ECLI:NL:TADRSGR:2024:149 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-860/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2024:149 |
---|---|
Datum uitspraak: | 02-09-2024 |
Datum publicatie: | 13-09-2024 |
Zaaknummer(s): | 23-860/DH/DH |
Onderwerp: | Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk |
Beslissingen: | Beslissing op verzet |
Inhoudsindicatie: | Verzetbeslissing. Geen aanleiding om aan de juistheid van de voorzittersbeslissing te twijfelen. Verzetgronden slagen niet. Het geven van een cassatieadvies is niet hetzelfde als de aanschaf van een product door een consument. Verzet ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 2 september 2024 in de zaak 23-860/DH/DH naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 7 februari 2024 op de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 13 september 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 11 december 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K198 2023
ia/ak digitaal van de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 7 februari 2024 heeft de voorzitter van de raad (hierna
ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op
dezelfde datum verzonden aan partijen.
1.4 Op 1 maart 2024 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de
voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op dezelfde datum digitaal ontvangen.
1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 8 juli 2024. Daarbij
waren klager en verweerder aanwezig.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen
het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd
en van het verzetschrift. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen
van 28 maart 2024 van klager.
2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden, samengevat en zakelijk weergegeven, in
dat klager het niet eens is met de voorzittersbeslissing van 7 februari 2024. Klager
stelt dat de voorzitter in zijn beslissing vier à vijf grote feitelijke en juridische
aspecten over het hoofd heeft gezien. Volgens klager was de opdracht aan verweerder
duidelijk: verweerder moest voor klager cassatieberoep instellen. Klager wijst erop
dat verweerder daar ook voor is betaald door hem en de staat. Volgens klager heeft
verweerder in strijd gehandeld met het consumentenrecht door na een onderzoek van
drie maanden voor hem geen (tijdig) cassatieberoep in te stellen en hem geen deugdelijk
product te geven. Het advies van verweerder voldoet niet aan de eisen van het Nederlandse
cassatiesysteem en vooral niet aan zijn verwachtingen, aldus klager.
2.2 Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet
niet op.
3 FEITEN EN KLACHTEN
3.1 Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad
naar de beslissing van de voorzitter.
4 BEOORDELING
4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van
een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld
of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als
de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing
heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
4.2 De raad ziet op grond van de stukken en hetgeen ter zitting door partijen
naar voren is gebracht geen aanleiding om aan de juistheid van de voorzittersbeslissing
te twijfelen. De door klager aangevoerde verzetgronden slagen dan ook niet. De opdracht
aan verweerder was het geven van een cassatieadvies en dat is niet hetzelfde als de
aanschaf van een product door een consument. De omstandigheid dat het cassatieadvies
van verweerder niet aan de verwachtingen van klager voldoet, kan verweerder niet worden
verweten. Daarnaast was er na het advies van verweerder nog voldoende tijd, namelijk
17 dagen, voor klager om aan een andere cassatieadvocaat een second opinion te vragen.
Verder is de raad van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling van de vier onderdelen
van de klacht het juiste toetsingskader heeft toegepast. Ook heeft de voorzitter in
zijn beslissing rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van
het geval. De voorzitter heeft de klacht dus in alle onderdelen terecht en op juiste
gronden kennelijk ongegrond verklaard.
4.3 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe
gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De
raad verklaart het verzet daarom ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, mrs. J.G. Colombijn-Broersma
en
W.R. Arema, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken
in het openbaar op 2 september 2024.