ECLI:NL:TADRSGR:2024:159 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-511/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2024:159
Datum uitspraak: 11-09-2024
Datum publicatie: 13-09-2024
Zaaknummer(s): 24-511/DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in een geschil tussen ondernemingen. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond. Niet gebleken is dat verweerder heeft gelogen over zijn betrokkenheid bij de totstandkoming van de overnameovereenkomst. Evenmin is gebleken van ondoelmatig handelen.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 11 september 2024
in de zaak 24-511/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 4 juli 2024 met kenmerk R 2024/77 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 20.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager en zijn broer zijn, via respectievelijk [A] B.V. (hierna: A) en [E] Holding B.V. (hierna: E), ieder voor 50% bestuurder en aandeelhouder van [AB] B.V. (hierna: AB). AB is enig bestuurster en aandeelhoudster van [H] B.V. (hierna: H).
1.2 Tussen klager en zijn broer is een geschil ontstaan over de voortgang van AB en H.
1.3 Verweerder staat de broer en E bij.
1.4 Verweerder is, namens E, een enquêteprocedure gestart bij de Ondernemingskamer. De procedure is aangehouden, omdat partijen hebben geprobeerd tot een oplossing te komen.
1.5 E en A hebben op 11 juli 2023 een overnameovereenkomst gesloten. Vervolgens is een geschil ontstaan over de nakoming van de overnameovereenkomst.
1.6 Verweerder is, namens de broer en E, een kort geding gestart tegen klager en A.
1.7 Op 1 december 2023 heeft de rechtbank vonnis in kort geding gewezen. De voorzieningenrechter heeft onder meer:
- A veroordeeld om medewerking te verlenen aan de verkoop van drie panden;
- klager veroordeeld om medewerking te verlenen aan de verkoop van een (ander) pand;
- A geboden mee te werken aan de wijziging van de bevoegdheid van E als bestuurder van AB in het handelsregister.
Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
1.8 Klager heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
1.9 Op 25 januari 2024 is het hoger beroep mondeling behandeld door het gerechtshof. Uit het proces-verbaal van die zitting volgt onder meer:
“Voorzitter: (…) U, [verweerder], heeft gisteren producties 58 t/m 66 overlegd. De harde regel is dat stukken tot vier dagen voor de zitting kunnen worden overgelegd. Het gebeurt een enkele keer dat een medisch rapport of taxatierapport nog wordt toegelaten, maar, met alle respect, wij kunnen niet één dag voor de zitting ons werk neerleggen, omdat u de producties te laat indient. Productie 58 nemen we, zoals gezegd, wel mee, omdat u die had aangekondigd. In beginsel worden de overige producties niet meegenomen. (…)
Voorzitter: (…) Wie is er van uw zijde bij de overeenkomst betrokken geweest? U kennelijk niet, [verweerder].
[Verweerder]: Nee, niet bij deze overeenkomst. Ik had deze niet geaccepteerd. [CA] was erbij betrokken. Dat was het. Op hun verzoek is de overeenkomst opgesteld om de procedure bij de Ondernemingskamer in te trekken. Daarvoor is het concept opgesteld en ondertekend.”
1.10 Op 23 februari 2024 heeft klagers advocaat in een e-mail aan verweerder onder meer geschreven:
“Een andere kwestie is dat tijdens de mondelinge behandeling ter terechtzitting van het hof op 25 januari jl. uitgebreid is gesproken over de totstandkoming van de op 11 juli 2023 door partijen getekende Koopovereenkomst. Op een vraag van het hof of u daarbij betrokken bent geweest hebt u ontkennend geantwoord. Dit strookt met de mededeling die u mij destijds, kort na 11 juni 2023, toen ik voor het eerst van de overeenkomst hoorde, deed: ook u kende de overeenkomst niet. Volgens mijn cliënt klopt dit niet. Ook de heer [Y] heeft verklaard dat het anders is. Inmiddels heeft cliënt mij een schriftelijke verklaring toegezonden van de toenmalige advocaat van mijn cliënten, [mr. B]. Die verklaart onder meer:
“(….) Een terugkoppeling over deze overeenkomst duurde enige tijd, waarop ik telefonisch overleg heb gehad met de advocaat van [E] [verweerder]. Hij gaf zelf te kennen dat hij de overeenkomst had ontvangen. Hij vroeg aan mij of deze overeenkomst door mij of door bemiddelaar [Y] is opgesteld, waarop ik heb geantwoord dat ik deze overeenkomst heb opgesteld met de input van beide bemiddelaars.
