoogte heb gebracht van de uitnodiging voor de zitting
bij de rechtbank. Ik heb die uitnodiging wel verwerken in mijn eigen agenda, ik heb
de informatie van de door mij ontvangen brief van de rechtbank niet aan je doorgegeven.
Je was dus niet op de hoogte van de zitting gebracht. We hebben het daar al een aantal
keren over gehad. Dat betekent niet dat ik niet je belangen heb vertegenwoordigd tijdens
de zitting. Dat blijkt ook wel uit de inhoud van de uitspraak. (…)
Extra informatie: Wil je me uitdrukkelijk aangeven dat er nog hoger beroep moet
worden ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank? Er moet dan goed onderbouwd
kunnen worden waarom we op bepaalde onderdelen van de uitspraak niet akkoord zijn
en van het Hof een andere uitspraak verwachten dan de inhoud van de uitspraak zoals
die door rechtbank is afgegeven. Dus: Je hebt het over allemaal feiten, maar met welke
feiten (in jouw voordeel) valt de uitspraak van de rechtbank aan te vechten? Dat moet
normaliter op een later moment wel schriftelijk en op voorhand bij het Hof worden
aangegeven.
(…)
Ik kan op dit moment, zoals het er nu voorstaat en naar aanleiding van je bericht
van 13 maart 2023 niet verder voor je optreden. Daarvoor is nodig dat ik het onvoorwaardelijke
vertrouwen van je nodig heb en op basis van hetgeen je hebt geschreven in het bericht
van 13 maart 2023 wil ik dat nu natuurlijk uitdrukkelijk van je verneem.”
2.8 Op 5 april 2023 heeft verweerder aan klager geschreven:
“Met je antwoord op mijn vraag achter punt 20 concludeer ik dat er nog immer het
onvoorwaardelijke vertrouwen tussen advocaat en cliënt is en dat betekent dat ik je
dossier verder kan behandelen. […]”
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder heeft de conclusie van antwoord ingediend zonder dit vooraf aan
klager voor te leggen, waardoor belangrijke details niet zijn opgenomen.
b) Verweerder heeft de uitnodiging voor de zitting niet aan klager doorgezonden.
c) Verweerder heeft klager afgeraden om in hoger beroep te gaan.
d) Verweerder heeft geen urenspecificatie bij zijn factuur meegezonden.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 De klacht gaat over de dienstverlening door de (eigen) advocaat. Gezien het
bepaalde bij artikel 46 van de Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak om
de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij
deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat
heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes -
zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van
de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd
door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht
mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene
wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. De raad toetst of verweerder
heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende
advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat
er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van
breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.
Klachtonderdelen a en b): de conclusie van antwoord en zittingsuitnodiging
5.2 Verweerder heeft erkend dat hij geen concept van de conclusie van antwoord
naar klager heeft gestuurd. Wel heeft verweerder gesteld dat hij de zaak uitgebreid
met klager inhoudelijk had besproken en dat klager de ingediende conclusie van antwoord
heeft ontvangen. De zittingsuitnodiging is inderdaad niet gedeeld met klager, maar
verweerder heeft zijn belangen wel verdedigd op de zitting.
5.3 De raad is van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
Verweerder heeft een processtuk ingediend zonder dat klager daarop zijn goedkeuring
heeft gegeven. Hierdoor heeft klager de voor hem belangrijke punten in de procedure
niet naar voren kunnen brengen. Dat verweerder de zaak vooraf uitgebreid met klager
heeft besproken en hem een kopie van de ingediende conclusie van antwoord heeft toegestuurd,
doet daar niet aan af. Een cliënt dient dergelijke processtukken voorafgaand aan indiening
daarvan te kunnen bekijken en daarop zijn opmerkingen te kunnen geven.
5.4 Diezelfde kans om zijn persoonlijke kant van de zaak toe te lichten, is klager
ook ontnomen omdat hij niet op de hoogte was gebracht door verweerder van de dag en
het tijdstip van de zitting. Dat verweerder klagers zaak wel ter zitting heeft bepleit,
maakt dat niet anders.
5.5 Klachtonderdelen a) en b) zijn derhalve gegrond.
Klachtonderdeel c): advies om niet in hoger beroep te gaan
5.6 Verweerder wordt verder verweten dat hij klager heeft geadviseerd om niet
in hoger beroep te gaan, omdat dat hem te veel geld zou gaan kosten. Vaststaat dat
klager niet in hoger beroep is gegaan. Verweerder heeft gesteld dat klager dit op
23 maart 2023 aan hem heeft bevestigd, maar dat hij daarover niet heeft geadviseerd.
Verweerder heeft klager er enkel op gewezen wat van belang is bij het aanleveren van
grieven tegen de uitspraak.
5.7 De raad is van oordeel dat verweerder, mede gelet op wat hem in klachtonderdelen
a) en b) wordt verweten, onvoldoende nazorg aan klager heeft geleverd. Daargelaten
dat het, zeker met het hiervoor geschetste verloop van de procedure bij de rechtbank,
niet gepast is om het volledig aan de cliënt over te laten om grieven aan te leveren,
heeft verweerder nagelaten om schriftelijk vast te leggen dat klager niet in hoger
beroep wenste te gaan en om welke redenen. De stelling dat klager dit op 23 maart
2023 aan hem heeft laten weten, wordt niet bevestigd door een bericht dat zich in
het klachtdossier van de raad bevindt. Evenmin kan de raad uit het klachtdossier vaststellen
dat verweerder voldoende met klager heeft besproken wat de redenen van het niet instellen
van hoger beroep zijn. Die verantwoordelijkheid lag wel bij verweerder, mede gelet
op gedragsregel 16 lid 1. Klachtonderdeel c) is derhalve gegrond.
