ECLI:NL:TADRSGR:2024:169 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-565/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2024:169 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-09-2024 |
Datum publicatie: | 08-10-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-565/DH/DH |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat in een familierechtelijke procedure. Klachten over het niet tijdig doorsturen van een aangifte, het niet inschakelen van een tolk en het optreden ter zitting kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van
18 september 2024
in de zaak 24-565/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 24 juli 2024 met kenmerk K021 2024, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventaris genoemde bijlagen 03 tot en met 08 (inhoudelijk) en 1 tot en met 11 (procedureel). Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de aanvullende stukken van klager van 13 augustus 2024.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager heeft een familierechtelijk geschil gehad met zijn ex-partner. Samen
hebben zij twee dochters: A. en B. Beide dochters hebben (in ieder geval) de Egyptische
nationaliteit. Klager is aanvankelijk bijgestaan door mr. Van L. Mr. Van L. is – nadat
al eerder een omgangsregeling was vastgesteld – een procedure gestart om een aangepaste
omgangsregeling te bewerkstelligen. In die procedure is een zitting bepaald op 1 februari
2023.
1.2 Vanaf 27 januari 2023 heeft verweerder klager bijgestaan.
1.3 Op 31 januari 2023 hebben klager en verweerder de zitting van de volgende
dag voorbesproken. Ook heeft verweerder aan klager de aangifte van 5 september 2022
doorgestuurd.
1.4 Op 1 februari 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. Voor de zitting is geen
tolk ingeschakeld.
1.5 Op 1 maart 2023 heeft de rechtbank een beschikking gewezen. Uit de beschikking
volgt:
“[…] De vader heeft – na wijziging – verzocht om:
- de omgang met [dochter B.] te wijzigen naar voorlopig iedere zondag van 10:00
uur tot 18:00 uur, waarbij de moeder [dochter B.] naar de kerk brengt en de vader
[dochter B.] met [dochter A.] terugbrengt naar het centraal station Den Haag waar
zij door de moeder wordt opgehaald; […]
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de gewone verblijfplaats van [dochter B.] in Nederland is, is de Nederlandse
rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissing op het verzoek tot wijziging
van de zorgregeling.
Wijziging van de zorgregeling
Op de zitting is gebleken dat de vader enkel een verzoek doet tot wijziging van
het contact met [dochter B.]. Voor [dochter A.] wenst de vader de zorgregeling conform
de beschikking van 12 juli 2021 te blijven uitvoeren. […] De rechtbank heeft met de
vader besproken dat de rechtbank hieruit afleidt dat de vader geen wijzigingsverzoek
doet voor het contact met [dochter A.]. De vader heeft bevestigd dat zijn verzoek
geen betrekking heeft op [dochter A.]. […]
1.6 Namens klager is vervolgens een kort geding gestart, waarin onder meer is
gevorderd een omgangsregeling te bepalen voor [dochter A.]
1.7 Op 22 en 27 maart 2023 heeft klager gemeld getuigen te hebben die kunnen
bevestigen dat zijn ex onterechte beschuldigen doet over, onder meer, het slaan van
de dochter in de kerk.
1.8 Op 29 maart 2023 heeft verweerder, na een verzoek van klager hiertoe, aan
klager medegedeeld een tolk te hebben geregeld voor de zitting, maar dat de getuigen
niet zouden worden opgeroepen voor een afspraak voor een handtekening of voor de zitting.
1.9 Op 30 maart 2023 heeft de kortgedingzitting bij de voorzieningenrechter plaatsgevonden.
Een kwartier voor aanvang van de zitting heeft verweerder klager medegedeeld dat de
ingeschakelde tolk niet zou komen opdagen.
1.10 Op 13 april 2023 heeft de voorzieningenrechter een vonnis gewezen in het
kort geding. Daarbij overwoog de voorzieningenrechter:
“4.3. De voorzieningenrechter kan alleen tijdelijke maatregelen treffen en moet
een beslissing nemen die in het belang is van [dochter A.] .