Hij vond deze overeenkomst te eenzijdig opgesteld, was zijn oordeel dat hij mondeling heeft geuit. Mijn reactie hierop was dat ik dan graag verneem wat zij anders willen zien in deze overeenkomst, zodat het proces van bemiddeling wel tot een goed einde komt en er een schriftelijke overeenkomst wordt ondertekend. [Verweerder] gaf te kennen dat hij de overeenkomst waar mogelijk zal aanpassen en terugsturen.
Na dit punt hebt ik niets meer vernomen van [verweerder].(…)”
De verklaring van [mr. B] wijst erop dat u het hof (en mij) onjuist hebt geïnformeerd.”
1.11 Verweerder heeft op 7 maart 2024 gereageerd en onder meer geschreven:
“Ik heb het Hof en u niet onjuist geïnformeerd. Gezien het bericht lijkt het erop dat u niet volledig geïnformeerd bent door uw cliënte. Op de vraag van het hof heb ik inderdaad afwijzend gereageerd. Ik ben niet betrokken geweest bij de totstandkoming van de overeenkomst. Ook heb ik nimmer tegen u gezegd dat ik de overeenkomst niet kende. Partijen, althans de bemiddelaars, althans [Y] schijnt de overeenkomst eerst in het Turks opgesteld te hebben en daarna pas in het Nederland. (…) Hierbij zijn meerdere concepten met cliënt en diens broer uitgewisseld. (…) Ik heb concepten gezien, maar was het daar op voorhand al niet mee eens. Dat was de reden dat ik zelf een SPA heb opgesteld, wat ik overigens ook aan het hof heb gemeld. Mijn versie, die zonder inbreng van de bemiddelaars is opgesteld, is aan mijn cliënte gestuurd die die heeft verzonden aan de rest en zoals ik nu begrijp niet aan [mr. B], wat ik overigens ongeloofwaardig vindt. Mijn versie scheen uw cliënte niet te willen ondertekenen waarna partijen onderling zonder mijn betrokkenheid de overeenkomst hebben ondertekend zoals die er nu voorligt.”
1.12 Op 27 februari 2024 heeft het gerechtshof arrest in kort geding gewezen. Het hof heeft het vonnis van 1 december 2023 gedeeltelijk vernietigd, onder meer ten aanzien van het verlenen van medewerking door A aan de verkoop van de drie panden. Het hof heeft dit beperkt tot één van de drie panden.
1.13 Op 28 februari 2024 heeft de rechtbank vonnis gewezen in een door klager gestart kort geding. De voorzieningenrechter heeft de broer van klager respectievelijk E onder meer verboden de vier panden te verkopen of te leveren.
1.14 Op 6 maart 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
1) Verweerder liegt op zitting, beantwoordt vragen van de rechter bewust onjuist en probeert het hof bewust op het verkeerde been te zetten.
2) Verweerder moedigt zijn cliënten aan om agressief te handelen tegen klager en zijn familieleden tijdens en na de zittingen.
3) Verweerder handelt niet doelmatig. Hij jaagt klager op kosten terwijl hij al meerdere zittingen verloren heeft. Verweerder start telkens een nieuwe procedure of dreigt daarmee.
4) Verweerder laat zich negatief uit over klager en zijn familieleden, zowel tijdens de zittingen als in processtukken. De leugens die verweerder over klager uit zijn alleen bedoeld om klager in een kwaad daglicht te stellen.
5) Verweerder bedreigt een getuige van klager, probeert hem te beïnvloeden om niet meer te getuigen en scheldt de getuige uit.
6) Verweerder levert stukken te laat in, zodat klagers advocaat geen tijd krijgt om de stukken door te nemen. Dit is ook niet geaccepteerd door het hof.
7) Verweerder neemt zomaar teksten over van zijn cliënten zonder te controleren of het juist is.
8) Klager is bij iedere zaak uitgescholden door de cliënten van verweerder en verweerder lacht op dat moment alleen maar en spreekt zijn cliënten hier niet op aan.
9) Verweerder heeft de zaak bewust laten escaleren. Het vonnis van de rechtbank is in hoger beroep vernietigd, maar klager is op basis van het vonnis uit het pand gezet. Voordat klager het arrest had ontvangen, heeft verweerder zijn cliënten geadviseerd om de panden te verkopen en ook machines die geen eigendom van zijn cliënten zijn.
