ECLI:NL:TADRSGR:2024:160 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-510/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2024:160
Datum uitspraak: 11-09-2024
Datum publicatie: 13-09-2024
Zaaknummer(s): 24-510/DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. Niet gebleken is dat verweerster verklaringen heeft gewijzigd. Klager had verder een eigen advocaat en kon zelf stukken inbrengen in de procedure.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 11 september 2024
in de zaak 24-510/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 4 juli 2024 met kenmerk R 2024/76 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 21. Ook heeft de voorzitter kennis genomen van de e-mails (met bijlagen) van klager van 13 en 15 juli 2024.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is gehandicapt en maakt gebruik van een elektrische rolstoel. Op 6 april 2018 heeft HTM klager met zijn elektrische rolstoel de toegang tot een stadsbus geweigerd. Klager is daarover in een geschil verwikkeld (geweest) met HTM.
1.2 Verweerster is de advocaat van HTM.
1.3 Op 1 april 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) uitspraak gedaan op het hoger beroep van klager in een zaak tegen FMMU Advies B.V. Deze zaak draaide om een (afgewezen) aanvraag hoog persoonlijk kilometer budget van klager.
1.4 Op 7 december 2020 heeft het College voor de Rechten van de Mens (hierna: het College) een oordeel gegeven op een door klager tegen HTM ingediend verzoek. Het College heeft geoordeeld dat HTM jegens klager geen verboden onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte heeft gemaakt en evenmin heeft gehandeld in strijd met artikel 21 WGBh/cz.
1.5 Op 17 december 2020 heeft de Geschillencommissie Openbaar Vervoer in het geschil tussen klager en HTM een bindend advies gegeven en het door klager verlangde afgewezen. Klager heeft in deze procedure een brief van Qbuzz overgelegd.
1.6 Op 14 januari 2021 heeft verweerster een gemotiveerde reactie op het oordeel van 7 december 2020 aan het College gestuurd.
1.7 Op 1 juni 2021 heeft klager HTM gedagvaard en een verklaring voor recht gevorderd dat HTM jegens hem een verboden onderscheid heeft gemaakt op grond van een handicap of chronische ziekte en in strijd heeft gehandeld met art. 21 WGBh/cz.
1.8 Op 28 maart 2022 is de zaak door de rechtbank mondeling behandeld. Het proces-verbaal maakt onderdeel uit van het klachtdossier.
1.9 Op 11 mei 2022 heeft de rechtbank vonnis gewezen en de vorderingen van klager afgewezen. De rechtbank verwijst in het vonnis naar door HTM overgelegde onderzoeksrapporten van 13 mei 2016 en 12 mei 2017. Uit het vonnis blijkt verder dat klager in de procedure heeft verwezen naar een rapport van DTV Consultants
1.10 Klager heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
1.11 Op 24 januari 2023 heeft verweerster een memorie van antwoord ingediend bij het gerechtshof. Deze memorie maakt onderdeel uit van het klachtdossier.
1.12 Bij arrest van 12 maart 2024 heeft het gerechtshof het vonnis van de rechtbank van 11 mei 2022 bekrachtigd. Er is in hoger beroep geen zitting geweest.
1.13 Op 4 april 2024 heeft klager een klacht ingediend bij verweerster.
1.14 Op 8 april 2024 heeft verweerster gereageerd, geschreven dat de klacht niet terecht is en dat deze niet in behandeling zal worden genomen, omdat klager als wederpartij geen beroep kan doen op het Klachtenreglement.
1.15 Op 22 april 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.
a) Verweerster heeft de verklaringen van getuigen gewijzigd en de woorden van het bedrijf aangepast. Dit heeft geleid tot een onjuiste weergave van de feiten en heeft invloed gehad op de rechtbank.
Klager heeft gewezen op:
⦁ de verklaring van een informant van Voorall, zoals opgenomen in het oordeel van het College van 12 mei 2016 (onder 4.12). Dit is volgens klager gewijzigd door verweerster op pagina 2 van het proces-verbaal.
⦁ de “Conclusie Verklaring informatie Correspondentie met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat”.
⦁ de Memorie van Antwoord van verweerster waarin klagers verklaring is gewijzigd.
b) Verweerster heeft zeer belangrijke documenten achtergehouden, althans de rechter hier niet op gewezen. Klager heeft gewezen op een rapportage van DTV Consultants en een verklaring van QBuzz Utrecht dat de rolstoel van klager voldoet aan de richtlijnen.
c) Verweerster neemt het oordeel van de CRvB van 1 april 2020 niet serieus.
d) Verweerster beschermt een dief die misbruik maakt van vervoerssubsidies van 2005 tot en met 2015. Er zijn subsidies uitgekeerd voor het toegankelijk maken van het OV, maar dit is nog steeds niet het geval.
2.2 Klager heeft in zijn e-mail van 13 juli 2024 aanvullende verwijten geuit, waaronder dat verweerster een vals document heeft gepresenteerd over zijn rolstoel, dat zij tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd en dat het onbegrijpelijk is dat zij hem niet heeft uitgenodigd om een verklaring bij het gerechtshof af te leggen.

