ECLI:NL:TADRSGR:2024:144 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-820/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2024:144 |
---|---|
Datum uitspraak: | 05-08-2024 |
Datum publicatie: | 13-09-2024 |
Zaaknummer(s): | 23-820/DH/DH |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Beslissing op verzet |
Inhoudsindicatie: | Verzet gegrond. Het is de raad niet gebleken dat de voorzitter kennis heeft genomen van de nagekomen stukken van klager. Klacht wordt alsnog ongegrond verklaard. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 5 augustus 2024 in de zaak 23-820/DH/DH naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 24 januari 2024 op de klacht van:
klager
over:
verweerster
gemachtigde: [kantoorgenoot verweerster]
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 8 mei 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Den Haag (hierna: de
deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 22 november 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K069 2023
van de deken ontvangen.
1.3 Op 17 december 2023 heeft klager aanvullende stukken ingediend.
1.4 Bij beslissing van 24 januari 2024 (ECLI:NL:TADRSGR:2024:14) heeft de voorzitter
van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze
beslissing is op diezelfde datum verzonden aan partijen.
1.5 Op 21 februari 2024 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van
de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op diezelfde datum ontvangen.
1.6 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 24 juni 2024. Daarbij
waren klager, bijgestaan door de heer [naam], en verweerster, bijgestaan door haar
gemachtigde, aanwezig.
1.7 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen
het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd
en van het verzetschrift. Ook heeft de raad kennisgenomen van de nagekomen stukken
van klager van 28 mei 2024.
2 FEITEN
De voorzitter heeft in de beslissing van 24 januari 2024 de volgende feiten als
uitgangspunt gehanteerd.
2.1 Tussen klager en zijn ex-partner is een echtscheidingsprocedure aanhangig
geweest. Verweerster heeft de (ex-)partner in deze procedure bijgestaan. Klager is
bijgestaan door een zaakwaarnemer en (nadien ook door) een advocaat.
2.2 Verweerster heeft op 14 maart 2022 een driegesprek gevoerd met klager en
zijn ex‑partner.
2.3 Op 8 juli 2022 heeft verweerster namens de ex-partner middels een F1-formulier
een verzoek tot echtscheiding ingediend. De rechtbank heeft op 11 juli 2022 bericht
het verzoekschrift in behandeling te nemen. Diezelfde dag is het verzoekschrift door
de deurwaarder betekend aan klager.
2.4 Op 15 juli 2022 heeft verweerster een bespreking gehouden met de ex-partner,
klager en zijn zaakwaarnemer.
2.5 Op 8 augustus 2022 heeft de financieel adviseur van de ex-partner belastingaangifte
inkomstenbelasting over 2021 gedaan en melding gemaakt van niet eerder aangegeven
YouTube-inkomsten. Verweerster heeft op 12 augustus 2022 aan klager medegedeeld dat
de financieel adviseur de naheffingsaanslag berekent op € 57.065,-.
2.6 Op 12 augustus 2022 heeft verweerster aan de zaakwaarnemer onder meer geschreven:
“Namens [de ex-partner] is inmiddels ook de aangifte IB over 2021 ingediend en is
melding gemaakt van de YouTube inkomsten bij de Belastingdienst. Bijgaand tref je
de aangifte over 2021 aan. (…) De navorderingsaanslag over de YouTube inkomsten van
[de ex-partner] is door [de financieel adviseur] berekend op € 57.065,00.”
2.7 Op 2 september 2022 heeft verweerster aan de zaakwaarnemer onder meer geschreven:
“In deze fase van het overleg ziet [de ex-partner] geen meerwaarde in een tweede
vierbespreking. Van belang blijft nog steeds dat alle financiële gegevens op tafel
komen. (…) Wanneer de laatste gegevens bekend zijn, zoals verwoord in mijn e-mail
van 29 augustus jl., en de reactie op de alimentatieberekeningen is ontvangen, zal
ik met [de ex-partner] bespreken hoe nu verder.
