ECLI:NL:TADRSGR:2024:172 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-206/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2024:172 |
---|---|
Datum uitspraak: | 16-09-2024 |
Datum publicatie: | 08-10-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-206/DH/RO |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat in een erfrechtelijke kwestie. Verweerder heeft op verschillende momenten gedurende zijn bijstand aan klaagster niet gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat mag worden verwacht. Zo had hij klaagster beter moeten meenemen in het proces door uitleg en advies te geven en bij klaagster na moeten gaan of hij haar wensen goed begreep. Een schriftelijke vastlegging van de koersbepaling, gegeven adviezen en gemaakte afspraken is in dit verband noodzakelijk en dat heeft verweerder nagelaten. Ook heeft verweerder nagelaten een mail met een voorstel eerst aan klaagster voor te leggen alvorens dit met de wederpartij te delen. Waarschuwing. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 16 september 2024
in de zaak 24-206/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 16 augustus 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 19 maart 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2024/27 van
de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 15 juli 2024. De raad
heeft vastgesteld dat klaagster en verweerster, zoals door hen vooraf was bericht,
niet aanwezig waren, waarna de zitting is gesloten.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van
de op de inventaris genoemde bijlagen 1 tot en met 25. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de aanvullende stukken van verweerder van 4 april 2024 en de pleitnota’s die partijen
voorafgaand aan de zitting hebben opgestuurd.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerder heeft klaagster bijgestaan in een geschil met haar stiefmoeder
over de nalatenschap van haar overleden vader. Mevrouw B. wordt ook bijgestaan door
een advocaat. Bij de afwikkeling is tevens een notaris betrokken.
2.3 Op 29 december 2022 schreef klaagster aan verweerder:
“Dank voor uw e-mailbericht. Het wilsrecht heb ik ingeroepen zodat ze het huis nog
niet kan verkopen en kan vertrekken. Op dit moment is mij niet bekend of er een zaak
kan worden gestart of niet. Ik hoor ook graag uw advies over wat nu wijsheid is qua
standpunt innemen omtrent mevrouw [B] omdat ze nog steeds niet met een duidelijk antwoord
is gekomen wat betreft mijn ingeroepen wilsrecht.”
2.4 Op 2 januari 2023 schreef verweerder aan klaagster:
“[De advocaat van mevrouw B] schrijf in de mail van 20 december dat mevrouw [B]
onderzoekt of het mogelijk is de vorderingen van de erfgenamen ineens te voldoen.
Ik leid daaruit af dat zij de wilsrechten erkent.”
2.5 Op 16 januari 2023 schreef klaagster aan verweerder:
“Daarbij vergeet ik de boedelomschrijving die ik graag ontvang. Als mevrouw [B]
de geldvorderingen wil voldoen wat alleen maar kan door het huis te verkopen in [provincie]
dan wil ik u ook vragen om [de advocaat van mevrouw B] voor te stellen dat de helft
van de verkoop van het huis naar de kinderen gaat. De geldvorderingen staan nog niet
eens vast en Griekenland en Bulgarije staan niet op de vermogen opstelling. (…) Ik
zou het waarderen als u ook laat weten aan [de advocaat van mevrouw B] dat het niet
klopt wat mevrouw B. zegt omtrent de aanstekers en de spullen die ik van mijn opa
heb meegenomen. ”
2.6 Op 15 februari 2023 heeft de notaris klaagster een uitnodiging gestuurd voor
een bespreking om 16:00 uur. De notaris heeft in haar mail verzocht om het insturen
van een standpunt in reactie op de e-mail of aan de advocaat van mevrouw B.
2.7 Op 16 februari 2023 schreef klaagster aan verweerder:
“(…) Tot slot mijn standpunten tegenover mevrouw [B]:
• De helft van de verkoop van het huis zal ze kunnen af staan, gezien ze in scheiding
lagen en de geldvorderingen nog niet vast staan, Griekenland (stuk grond) en Bulgarije
(37,000) staat niet op de vermogensopstelling wat minimaal 50,000 euro zal zijn. De
waarde van de schuur is ook niet getaxeerd. (Mijn zussen zullen waarschijnlijk genoegen
nemen met hun huidige geldvordering en dat weet mevrouw [B] maar al te goed en ik
wil helemaal niet dat het huis wordt verkocht, als ik het kon dan had ik het zelf
gekocht en had ik er nu zelfs tijdelijk gewoond als mijn vader nog had geleefd.)