Zij kan nu niet vaststellen welke manier van contact met de vader goed is voor [dochter
A.]. Er zijn namelijk een aantal zaken die de voorzieningenrechter zorgen baart: er
is al een paar maanden geen contact tussen de vader en [dochter A.], er zijn meerdere
meldingen bij Veilig Thuis gedaan en de vader laat weerstand zien tegen bet betrekken
van hulpverlening. De voorzieningenrechter wil weten hoe de vork in de steel zit,
wat de reden is dat het contact is verbroken en of hulpverlening nodig is om het contact
op een veilige manier te herstellen. In deze procedure zijn deze zaken onvoldoende
duidelijk geworden, maar voor nader onderzoek is geen ruimte. Dat betekent dat de
voorzieningenrechter de vordering van de vader zal afwijzen, omdat zij over onvoldoende
informatie beschikt om een beslissing in bet belang van [dochter A.] te kunnen nemen.”
1.11 Klager is na het vonnis in kort geding niet meer bijgestaan door verweerder.
1.12 Op 25 januari 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
a) Klager ontving van verweerder pas op 31 januari 2023 een kopie van de aangifte
die de ex-partner al op 5 september 2022 had gedaan en de aangifte was bovendien onleesbaar;
b) Verweerder heeft geen tolk geregeld voor de zitting van 1 februari 2023, terwijl
hij wist dat klager niet voldoende de Nederlandse taal machtig is. Klager vermoedt
dat verweerder geen tolk heeft geregeld omdat hij zelf alle vragen wilde beantwoorden;
c) Verweerder heeft niets gevraagd aan de rechtbank tijdens de zitting van 1
februari 2023. Dochter B. heeft met de rechter gesproken maar die informatie kwam
niet van haarzelf; dat waren de woorden van de ex-partner om hun dochter tegen klager
op te zetten.
Uit de beschikking van 1 maart 2023 blijkt dat het Egyptisch recht niet is toegepast;
de zaak moest volgens klager echter naar Egyptisch recht worden behandeld, omdat de
dochter Egyptische nationaliteit heeft. Verweerder wilde niet naar de rechtbank om
dit te corrigeren;
d) Verweerder heeft voor de zitting van de voorzieningenrechter op 30 maart 2023
de door klager gewenste getuigen niet opgeroepen en hen, ondanks klagers verzoek,
geen ondertekende verklaring laten opstellen, waardoor informatie is achtergehouden
en klager wordt geschaad. Ook heeft de voorzieningenrechter ter zitting verweerder
gevraagd waarom hij niet op de zitting van 1 februari 2023 verzoeken over dochter
A. gedaan had. Verweerder kon de vragen van de voorzieningenrechter niet beantwoorden.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 De klacht gaat over de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klager.
Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening wordt rekening gehouden
met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak
behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan
komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen
die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden
gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen
de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt
een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende
advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. In dit kader is onder meer
relevant dat een advocaat is gehouden om de aan hem toevertrouwde belangen met de
nodige voortvarendheid te behartigen en dat van een advocaat mag worden verwacht dat
hij zijn cliënt op de hoogte houdt van zijn werkzaamheden ten behoeve van die cliënt.
Klachtonderdeel a)
4.2 Het eerste verwijt ziet op het pas op 31 januari 2023 doorsturen van de tegen
klager gedane aangifte van 5 september 2022. Dat is in dit geval niet tuchtrechtelijk
verwijtbaar. Verweerder stond klager pas bij vanaf 27 januari 2023. Verweerder kon
de aangifte dus ook niet al eerder doorsturen. Als de aangifte volgens klager slecht
leesbaar was, dan had hij verweerder om een juiste kopie kunnen verzoeken. Klager
stelt weliswaar dat hij dat heeft verzocht, maar dat blijkt niet uit het klachtdossier.