Tot slot bericht ik vast namens [de ex-partner] dat zij niet zal instemmen met een
tweede uitstel van de verweertermijn. [De ex-partner] hecht eraan dat het tempo in
de procedure blijft, gelet op de lange doortooptijd daarvan en voor het geval er geen
overeenstemming bereikt gaat worden. Dit laat onverlet dat zij nog steeds streeft
naar een onderlinge regeling. Helpend daarbij is wanneer een juridisch onderbouwt
verweerschrift namens [klager] is ingediend. Dan zijn de juridische standpunten helder.”
2.8 Op 7 september 2022 heeft verweerster aan de zaakwaarnemer onder andere geschreven:
“Wat ik [de ex-partner] wel of niet adviseer, is aan mij. Hoe zij de procedure verder
wil doorlopen, is aan haar.”
2.9 Op 16 september 2022 heeft de zaakwaarnemer aan verweerster geschreven:
“Wij zijn inmiddels alweer een week verder, ik loop al de gehele week met een slecht
gevoel rond. Ik wil over deze issues heen stappen en vraag je ter principale of jullie
bereid zijn komende week wél met ons rond de tafel te zitten. Naar [klager] van [de
ex-partner] heeft begrepen dient eerst het verweerschrift op tafel te liggen alvorens
te gaan zitten, welnu dit gebeurt vandaag dacht ik.
Dus wil je zo vriendelijk zijn mij vanmiddag te berichten of jullie onder deze conditie
wel rond de tafel te zitten om wellicht tot een schikking te komen. Mijn inziens is
onderliggend dossier eentje van onnodig de rechtbank belasten, maar dat ben ik uiteraard.”
2.10 Op 20 september 2022 heeft de zaakwaarnemer een kantoorgenoot van verweerster
aangeschreven, onder meer als volgt:
“Dank nogmaals voor uw luisterend oor, laat ik onderstrepen dat het voor mij zeer
ongebruikelijk is iemand te passeren, echter ik kon helaas nu niet anders. (…) Hopelijk
deelt u mijn mening zoals beschreven in beide mails en vinden wij een weg om deze
‘impasse’ te doorbreken. Zoals gezegd zou mijn client het fijn vinden dat mocht er
een 2e gesprek komen, er een extra kantoorgenoot bij dit gesprek aanzit, puur om herhaling
van zetten te voorkomen. Client en ik hopen dat u e.e.a. kunt betekenen zodat onderliggend
dossier op korte/ middellange termijn met goed gevolg afgehandeld kan worden.”
2.11 Op 21 september 2022 heeft verweerster aan de zaakwaarnemer onder meer geschreven:
“Het verweerschrift is maandag ontvangen. Het is een misvatting dat de indiening
van het verweerschrift voorwaarde voor een tweede vierbespreking was. Ik verwijs naar
mijn e-mail van 5 september en 12 september jl. Pas wanneer het totale financiële
plaatje inzichtelijk is, kan in de visie van [de ex-partner] een voorstel worden gedaan
of kan er door haar worden nagedacht over een voorstel dat [klager] doet. De contouren
van het voorstel tot verdeling van [klager] zijn helder. Voor de precieze invulling
van dat voorstel ontbreekt informatie.
Graag ontvangt [de ex-partner] een reactie op de voorgestelde taxateurs. De reactie
van [klager] op de alimentatieberekening is terug te lezen in het verweerschrift.
Wanneer dan nog de belastingaangifte in Italië wordt gedeeld, zijn de gegevens nagenoeg
compleet en kan de bespreking worden ingepland. Staan er tijdens die bespreking, naast
het overbrengen van het voorstel van [klager], nog andere punten op de agenda? Wij
hebben graag de agenda vooraf bekend ter voorbereiding.
Tot slot het verzoek om geen kantoorgenoten meer te benaderen als ik niet omgaand
reageer op jouw berichten.”