• Gaat ze niet akkoord met mijn voorstel dan zal alles getaxeerd moeten worden
en ga ik niet akkoord met de huidige vermogensopstelling en mijn huidige geldvordering.
(…)
• Graag zie ik de paypal account gegevens met e-mail adres van mijn vader tegemoet
(…)”
2.8 Op 21 februari 2023 schreef verweerder aan de advocaat van mevrouw B:
“Het standpunt van cliënte is redelijk eenvoudig: laat de zussen de helft van de
opbrengst na verkoop van de woning ervan (waarmee uw cliënte dus niet meedeelt in
deze opbrengst, althans de helft daarvan), dan wordt wat cliënte betreft afgezien
van de onroerende zaken in Griekenland en Bulgarije. Dan zal taxatie ook niet meer
nodig zijn, evenmin van de schuur. Verder zou cliënte nog wel graag beschikking over
de Pay Pal account gegevens met e mailadres van haar vader.”
2.9 Op 22 februari 2023 schreef klaagster aan de advocaat van mevrouw B:
“Gisteren heeft u een e-mail ontvangen van mijn raadsman waarin mijn standpunt wordt
aangegeven, moge het duidelijk zijn dat mijn zussen tezamen met mijzelf de helft van
de verkoop van de woning mogen erven.
Aangezien ik u nu toch mail, wil ik u n.a.v. uw e-mail naar mijn raadsman d.d. 20
december 2022 toelichten dat ik hierin onterecht beschuldigd wordt van het meenemen
van 2 Dupont aanstekers, die ik niet heb meegenomen. Een oud polshorloge, zakhorloge
en foto’s van mijn opa heb ik wel mee genomen na toezegging van mevrouw [B] en hier
zijn de andere erfgenamen ook van op de hoogte.
Het huis in Bulgarije heeft een waarde van 37,000 euro en niet het bedrag wat op
de huidige vermogensopstelling staat. Gaarne zie ik de Paypal gegevens met het daarbij
behorende e-mail adres en wachtwoord van mijn vader nog tegemoet.”
2.10 Op 23 februari 2023 heeft verweerder een aanvulling gedaan op zijn e-mail
aan de advocaat van mevrouw B: “Cliënte vond mijn mailbericht aan u niet duidelijk
genoeg: met de zussen bedoel ik uiteraard ook cliënte zelf. Dus cliënte en haar zussen.”
2.11 Op 23 februari 2023 schreef klaagster vervolgens aan verweerder:
“Tot op heden heb ik geen betalingsbewijs van het huis in Bulgarije gezien, heeft
u niets gedaan aan het feit dat ik vals beschuldigd ben (het juridisch loket geeft
aan dat het vreemd is dat u hier niets mee heeft gedaan (…) Graag zie ik van u een
e-mail gericht aan de notaris, [de advocaat van mevrouw B] en mijn zussen waarin u
bevestigt om aan tafel te gaan op 6 maart a.s. of dit te doen via zoom zoals mijn
derde zus heeft voorgesteld en dat ik tijdens de bespreking duidelijkheid wil omtrent
mijn vaders spullen (…) Als u niet in staat bent om aan mijn zijde te staan 6 maart
a.s. dan hoor ik dit gelieve zo spoedig mogelijk want dan zal ik per direct op zoek
moeten gaan naar een andere advocaat en de [rechtsbijstandsverzekeraar] moeten inlichten.”
2.12 Op 27 februari 2023 schreef verweerder aan klaagster:
“Uit uw laatste e-mail proef ik dat u weinig tot geen vertrouwen meer in mij heeft
en dat u eigenlijk liever een andere advocaat in de arm neemt. Dat mag natuurlijk,
aan u de keuze.