3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Het optreden van verweerder dient aan de hand van deze maatstaf beoordeeld te worden.
Overweging vooraf
4.2 De voorzitter stelt voorop dat de tuchtrechter alleen oordeelt over het handelen of nalaten van de advocaat waarover geklaagd wordt. De tuchtrechter oordeelt niet over het onderliggende geschil, in dit geval het geschil tussen klager en HTM. Het oordeel daarover is voorbehouden aan de civiele rechter, die daar al over heeft geoordeeld. De tuchtrechter oordeelt evenmin over het handelen of nalaten van de cliënt van verweerster.
Klachtonderdeel a)
4.3 Klager verwijt verweerster dat zij verklaringen van getuigen heeft gewijzigd en woorden van ‘het bedrijf’ heeft aangepast. Klager wijst op een drietal stukken, zonder duidelijk te maken wat (volgens hem) correct is en wat verweerster zou hebben gewijzigd. De algemene stelling dat verweerster verklaringen heeft gewijzigd, is onvoldoende. Uit de overgelegde stukken is verder ook niet gebleken dat verweerster verklaringen heeft gewijzigd of woorden heeft aangepast. Dit klachtonderdeel is bij gebrek aan (verdere) concretisering en onderbouwing kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.4 Klager verwijt verweerster dat zij zeer belangrijke documenten heeft achtergehouden. Klager wijst daarbij op twee documenten. De voorzitter stelt voorop dat het niet aan verweerster is, als advocaat van de wederpartij, om het belang van klager te dienen en documenten namens hem in het geding te brengen. Klager had een eigen advocaat en kon stukken inbrengen die hij van belang achtte. Gebleken is ook dat dat gebeurd is en dat klager de brief van Qbuzz zelf in de procedure bij de Geschillencommissie Openbaar Vervoer heeft ingebracht. In de procedure bij de rechtbank heeft klager verwezen naar het rapport van de consultants. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.5 Klager verwijt verweerster dat zij het oordeel van de CRvB van 1 april 2020 niet serieus neemt. Klager heeft ook dit verwijt niet duidelijk onderbouwd. Klager lijkt met dit oordeel te willen stellen dat zijn rolstoel binnen de normen valt. Verweerster heeft gemotiveerd aangegeven dat dit punt niet in geschil is. Bij gebrek aan verdere onderbouwing kan de voorzitter de juistheid van klagers verwijt niet vaststellen. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel d)
4.6 Klager verwijt verweerster dat zij een dief beschermt die misbruik maakt van vervoerssubsidies. Hij doelt daarmee kennelijk op HTM. Het is niet aan de tuchtrechter om te beoordelen of HTM al dan niet misbruik maakt van vervoerssubsidies. Verweerster is bovendien niet verantwoordelijk voor het handelen of nalaten van HTM. Verweerster heeft, zoals dat een partijdig belangenbehartiger betaamt, de belangen van HTM behartigd in de diverse door klager gestarte procedures. Van klachtwaardig handelen is de voorzitter niet gebleken.
Tot slot
4.7 Voor zover klager verweerster verwijt dat zij een verzoek heeft afgewezen om een rolstoelexpert de veiligheid te laten testen, geldt dat klager dit verwijt op geen enkele wijze heeft onderbouwd.
4.8 Klager heeft verweerster in zijn e-mail van 13 juli 2024 nog aanvullende verwijten gemaakt. Dat staat op gespannen voet met artikel 46c van de Advocatenwet, waarin is bepaald dat klachten worden ingediend bij de deken en dat de deken daarnaar onderzoek doet. Verweerster heeft op deze verwijten bovendien niet meer kunnen reageren. De voorzitter zal deze verwijten daarom buiten beschouwing laten.

BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond

Aldus beslist door mr. A. van Luijck, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 september 2024.