2.12 Op 22 september 2022 heeft de kantoorgenoot van verweerster op het bericht
van de zaakwaarnemer gereageerd, waarin hij schrijft:
“lk heb vanmiddag gesproken met [verweerster]. lk heb ook kennisgenomen van haar
e‑mail aan u van 7 september 2022. [Verweerster] handelt mijns inziens professioneel
en verantwoord. Toegespitst op uw aandringen op een tweede gesprek lijkt het mij van
belang u te wijzen op wat zij u schreef in de aangehaalde e-mail: 'Wat ik [de ex-partner]
wel of niet adviseer, is aan mij. Hoe zij de procedure verder wit doorlopen, is aan
haar.' Uiteraard mag u ervan uitgaan dat suggesties (voor een tweede gesprek) worden
beoordeeld tegen achtergrond van het cliëntbelang dat mijn collega behartigt. Dat
die beslissing anders uitvalt dan u hoopt, betekent uiteraard niet dat er geen goede
grond is voor de weigering van het verzoek. U begrijpt dat ik geen enkele aanleiding
zie voor een interventie. lk hoop dat de hulp en inzet van beide advocaten en u kan
bijdragen aan een vlotte regeling van de kwestie tussen de echtgenoten.”
2.13 De zaakwaarnemer en verweerster hebben nadien vanaf 26 september 2022 diverse
berichten gewisseld om een bespreking in te plannen. Op 3 oktober 2022 is een afspraak
gemaakt voor een overleg op 12 oktober 2022. Klager heeft het gesprek moeten afzeggen
vanwege zijn werkrooster. De afspraak is verplaatst naar 19 oktober 2022, waarop verweerster
en de ex-partner, en klager met zijn zaakwaarnemer een digitaal overleg hebben gevoerd.
2.14 Op 18 januari 2023 heeft verweerster aan de advocaat van klager een voorstel
gedaan ten aanzien van nog resterende geschilpunten in de lopende bodemprocedure.
Verweerster heeft daar onder meer in opgenomen:
“In geschil is de hoogte van de behoefte van cliënte en de draagkrachtruimte van
uw cliënt. De verschillende versies ten aanzien van die punten zijn uitvoerig uiteengezet
in de gewisselde processtukken.
Om te komen tot overeenstemming op dit punt, heb ik een alimentatieberekening opgesteld
op basis van fictieve inkomens. De achterliggende gedachte daarbij is dat cliënten
beiden een wisselend inkomen hebben en voorkomen dient te worden dat in de toekomst
opnieuw geprocedeerd moet worden bij een (kleine) wijziging van inkomen. Door voor
beiden te rekenen met een redelijk inkomen, wordt dat hopelijk ondervangen. Dit inkomen
is zowel in het kader van de behoeftebepaling als in de draagkrachtberekening gehanteerd.
(…) Aan de zijde van cliënte is gerekend met een inkomen van € 85.000,00 bruto per
jaar (geanticipeerd op een mogelijke functieverhoging dan wel nevenfunctie). (…)
Cliënte heeft overeenstemming met de belastingdienst bereikt met betrekking tot
de hoogte van de te betalen inkomstenbelasting over de YouTube inkomsten. Cliënte
zal een aanslag over de jaren 2017 tot en met 2020 ontvangen. De jaren 2014 tot en
met 2016 worden buiten beschouwing gelaten door de inspecteur. Verder is door de inspecteur
geen boete opgelegd en wordt er geen rente berekend. (…) In totaal zal er dus, naar
alle waarschijnlijkheid, een bedrag van € 63.616,00 betaald moeten worden over de
YouTube inkomsten tot en met 2020. (…) Mocht er over de jaren 2017 nog een aanslag
worden ontvangen, dan dienen cliënten die ook bij helfte te betalen. […]”
2.15 Op 6 februari 2023 heeft de ex-partner van haar werkgever bericht ontvangen
dat zij per 16 januari 2023 is benoemd in een nevenfunctie.