Maar ik wil wel helder hebben dat ik steeds heb willen streven naar een oplossing
en die eigenlijk al dichtbij is, gelet op uw recente standpunt met betrekking tot
de opbrengst van de woning.
Ik kan dan niet goed plaatsen dat ik iets zou hebben moeten doen met het feit dat
u vals beschuldigd bent en dat de heer [K] nog niet heeft geantwoord. De communicatie
met die advocaat heb ik u overigens steeds doorgestuurd.”
Daarop reageerde klaagster diezelfde dag:
“Zoals eerder aangegeven wil ik graag weten of u mij kunt ondersteunen tijdens de
bespreking van 6 maart a.s omdat u eerst aangaf mee te gaan en een week later zei
dat u er tegen aan zit te hikken vanwege de tijd. Vandaar dat ik u vroeg om opheldering
omdat u er nog over na zou denken en heb ik aangegeven hoe gevoelig de situatie is
en ik niet alleen deze bespreking kan voeren.
Als ik geen vertrouwen meer had dan had ik u niet verzocht om een e-mail te sturen
naar alle partijen omtrent de bespreking van 6 maart. Mijn zussen spreek ik gelukkig
vanavond omtrent de spullen.
Het antwoord van de heer [K] heb ik niet ontvangen en zie ik graag alsnog tegemoet.
(…) Uw secretaresse zei vandaag dat u mij zou terug bellen, ik hoop u vandaag nog
te horen om miscommunicatie te voorkomen.
2.13 Op 1 maart 2023 schreef de advocaat van mevrouw B aan verweerder:
“Inmiddels heeft cliënte kennis kunnen nemen van uw standpunten ten aanzien van
de afwikkeling van de nalatenschap van wijlen uw vader.
Hoewel de standpunten onderling op een aantal punten uiteen lijken te lopen, meent
cliënte dat er zicht is op een algehele overeenstemming over de afwikkeling. Daarbij
is van belang op te merken dat cliënte (juridisch) niet gehouden is uw erfdelen reeds
uit te keren, noch dat zij gehouden is de woning aan [adres] te verkopen. Cliënte
is daar evenwel in het kader van een minnelijke regeling op korte termijn wel toe
bereid, zij het onder de volgende voorwaarden: u stemt er allen mee in dat cliënte
de woning in [plaats] te koop aanbiedt via [makelaars]”
2.14 Op 2 maart 2023 schreef verweerder aan klaagster:
“Hierbij de mail van [de advocaat van mevrouw B.] Dat ziet er goed uit, in de zin
dat volledig uw voorstel wordt gevolgd, maar bovendien wordt in het voorstel van mevrouw
[B] de onroerende zaak in Griekenland aan u en uw zussen toebedeeld.”
2.15 Op 6 maart 2023 schreef klaagster aan verweerder:
“(…) Zonder de onderstaande stukken, verzoeken en antwoorden te hebben gekregen
van mevrouw [B] kan ik überhaupt niet beslissen om akkoord te gaan of niet met haar
voorstel en de daarbij behorende voorwaarden. Dit houdt in dat ik dus niet akkoord
ga met de verkoop van de woning in [plaats] wegens mijn eigendomsrecht n.a.v. mijn
inroepen wilsrecht d.d. 30 september 2022. (…)
en op 7 maart 2023 schreef klaagster:
‘’Voor de goede orde is er nog geen sprake van bereikte overeenstemming en wil ik
u duidelijk maken dat ik niet akkoord ga met de verkoop van de woning in [plaats]
zoals eerder aangegeven en ga ik voorlopig nergens mee akkoord, want het lijkt erop
dat u net zoveel haast heeft als mevrouw B., erg merkwaardig.’’
2.16 Op 7 maart 2023 om 10:49 uur schreef verweerder aan klaagster:
“Wederom gaf u mij telefonisch aan het gevoel te hebben dat ik uw belangen niet
naar behoren zou behartigen. Een en ander in verband met het voorstel dat u deed (u
noemt dat een standpunt, maar in feite is dat hetzelfde) dat vervolgens door mevrouw
[B] of namens haar werd geaccepteerd, waarna u er eigenlijk weer op terug kwam.