2.2 Klager heeft onder meer gesteld dat verweerders verklaring bij de rechtbank en het hof over zijn betrokkenheid bij de totstandkoming van de overnameovereenkomst niet waar zijn. Verweerder had wel wetenschap van de inhoud van de overeenkomst. Verweerder heeft ook zonder bewijs beschuldigingen richting klager en zijn kinderen geuit. De voorzieningenrechter van de rechtbank is daardoor op het verkeerde been gezet en heeft daardoor een onjuiste beslissing genomen. Verweerder heeft geen rekening gehouden met klagers belangen en heeft klager op basis van die onjuiste beslissing uit het pand gezet. Uit het arrest van het hof volgt dat klager ten onrechte uit het pand is gezet.

3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
Overweging vooraf
4.1 De voorzitter stelt voorop dat de tuchtrechter slechts oordeelt over de vraag of de beklaagde advocaat zich heeft gedragen zoals dat een behoorlijk handelend advocaat betaamt. De tuchtrechter oordeelt niet over stellingen die zijn ingenomen in de kwestie die aan de klacht ten grondslag heeft gelegen, te weten het geschil tussen klager en zijn broer. De tuchtrechter oordeelt ook niet over de verwijten die klager aan zijn broer en/of E maakt, zoals het ontslaan van medewerkers en het stopzetten van werkzaamheden.
Toetsingskader
4.2 De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Het optreden van verweerder dient aan de hand van deze maatstaf beoordeeld te worden.
Klachtonderdeel 1)
4.3 Klager stelt dat verweerder zowel bij de rechtbank als bij het gerechtshof heeft gelogen over zijn betrokkenheid bij de totstandkoming van de overnameovereenkomst. De voorzitter kan niet vaststellen wat verweerder daarover bij de rechtbank heeft verklaard, omdat een proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank ontbreekt. Op de zitting bij het gerechtshof heeft verweerder verklaard dat hij niet betrokken is geweest bij de totstandkoming van de overeenkomst. Daarover is vervolgens gecorrespondeerd tussen klagers advocaat en verweerder. Uit die correspondentie is de voorzitter niet gebleken dat dit anders is en verweerder gelogen heeft. Dat verweerder kennelijk wel op enig moment een afschrift heeft gekregen van de overeenkomst, betekent immers niet dat hij betrokken is geweest bij het opstellen hiervan.
4.4 Dat verweerder verder op andere punten zou hebben gelogen, vragen bewust onjuist heeft beantwoord en geprobeerd heeft het hof bewust op het verkeerde been te zetten, is door klager niet verder geconcretiseerd en onderbouwd. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel 3)
4.5 Klager stelt dat verweerder ondoelmatig handelt en klager op kosten jaagt door steeds nieuwe procedures te starten of daarmee te dreigen. Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerder een enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer is gestart en een kort geding bij de rechtbank. De door verweerder gestarte procedures zullen kosten voor klager met zich hebben gebracht, maar dat is onvoldoende om verweerder een verwijt te maken. Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerder ondoelmatig heeft gehandeld. Daarbij wordt opgemerkt dat de stelling dat verweerder heeft gedreigd met het starten van nog andere procedures verder niet is onderbouwd. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel 6)
4.6 De voorzitter stelt vast dat verweerder een dag voor de zitting bij het gerechtshof nog producties heeft ingediend. Die producties zijn vervolgens, op één productie na, door het gerechtshof geweigerd. Dat verweerder met de late indiening de belangen van klager onnodig of onevenredig heeft geschaad, is door klager onvoldoende onderbouwd en is de voorzitter niet gebleken. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel 9)
4.7 Klager verwijt verweerder dat hij op basis van het vonnis van de rechtbank uit het pand is gezet, terwijl dat vonnis in hoger beroep is vernietigd. Verweerder stelt dat zijn cliënte het vonnis heeft geëxecuteerd. Nu de rechtbank het vonnis uitvoerbaar bij voorraad had verklaard, kon verweerders cliënt overgaan tot executie van het vonnis. Dat het gerechtshof in hoger beroep anders heeft geoordeeld, maakt dat niet anders. De voorzitter is op grond van hetgeen klager stelt van oordeel dat verweerder hierin niet klachtwaardig heeft gehandeld. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdelen 2), 4), 5), 7) en 8)
4.8 Voor al deze verwijten geldt dat klager deze niet nader heeft geconcretiseerd en niet heeft onderbouwd. De voorzitter kan de juistheid van deze verwijten daarom niet vaststellen. De klachtonderdelen zijn kennelijk ongegrond.

BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A. van Luijck, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 september 2024.