2.16 Op 13 februari 2023 heeft verweerster namens haar cliënte aanvullende producties
ingediend, waaronder financiële gegevens zoals inkomsten uit YouTube en een berekening
van haar jaarinkomen op € 110.000,-.
2.17 Op 23 februari 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Tijdens
deze zitting zijn klager en zijn (ex-)partner tot een schikking gekomen.
2.18 Op 1 maart 2023 heeft de advocaat van klager een conceptvaststellingsovereenkomst
toegezonden aan verweerster. Verweerster heeft diezelfde dag haar aanpassingen met
‘track changes’ retour gezonden. Op 3 maart 2023 heeft de advocaat van klager een
concept met ‘track changes’ verzonden aan verweerster. Op 8 maart 2023 hebben de advocaten
het concept met elkaar telefonisch besproken. Op 9 maart 2023 heeft de advocaat van
klager een aangepast concept toegezonden aan de hand van wat telefonisch is besproken.
Verweerster heeft diezelfde dag haar aanpassingen met ‘track changes’ teruggestuurd.
Op 10 maart 2023 heeft de advocaat van klager een aangepaste vaststellingsovereenkomst
aan verweerster verzonden. Verweerster heeft diezelfde dag om 11:13 uur aangegeven
dat de door haar verzochte wijzigingen niet zijn verwerkt, onder toezending van de
door haar gewenste versie.
2.19 De advocaat van klager heeft op diezelfde dag gereageerd, onder meer als
volgt:
“Ik heb even uw begeleidende mail en wijzigingen naast elkaar gelegd en het blijkt
dat u meer wijzigingen in de vaststellingsovereenkomst heeft aangebracht, dan zijn
besproken. Voorts zijn die wijzigingen niet tijdens de mondelinge behandeling onderdeel
gemaakt van de schikking, waarmee partijen akkoord zijn gegaan. Dit is voor cliënt
onacceptabel.”
2.20 Verweerster heeft daarop diezelfde dag om 13:00 uur geantwoord, onder meer
als volgt:
“Vooropgesteld bespraken wij telefonisch dat wij namens onze cliënten geen toezeggingen
konden doen over de aanpassingen van het concept van de overeenkomst. Wij bespraken
de opties om de artikelen zo aan te passen dat deze voor beiden acceptabel zouden
zijn.
Wij bespraken ook dat een groot deel van de vaststellingsovereenkomst niet overeen
is gekomen tijdens de mondelinge behandeling. Dat geldt niet alleen ten aanzien van
de door cliënte voorgestelde wijzigingen. Ook u heeft tekst toegevoegd aan het concept
na ons telefoongesprek. Dat is geen probleem, het betreft immers een concept versie
waaraan partijen niet gebonden zijn.”
2.21 Op 15 maart 2023 heeft verweerster aan de advocaat van klager onder meer
geschreven:
“Telefonisch hebben wij per artikel de geschilpunten uit de vaststellingsovereenkomst
doorgesproken en besproken wat, in onze visie, een passende oplossing zou kunnen zijn.
Daarbij hebben wij beiden het voorbehoud gemaakt dat wij deze opties nog met onze
cliënten zouden moeten bespreken. lk betwist dan ook dat de ideeën in dat kader enkel
van mijn kant zijn gekomen. Bovendien is dat ook niet van belang, nu u noch uw cliënt
ergens aan wordt gehouden in dat kader. (…)
Het document dat ik u bij mijn e-mail van 10 maart 2023 13.00 uur zond (genaamd
vso-definitief.docx) bevat geen nieuwe bepalingen. In dit document heb ik enkel de
in mijn e‑mail van 11:13 uur opgenomen wijzigingen doorgevoerd. Wel zijn er in tekstueel
opzicht enkele wijzigingen aangebracht. Dit enkel om het document beter leesbaar te
maken c.q. te verduidelijken. inhoudelijk is er echter niets gewijzigd. De stelling
van uw cliënt dat ik laakbaar en onacceptabel heb gehandeld, verwerp ik dan ook. U
kunt dat beiden nalezen.”