(…)Het gaat er om dat de kwestie netjes geregeld wordt, bij voorkeur in onderling
overleg. Daarbij merk ik nog op dat u zelf in uw e-mail van 16 februari spreekt van
“mijn voorstel”. Letterlijk zegt u “gaat ze niet akkoord met mijn voorstel, dan zal
alles getaxeerd moeten worden…”
Juridisch gesproken is er overeenstemming wanneer het voorstel van de één door de
ander wordt geaccepteerd. Dan kunt u mij wel verzoeken om beslag te leggen, maar dat
acht ik dan niet in uw belang. Wordt er beslag gelegd, dan kan de wederpartij opheffing
vorderen, bijvoorbeeld op basis van de bereikte overeenstemming en van de rechtbank
vorderen dat u wordt veroordeeld in de kosten van het beslag en de opheffing daarvan.
Om die reden zou ik ook niet overgaan tot beslaglegging. Met name omdat uw belangen
daarmee niet zijn gediend.”
Klaagster reageerde daarop om 11:28 uur:
“Het is toch een beetje mosterd na de maaltijd als u nu pas uitlegt wat het juridisch
inhoudt qua standpunt/voorstel die ik heb gedaan aan mevrouw [B]. Als het goed is
heb ik u vaak genoeg duidelijk gemaakt hoe de vork in de steel zit maar daar had u
klaarblijkelijk geen boodschap aan en heeft u geen verdedigingsstrategie opgezet voor
mij. Als ik dit had geweten had ik nooit een standpunt/voorstel gedaan en heeft mevrouw
[B] aangegeven geen PayPal gegevens te hebben.”
2.17 Op 10 maart 2023 heeft verweerder zijn werkzaamheden neergelegd. Daarbij
schreef verweerder:
“Gelet op de laatste mailwisselingen adviseer ik u met klem een andere advocaat
in de arm te nemen, dan wel de [rechtsbijstandsverzekeraar] uw belangen te laten behartigen.
Zeker wanneer u beslag wilt laten leggen op de woning om de verkoop tegen te houden.
Mijn advies was om geen beslag te laten leggen op de woning, omdat dat niet werkelijk
uw belangen dient, maar bovendien omdat er naar mijn mening overeenstemming werd bereikt.
In ieder geval zal ik de [rechtsbijstandsverzekeraar] berichten dat ik niet langer
voor u optreedt. (…)”
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder heeft op 2 januari 2023 aan klaagster medegedeeld dat mevrouw B
de wilsrechten van klaagster heeft erkend, terwijl dat later niet het geval bleek
te zijn;
b) Verweerder heeft geen duidelijke strategie opgezet voor klaagster en heeft
zijn koersbepaling gedurende de bijstand niet voldoende met haar doorgesproken. Zijn
advisering is onder de maat geweest. In dit verband heeft klaagster het volgende naar
voren gebracht:
- Verweerder heeft ondanks verzoeken hiertoe van klaagster niets gedaan tegen
de valse beschuldigingen die mevrouw B jegens haar heeft gedaan;
- Verweerder heeft klaagster pas juridisch advies gegeven, nadat er al op 21
februari 2023 een standpunt namens klaagster was doorgegeven aan de advocaat van mevrouw
B.;
- Verweerder heeft op 7 maart 2023 gezegd dat klaagster met mevrouw B een overeenstemming
heeft bereikt waarop zij niet meer terug kon komen, terwijl klaagster nooit akkoord
is gegaan met een voorstel;
- Verweerder heeft klaagster niet gewezen op het hypotheekrecht, zodat zij zekerheid
zou hebben over de uitkering van haar erfdeel. Ook heeft verweerder een slecht advies
gegeven ten aanzien van de taxaties van het onroerend goed in Griekenland en Bulgarije.
c) Verweerder heeft de e-mail van 21 februari 2023 aan de advocaat van mevrouw
B niet in concept aan klaagster voorgelegd zodat zij hier nog op kon reageren alvorens
deze verstuurd werd.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 De klacht gaat over de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klager.
Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak
de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd.
Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden
met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak
behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat
bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt,
maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering
van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient
te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.
Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van
een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
De raad zal de genoemde klachtonderdelen hierna aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische
kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele
standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid
die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht.
5.2 Bij de beoordeling van de klachtonderdelen betrekt de raad de in artikel
46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder ook de kernwaarden die in artikel 10a
Advocatenwet zijn uitgewerkt. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels,
maar die regels kunnen als invulling van de in artikel 46 Advocatenwet genoemde behoorlijkheidsnorm
wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af
van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
5.3 Gedragsregel 16 lid 1 luidt: De advocaat dient zijn cliënt op de hoogte te
brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand,
onzekerheid of geschil, dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk
aan zijn cliënt te bevestigen.
Klachtonderdeel a)
5.4 Naar het oordeel van de raad heeft klaagster uit de e-mail van verweerder
van 2 januari 2023 af kunnen leiden dat mevrouw B. de wilsrechten heeft erkend. Voor
klaagster was dit een belangrijk uitgangspunt en zij is in het verdere verloop van
het geschil van deze informatie uitgegaan. Nadien, toen verweerder zijn werkzaamheden
al had neergelegd, is zij er kennelijk mee geconfronteerd dat de wilsrechten toch
nog een geschilpunt waren. Dat valt verweerder aan te rekenen. Voor zover verweerder
stelt dat hij heeft bedoelen te zeggen dat de wilsrechten niet relevant zouden zijn
zodra overeenstemming wordt bereikt, geldt dat verweerder dat duidelijker had kunnen
communiceren. Niet is gebleken dat dat is gebeurd. Hij heeft op dit punt dan ook niet
gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende
advocaat mag worden verwacht.
5.5 Klachtonderdeel a) is gegrond.
Klachtonderdeel b)
5.6 In reactie op dit klachtonderdeel stelt verweerder dat er zeer intensief
overleg is geweest, vooral telefonisch. De kwestie lag al bij de notaris. Er kon enkel
op basis van de eigen standpunten overleg gevoerd worden met de wederpartij om er
onderling uit te komen en dat is ook gelukt. Het voorstel dat aan de advocaat van
mevrouw B is gedaan, was afkomstig van klaagster en dat was ook een goed voorstel.
Het was nadien niet meer in het belang van klaagster om nog beslag te leggen op de
woning. Verweerder heeft dit allemaal duidelijk uitgelegd aan klaagster. Verweerder
acht het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat niet alles schriftelijk is vastgelegd.
Dat kan volgens hem nuttig zijn wanneer achteraf zaken mis zijn gelopen, maar dat
is vooral in het belang van de advocaat zelf. Om alles wat telefonisch is besproken
vast te leggen is dubbel werk.
5.7 De raad is van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
Niet gebleken is dat verweerder klaagster voldoende heeft geïnformeerd over de te
ondernemen stappen – hoe eenvoudig en rechtlijnig de kwestie volgens verweerder ook
was. Uit het e-mailverkeer tussen klaagster en verweerder komt naar voren dat voor
klaagster niet duidelijk was wat de strategie van verweerder was bij de behartiging
van haar belangen en blijken er misverstanden tussen klaagster en verweerder te ontstaan.
Klaagster lijkt immers nog met allerlei onbeantwoorde vragen te zitten, terwijl verweerder
veronderstelt dat er overeenstemming is bereikt over de afwikkeling van de nalatenschap.