Klachtonderdeel d): urenspecificatie
5.8 Verweerder heeft gesteld dat hij bij zijn facturen altijd een urenspecificatie
meestuurt en heeft ter zitting uitgelegd hoe het programma werkt van waaruit hij zijn
facturen verstuurt. Ter zitting heeft klager ook erkend het zich niet meer te kunnen
herinneren hoe het destijds is gegaan met de factuur. Ook heeft klager aangegeven
dat hij een urenspecificatie van verweerder heeft ontvangen. Een urenspecificatie
bevindt zich in het dossier. Het lijkt erop dat verweerder die heeft meegezonden bij
zijn factuur van 12 maart 2023.
5.9 Voor zover klager ook bedoeld heeft te klagen over de hoogte van de declaratie,
geldt dat de tuchtrechter geen oordeel geeft over declaratiegeschillen. Wel beoordeelt
de tuchtrechter of sprake is van excessief declareren. De urenspecificatie die zich
in het dossier bevindt, geeft geen aanleiding voor een dergelijk oordeel.
5.10 Klachtonderdeel d) is derhalve ongegrond.
Conclusie
5.11 Op grond van het voorgaande, zal de raad klachtonderdelen a), b) en c) gegrond
en klachtonderdeel d) ongegrond verklaren.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft klager (zijn cliënt) niet betrokken bij de conclusie van antwoord
die is ingediend en heeft nagelaten om de zittingsuitnodiging naar hem te sturen.
De raad acht het zeer ernstig dat verweerder aldus heeft nagelaten zijn cliënt bij
diens eigen procedure te betrekken. Verweerder heeft daarmee de kern van zijn taak
als belangenbehartiger verwaarloosd, met als gevolg dat klager die punten die voor
hem belangrijk waren niet naar voren heeft kunnen brengen in een procedure over de
verdeling van zijn huwelijksgoederengemeenschap: niet in de processtukken en ook niet
op de zitting tegenover de rechter. Ook betrekt de raad daarbij dat verweerder onvoldoende
nazorg heeft geleverd, door het aanleveren van grieven voor een eventueel hoger beroep
volledig bij klager te leggen en ook niet vast te leggen dat en waarom klager niet
in hoger beroep wenste te gaan.
6.2 Verweerder heeft ter zitting verklaard zijn fouten niet te bagatelliseren.
Ook stelt de raad vast dat verweerder heeft erkend dat hij fout heeft gehandeld door
klager niet te informeren over de zitting. De raad is er echter onvoldoende van overtuigd
dat verweerder daadwerkelijk doorheeft wat de gevolgen van zijn handelen voor klager
zijn, omdat verweerder er vooral de nadruk op legt dat hij in de procedure inhoudelijk
niets onjuist heeft gedaan en bij geen enkele gelegenheid zijn verontschuldigingen
aan klager lijkt te hebben aangeboden.
6.3 De raad acht het zorgelijk dat verweerder al eerder een voorwaardelijke schorsing
opgelegd heeft gekregen voor nagenoeg vergelijkbaar handelen, namelijk door zijn cliënt
niet tijdig over de uitspraak te informeren en na te laten om appel in te stellen
(RvD Den Haag 28 januari 2010, ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA0548). Dat raakt ook de kern
van de klachten die in onderhavige zaak naar voren worden gebracht. Hoewel die eerder
opgelegde voorwaardelijke schorsing van ruim 14 jaar geleden is, baart het de raad
zorgen dat verweerder ook nu weer een dergelijke, ernstige fout heeft gemaakt.
6.4 De raad acht het daarom passend en geboden om een schorsing van twee weken
aan verweerder op te leggen. De raad zal deze geheel voorwaardelijk opleggen. Hoewel
dat niet aan de raad is, wordt aan verweerder nog wel meegegeven dat het hem zou sieren
om – gelet op de omissies van zijn kant – klager tegemoet te komen in de declaratie
van zijn uren.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, dient verweerder op
grond van artikel 46e lid 5 van de Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht
van € 50,- aan hem te vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk
is geworden. Klager dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer
schriftelijk aan verweerder door te geven.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 van de Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder dient het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat
deze beslissing onherroepelijk is geworden, te betalen aan klager. Klager dient binnen
twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder
door te geven.
7.4 Verweerder dient het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder
b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is
geworden, over te maken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A,
Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling
raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen a), b) en c) gegrond;
- verklaart klachtonderdeel d) ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van twee weken
op;
- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad
van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder de navolgende
voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd
niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;
- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze
beslissing onherroepelijk wordt.
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.1;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in overweging 7.4;
- bepaalt dat de in artikel 8a lid 3 van de Advocatenwet bedoelde termijn wordt
verkort tot twee jaar.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd en M.P. de Klerk, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 september 2024.