2.22 Op 8 mei 2023 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
3 KLACHT
3.1 De voorzitter heeft in de beslissing van 24 januari 2024 de volgende klachtonderdelen
geformuleerd.
3.2 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager
verwijt verweerster het volgende.
a) Verweerster heeft klager genegeerd in de (ruime) periode dat klager tot een
schikking wilde komen, door maar 25% van de tijd beschikbaar te zijn. Klager heeft
uiteindelijk een afspraak geforceerd via een partner van verweersters kantoor.
b) Verweerster heeft meegewerkt aan het verzwijgen van belastinginkomsten van
haar cliënte en heeft onjuist gezegd dat er al belastingaangifte was gedaan.
c) Verweerster heeft onjuiste informatie verstrekt over de datum van indiening
van het verzoekschrift tot echtscheiding.
d) Verweerster heeft in een eindvoorstel van 18 januari 2023 willens en wetens
een substantieel lager bedrag aan jaarinkomsten van haar cliënte gehanteerd dan tijdens
de zitting van 23 februari 2023.
e) Verweerster heeft in een conceptvaststellingsovereenkomst, zonder overleg
en zonder dit aan te geven, wijzigingen doorgevoerd en/of daarin meer wijzigingen
doorgevoerd dan is afgesproken.
4 BESLISSING VAN DE VOORZITTER
4.1 De voorzitter heeft de klacht in zijn geheel kennelijk ongegrond bevonden.
5 VERZET
5.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
a) De voorzitter heeft geen rekening gehouden met de aanvullende stukken van
klager van 17 december 2023;
b) De voorzitter is uitgegaan van onjuiste en onvolledige feiten. De datum 8
augustus 2022 uit overweging 1.5 komt niet terug in het dossier. Wel is er een rapport
aangifte inkomstenbelasting 2021 maar dat is niet ondertekend. Ook is niet als feit
opgenomen dat verweerster geen bewijs heeft geleverd dat de inkomsten over 2014-2016
verjaard zijn. In overweging 1.15 ontbreekt bovendien relevante informatie over de
inkomsten van de ex-partner.
5.2 Klager heeft in de aanvullende stukken, zoals herhaald in zijn verzet, naar
voren gebracht dat hij meer verwijten heeft jegens verweerster. Er is geen rekening
gehouden met het feit dat de maatschappelijk werkster van [organisatie] heeft erkend
eenzijdig en partijdig te hebben gehandeld, dat is gefraudeerd door notarissen bij
de overdracht van de woning en dat de deken vooringenomen is geweest in haar onderzoek.
Klager wijst er ook op dat verweerster in strijd heeft gehandeld met gedragsregels
1, 2, 5, 6, 8, 10, 12, 15, 20, 24 en 29 en dat zij artikel 21 van het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft geschonden.
5.3 Daarnaast wijst klager er, ten aanzien van klachtonderdeel a) op dat verweerster
geen ‘viergesprek’ wilde houden zolang de financiële gegevens niet helder waren, maar
dat verweerster op 18 januari 2023 wel een eindvoorstel heeft gedaan toen de financiële
gegevens ook nog niet bekend waren. Het argument van de voorzitter daarover is dus
niet valide. Ook gaat de voorzitter eraan voorbij dat verweerster maar 10% van de
maand bereikbaar was en precies op de dagen dat klager afwezig was. Zo is op een gespreksopname
die klager heeft gemaakt te horen dat verweerster acht weken onbereikbaar was binnen
en buiten kantooruren en blijkt uit de opname dat verweerster de beschuldigingen van
stagneren accepteert. Verweerster wilde niet meewerken, niets aanleveren en tijdrekken.
5.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b) stelt klager het volgende. Verweerster
is erop gewezen dat de aangifte niet is gedaan en onwaarheden niet zijn gecorrigeerd.
Als burger en advocaat dient verweerster de wet na te leven en dat heeft zij niet
gedaan. Verweerster wist dat geen aangifte was gedaan en daarvoor een boete kon volgen.