5.8 Alhoewel verweerder stelt dat hij alles voldoende telefonisch heeft doorgesproken,
ontbreekt het wat dat betreft aan schriftelijke vastlegging. Dit geldt voor het plan
van aanpak, een inschatting van de kansen en risico’s en de advisering in aanloop
naar het gedane voorstel van 21 februari 2023. Voor de raad is daarmee niet vast komen
te staan dat klaagster voldoende is geïnformeerd welke consequenties het uitbrengen
van dit voorstel had, bijvoorbeeld ten aanzien van de taxaties, het niet meer kunnen
of hoeven leggen van beslag en waarom in de ogen van verweerder de valse beschuldigingen
niet van belang zouden zijn. Uit de e-mailcorrespondentie tussen klaagster en verweerder
blijkt dat klaagster op moment dat verweerder een voorstel van haar kant deed, nog
met veel onbeantwoorde vragen zat.
Anders dan waar verweerder van uitgaat, is het vereiste van de schriftelijke vastlegging
niet enkel in zijn eigen belang. Het is ook voor de cliënt relevant om rustig na te
kunnen lezen of het klopt wat er is besproken en afgesproken, of dat daadwerkelijk
in overeenstemming is met de eigen wensen, en of de advocaat ook op dezelfde gedachtelijn
zit. Daarmee kan niet alleen achteraf worden bezien wie er gelijk heeft – zoals verweerder
lijkt te veronderstellen – maar kan de eventuele miscommunicatie al op voorhand worden
voorkomen en kan een cliënt direct aan de bel trekken als de advocaat op een ander
spoor lijkt te zitten. De schriftelijke vastlegging maakt dan ook onderdeel uit van
het op de juiste wijze behartigen van de belangen van cliënten.
5.9 Klachtonderdeel b) is gegrond.
Klachtonderdeel c)
5.10 Verweerder erkent dat hij de e-mail van 21 februari 2023, waarin een voorstel
wordt gedaan aan de advocaat van mevrouw B, niet vooraf aan klaagster heeft verstuurd.
Hij merkt op dat hij alles uitvoerig met klaagster had doorgesproken en de inhoud
van de e-mail overeenkomt met de e mail van klaagster zelf van 16 februari 2023.
5.11 De raad is van oordeel dat ook op dit punt verweerder klachtwaardig heeft
gehandeld; zelfs al meent verweerder dat het gedane voorstel een-op-een overeenkwam
met een e-mail van klaagster. Het is aan de advocaat om uitdrukkelijk bij zijn cliënt
na te gaan of deze zich kan vinden in een voorstel wat aan de wederpartij gedaan wordt.
Nu is achteraf gebleken dat klaagster zich niet kon vinden in de door verweerder verstuurde
e-mail en zij zich ook genoodzaakt voelde hierop diezelfde dag nog aanvullingen te
versturen naar de advocaat van de wederpartij. Verweerder en klaagster zaten dus niet
op hetzelfde spoor en het lag op de weg van verweerder om dat te voorkomen. Hij heeft
in dit verband niet de zorgvuldigheid betracht die van hem mag worden verwacht in
de bijstand aan een cliënt.
5.12 Klachtonderdeel c) is gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft op verschillende momenten gedurende zijn bijstand aan klaagster
niet gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende
advocaat mag worden verwacht. Zo had hij klaagster beter moeten meenemen in het proces
door uitleg en advies te geven en bij klaagster na moeten gaan of hij haar wensen
goed begreep. Een schriftelijke vastlegging van de koersbepaling, gegeven adviezen
en gemaakte afspraken is in dit verband noodzakelijk en dat heeft verweerder nagelaten.
Ook heeft verweerder nagelaten een mail met een voorstel eerst aan klaagster voor
te leggen alvorens dit met de wederpartij te delen.
6.2 De raad acht oplegging van de maatregel van een waarschuwing passend en geboden.
De raad let hierop op de samenhang tussen de verschillende klachtonderdelen en neemt
in aanmerking dat verweerder geen tuchtrechtelijk verleden heeft. De raad gaat ervan
uit dat een waarschuwing er toe zal leiden dat verweerder in de toekomst zorgvuldiger
te werk zal gaan.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel
46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar
vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster
geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk
aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in overweging 7.3.
Aldus beslist door mr. A. van Luijck, voorzitter, mrs. D.M. de Knijff en M. van
Eck, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het
openbaar op 16 september 2024.