De voorzitter gaat er dan ook vanuit dat verweerder, zoals hij heeft aangevoerd, een
dergelijk verzoek nooit heeft ontvangen. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.3 Ten tweede wordt verweerder verweten geen tolk te hebben ingeschakeld voor
de zitting van 1 februari 2023. De voorzitter kan uit het dossier niet opmaken dat
er voldoende aanleiding was om een tolk in te schakelen voor de zitting van 1 februari
2023. Verweerder had kort voor 1 februari 2023 de zaak overgenomen van de toenmalig
advocaat en heeft de zitting vooraf met klager besproken en heeft kennelijk geen aanleiding
gezien om te twijfelen aan de taalvaardigheid van klager. Verweerder heeft daarbij
onweersproken gesteld dat klager alles ter zitting begreep en de vragen van de rechter
heeft beantwoord. Dat verweerder bewust geen tolk zou hebben ingeschakeld omdat hij
zelf alle antwoorden zou willen geven, kan daarmee ook niet worden gevolgd. Overigens
is ook niet gebleken dat klager ter zitting opgemerkt heeft dat hij een tolk nodig
had. Dat klager voor een latere zitting aan verweerder heeft gevraagd om een tolk
te regelen en deze tolk kennelijk op het laatste moment heeft afgezegd, doet daaraan
niet af. Klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdelen c) en d)
4.4 De voorzitter kan uit het klachtdossier niet opmaken dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld op de zittingen van 1 februari 2023 en 30 maart 2023.
Klager stelt dat verweerder op de zittingen geen vragen heeft gesteld of vragen van
de rechtbank heeft beantwoord, maar dat is niet onderbouwd met bijvoorbeeld een proces-verbaal
en blijkt evenmin uit de beslissingen van de rechtbank. Uit de beschikking van 1 maart
2023 blijkt wel dat klager ter zitting heeft bevestigd dat zijn verzoek ziet op een
wijziging van de omgangsregeling met dochter B. en dat hij geen wijziging verzoekt
van de vastgestelde omgangsregeling met dochter A. Niet valt dan ook in te zien waarom
klager verweerder verwijt dat hij ter zitting van 1 februari 2023 niets over dochter
A. naar voren heeft gebracht.
4.5 Het kan verweerder daarnaast niet worden aangerekend wat dochter B. tegen
de rechter heeft gezegd in het kindgesprek voorafgaand aan de zitting van 1 februari
2023. Verweerder was daar niet bij aanwezig en heeft ook geen invloed op wat dochter
B. tegen de rechter heeft gezegd. Wel kan er ter zitting gereageerd worden op wat
de rechter over de inhoud van het kindgesprek deelt. Uit de beschikking van de rechtbank
is gebleken dat dat is gebeurd en dat klager heeft gereageerd.
4.6 Voor zover klager van mening is dat de rechtbank in de beschikking van 1
maart 2023 ten onrechte niet het Egyptisch recht heeft toegepast, kan dit verweerder
ook niet worden aangerekend. De rechtbank beoordeelt zelf (ambtshalve) of zij rechtsmacht
heeft en welk recht van toepassing is en heeft hier geoordeeld dat het Nederlandse
recht van toepassing is. Dat oordeel van de rechtbank is gezien de gegeven motivering
niet onbegrijpelijk. Verder heeft verweerder onweersproken gesteld dat de rechtbank
klagers verzoek heeft toegewezen, zodat niet valt in te zien welk belang klager zou
hebben om zich hierover bij de rechtbank te beklagen.
4.7 Tot slot was verweerder niet gehouden om de getuigen op te laten roepen voor
de zitting van 30 maart 2023 of hen vooraf een getuigenverklaring te laten ondertekenen.
Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat het voorval in de kerk niet relevant was
voor het oordeel van de voorzieningenrechter. Uit de beslissing van de voorzieningenrechter,
in het bijzonder r.o. 4.3 van het vonnis, blijkt ook niet dat dit voorval een rol
heeft gespeeld bij de afwijzing van klagers verzoek.
4.8 Klachtonderdelen c) en d) zijn kennelijk ongegrond.
Conclusie
4.9 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van
artikel 46j van de Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A. van Luijck, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door
mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 september