Verweerster heeft gelogen dat het een brutobedrag aan inkomsten was, terwijl dat netto
was. Dat er in de jaren 2017-2021 een bedrag van € 62.794,00 aan inkomstenbelasting
is betaald door de ex-partner is onjuist, want klager heeft daar 50% van betaald.
Er is daarnaast uitsluitend bewijs van een onjuist en niet ondertekend ‘rapport aangifte
inkomstenbelasting 2021’. Er is dus geen bewijs dat de financieel adviseur een melding
heeft gedaan bij de Belastingdienst. Er is bewust geen aangifte gedaan over de jaren
2014-2016 en de stelling van verweerster dat sprake is van verjaring is niet aangetoond
op basis van een beslissing van de Belastingdienst.
5.5 Ten aanzien van klachtonderdeel d) wijst klager erop dat hij producties heeft
aangeleverd over de doorlooptijd van een verandering in tewerkstelling en de salarisschalen.
De tabellen voor de betaling van de nevenfunctie zijn kinderlijk eenvoudig te vinden
in de CAO. De ex-partner heeft er zelf voor gekozen om per 1 januari 2023 fulltime
te gaan werken, zoals ook uit de wekelijkse roosters volgt. Overweging 4.5 is dus
onjuist. De nevenfunctie is gestart op maandag 16 januari 2023 en in een trage, logge
organisatie is het onmogelijk dat zij pas op 15 januari 2023, een zondag, de uitslag
van de sollicitatie zou hebben gehoord. Verweerster heeft er bewust voor gekozen de
onjuiste informatie te gebruiken om een hoge afkoopsom te krijgen. De voorzitter mist
het punt dat verweerster voor de ex-partner tot op de cent nauwkeurige bedragen heeft
gehanteerd, maar dat de data voor klager onjuist zijn. In het tweede voorstel heeft
zij de inkomsten van de ex-partner 50% lager ingeschaald, wetende dat dit niet klopte.
5.6 Klager wijst over de belastingaangifte nog op het volgende. Over het citaat
“Feitelijk is er iets meer betaald, in verband met de verschuldigde rente.” geeft
klager aan dat dit een onwaarheid is. De belastingadviseur heeft aangegeven dat er
geen rente of boete is opgelegd. Ook is de berekening van verweerster dat over de
periode 2014-juli 2022 sprake was van een brutobedrag van € 440.144,75 aan inkomsten
bij haar cliënte onjuist en leugenachtig. Het ging hierbij om een nettobedrag, nu
daarover pas na de peildatum belasting is betaald. Bovendien stelt klager dat hij
de helft heeft betaald van de opgelegde belastingaanslag van € 62.794,-. Klager wijst
er opnieuw op dat het rapport aangifte niet is ondertekend en van 5 augustus 2023
– en niet 8 augustus 2023 – is. Verweerster heeft in een door klager opgenomen gesprek
gezegd dat zij de adviseur is van de ex-partner, niemand anders.
5.7 Ten aanzien van klachtonderdeel e), vindt klager het opmerkelijk dat over
de erkenning van verweerster dat zij zelf inhoudelijke aanpassingen heeft gedaan wordt
heengestapt. Verweerster heeft ook geschreven “lk betwist dan ook dat de ideeën in
dat kader enkel van mijn kant zijn gekomen.”. Klager leest in het gebruik van “enkel
van mijn kant” een impliciet toegeven van schuld door verweerster. Klager acht het
stuitend dat het gebruik van track changes de integriteit van een advocaat kan rechtvaardigen.
Dat er alleen punten en komma’s zijn aangepast is pertinent onwaar. De consequenties
voor klager zouden enorm zijn geweest als hij in vertrouwen het document had getekend.
