ECLI:NL:TADRSGR:2024:164 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-793/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2024:164
Datum uitspraak: 16-09-2024
Datum publicatie: 08-10-2024
Zaaknummer(s): 23-793/DH/DH
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen: Beslissing op verzet
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 16 september 2024 in de zaak 23-793/DH/DH naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 17 januari 2024 op de klacht van:

klager

over:

verweerster


1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 28 februari 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 15 november 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K046 2023 van de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 17 januari 2024 heeft de voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op diezelfde datum verzonden aan partijen.
1.4 Klager heeft verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 15 juli 2024. Daarbij was klager aanwezig. Verweerster was – ondanks dat zij op de juiste wijze is uitgenodigd voor de zitting – niet verschenen.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift.

2 VERZET

2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop deze berust, niet kan verenigen. Volgens klager heeft verweerster meineed gepleegd en heeft zij zich niet aan de wet en haar beroepseed gehouden.
2.2 Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet niet op.

3 FEITEN EN KLACHT

3.1 Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

4 BEOORDELING

4.1 Op 3 mei 2017 heeft de Geschillencommissie Voertuigen een bindend advies uitgebracht naar aanleiding van een door klager ingediende klacht tegen een garagehouder. Klager heeft vervolgens aan de Geschillencommissie verzocht om de door de Geschillencommissie gehanteerde termijn van twee maanden, waarbinnen hij het geschil aan een rechter kon voorleggen, te verlengen wegens zijn verblijf in het buitenland. De Geschillencommissie heeft klager medegedeeld dat de termijn van twee maanden een wettelijke termijn is en dat daar niet van kan worden afgeweken. Vaststaat dat die informatie onjuist was. Voornoemde termijn van twee maanden is namelijk niet door de wet bepaald, maar volgt uit de BOVAG-voorwaarden. Ter zitting is gebleken dat dit veel met klager doet en dat hij het onrechtvaardig vindt dat de Geschillencommissie op onjuiste gronden heeft beslist om de termijn van twee maanden niet te verlengen. Daarom is hij ook alsnog naar de rechter gestapt.
4.2 Ten behoeve van de procedure bij de rechtbank heeft de Geschillencommissie de bijstand van verweerster ingeroepen. Het geschil bij de rechtbank spitste zich toe op de juridische houdbaarheid van de gehanteerde termijn van twee maanden. Verweerster diende in haar rol als advocaat van de wederpartij van klager het standpunt van die wederpartij juridisch vorm te geven. Dat heeft zij gedaan en dat is ook de taak van een advocaat. Deze is partijdig en dat betekent dat zij juridisch (alleen) de kant van haar cliënt belicht. Dat zij hierbij de feiten niet juist heeft weergegeven of over feiten heeft gelogen, is niet gebleken. De feiten van het geschil zien op wat er feitelijk is gebeurd tussen partijen. Die feiten stonden hier niet ter discussie; het was een juridische discussie over de gehanteerde termijn van twee maanden.
4.3 Klager heeft dus weliswaar gelijk dat hij door de Geschillencommissie verkeerd is ingelicht over de grondslag van de gehanteerde twee maanden-termijn, maar verweerster heeft in haar bijstand aan de Geschillencommissie niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De voorzitter heeft hierover dan ook op de juiste wijze geoordeeld in de voorzittersbeslissing. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.


BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. A. van Luijck, voorzitter, mrs. D.M. de Knijff en M. van Eck, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 16 september 2024.