6 BEOORDELING
Verzet gegrond
6.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van
een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld
of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als
de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing
heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
6.2 De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgrond a) slaagt.
Het is de raad niet gebleken dat de voorzitter kennis heeft genomen van de nagekomen
stukken van 17 december 2023, nu daar geen melding van wordt gemaakt in de voorzittersbeslissing
en de inhoud daarvan niet terugkomt in de inhoudelijke beoordeling. Dat betekent dat
het verzet gegrond is nu de voorzitter heeft geoordeeld over een incompleet dossier.
Daarmee komt de raad toe aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht. De raad zal
het gestelde in verzetgrond b) hieronder betrekken bij de inhoudelijke beoordeling.
Inhoudelijke beoordeling
Toetsingskader
6.3 De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerster in haar hoedanigheid
van advocaat van de wederpartij. De raad overweegt dat de advocaat van de wederpartij
een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op
de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut,
maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend
mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan
hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging
van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig
mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen
van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt
hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts
in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat
behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt
wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat
hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van
middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig
noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij
toebrengen. De raad zal de klacht met inachtneming van de hierboven genoemde maatstaf
beoordelen.
6.4 Bij de beoordeling van een over een advocaat ingediende klacht moet de tuchtrechter
het verweten handelen of nalaten toetsen aan de normen van artikel 46 Advocatenwet.
Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die
regels kunnen, ook gelet op het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel
van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar
handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per
geval beoordeeld.
Nieuwe klachtonderdelen
6.5 De raad stelt vast dat klager in zijn nagekomen stukken van 17 december 2023
nieuwe verwijten uit richting diverse anderen, waaronder de maatschappelijk werkster
van [organisatie], notarissen en de deken. Deze verwijten zien echter niet op het
door klager aan de kaak gestelde optreden van verweerster, maar op de bemoeienissen
van andere personen voor wie, voor zover deze personen niet tevens advocaat zijn,
de Advocatenwet niet geldt. Bovendien kan een bij de raad reeds in behandeling zijnde
klacht niet meer met nieuwe klachten worden aangevuld en moeten nieuwe klachten op
grond van artikel 46c lid 1 van de Advocatenwet bij de deken worden ingediend. Klager
is dan ook niet-ontvankelijk in deze nieuwe verwijten. Ook in het (nieuwe) verwijt
dat verweerster in strijd met artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
zou hebben gehandeld kan klager om die reden niet worden ontvangen.
Klachtonderdeel a): bereikbaarheid van verweerster
6.6 De raad acht het oordeel van de voorzitter ten aanzien van klachtonderdeel
a) correct en maakt dat oordeel tot de zijne. In aanvulling daarop overweegt de raad
het volgende. Klager wijst er in zijn brief van 17 december 2023 op dat verweerster
haar eindvoorstel heeft gedaan zonder dat de financiële gegevens helder waren. Zij
had daarom volgens klager in september 2022 het viergesprek niet mogen afhouden met
als argument dat die ontbrekende gegevens voor dat gesprek noodzakelijk waren. De
raad volgt klager daar niet in. Dat verweerster in januari 2023 een voorstel heeft
gedaan zonder dat de eerder gevraagde gegevens bekend waren, doet er niet aan af dat
verweerster het inzichtelijk krijgen daarvan in september 2022 als voorwaarde voor
een gesprek mocht stellen. Het is de raad niet gebleken dat verweerster hiermee in
strijd met de gedragsregels heeft gehandeld. Klachtonderdeel a) is ongegrond.
Klachtonderdeel b): belastinginkomen
6.7 Ook ten aanzien van klachtonderdeel b) verwijst de raad naar de overwegingen
van de voorzitter en maakt deze tot de zijne. In aanvulling daarop geldt het volgende.
Vooropgesteld wordt dat de ex-partner zelf verantwoordelijk is voor het doen van belastingaangifte
en dat zij daarin is bijgestaan door een belastingadviseur. Verweerster speelde daarin
geen rol, zo maakt de raad op uit het dossier. Voor zover klager het niet eens is
met de inhoud van de belastingaangifte, is dat dus niet iets wat aan verweerster kan
worden verweten. Verweerster behartigt alleen de belangen van klaagster in de echtscheidingsprocedure.
In dat kader mag zij vertrouwen op de informatie die zij van haar cliënte krijgt.
In de reactie op de klacht heeft verweerster aangegeven dat de belastingadviseur op
8 augustus 2022 de belastingaangifte over 2021 heeft gedaan, zoals die aangifte op
12 augustus 2022 met klager is gedeeld. Zij mocht uitgaan van de juistheid van die
informatie. Daargelaten of de belastingaangifte nu op 5 of 8 augustus 2022 is gedaan,
acht de raad het helder dat het gaat om dezelfde aangifte over 2021 zoals die door
de belastingadviseur is opgesteld en op 12 augustus 2022 met klager is gedeeld. Voor
de stelling van klager dat de belastingaangifte nooit is gedaan, ziet de raad geen
aanknopingspunt in het dossier. Het is de raad niet gebleken dat verweerster in strijd
met de gedragsregels of anderszins onbetamelijk heeft gehandeld. Klachtonderdeel b)
is ongegrond.
Klachtonderdeel c): indiening van het verzoek tot echtscheiding
6.8 De raad stelt vast dat klager niet is opgekomen tegen het oordeel van de
voorzitter. De raad onderschrijft dat oordeel en neemt dat over. Klachtonderdeel c)
is ongegrond.
Klachtonderdeel d): jaarinkomsten ex-partner
6.9 Ook voor klachtonderdeel d) worden de overwegingen van de voorzitter onderschreven.
Klager stelt daartegenover dat de financiële gegevens over de inkomensstijging vooraf
al duidelijk waren. Dat doet echter niet af aan het oordeel van de voorzitter dat
klager – die bovendien ook werd bijgestaan door een advocaat – het eindvoorstel had
kunnen afwijzen of zelf de juiste financiële cijfers aan de orde kon stellen als de
onjuistheid daarvan volgens hem vooraf al duidelijk was. Het is de raad niet gebleken
dat verweerster in dit opzicht in strijd met de gedragsregels of anderszins onzorgvuldig
heeft gehandeld. Klachtonderdeel d) is ongegrond.
Klachtonderdeel e): wijzigingen in conceptvaststellingsovereenkomst
6.10 Ten slotte onderschrijft de raad ook het oordeel van de voorzitter ten aanzien
van klachtonderdeel e). Dat klager in het citaat, zoals weergegeven onder overweging
5.7, een impliciete schuldbekentenis leest dat verweerster meer dan punten en komma’s
heeft aangepast met wijzigingen bijhouden, doet er niet aan af dat verweerster niet
tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Tussen partijen staat immers als onbetwist
vast dat het bij de ter bespreking voorgelegde vaststellingsovereenkomst nog steeds
ging om een concept. Dat concept moest aan weerszijden nog worden afgestemd en doorgenomen
voordat het als ‘definitieve versie’ aan beide partijen ter ondertekening zou worden
voorgelegd. Ook in dit opzicht is de raad niet gebleken dat verweerster in strijd
met de gedragsregels of anderszins onbetamelijk heeft gehandeld. Klachtonderdeel e)
is ongegrond.
Conclusie
6.11 Zoals hiervoor is weergegeven, is het verzet gegrond. Deze omstandigheid
kan klager echter niet brengen tot het door hem gewenste resultaat. Ook na een inhoudelijke
beoordeling van alle klachtonderdelen acht de raad de klacht in de onderdelen a) tot
en met e) ongegrond. Voor zover sprake is van nieuwe klachtonderdelen zal klager,
zoals weergegeven in overweging 6.5, niet-ontvankelijk worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet gegrond;
- verklaart klachtonderdelen a) tot en met e) ongegrond;
- verklaart klager in de nieuwe klachtonderdelen, zoals onder randnummer 6.5 overwogen,
niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, voorzitter, mrs. A. Schaberg en A.T. Bol, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 5 augustus 2024.