ECLI:NL:TADRSGR:2024:139 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-399/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2024:139
Datum uitspraak: 14-08-2024
Datum publicatie: 27-08-2024
Zaaknummer(s): 24-399/DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in een huurrechtelijk geschil. Verweerster heeft de aan haar toekomende vrijheid in de belangenbehartiging voor de verhuurder niet overschreden door een kort geding te starten. Geen aanknopingspunten voor het oordeel dat klagers (financiële) belangen onnodig zijn geschaad. Voor zover verweerster een ongepaste vergelijking zou hebben gemaakt, kan de voorzitter niet vaststellen of die uitlating is gedaan. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 14 augustus 2024
in de zaak 24-399/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 30 mei 2024 met kenmerk R 2024/60, door de raad ontvangen op diezelfde datum en van de op de inventaris genoemde bijlagen 1 tot en met 17. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de nagekomen stukken van 20 juni 2024.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Verweerster treedt op als advocaat van een verhuurder. De verhuurder wil een renovatieproject uitvoeren aan onder meer de woning van klager, inclusief een vooraf uit te voeren asbestinventarisatie.
1.2 Op 19 januari 2024 zou de asbestinventarisatie plaatsvinden in de woning van klager. Klager heeft de afspraak op 17 januari 2024 verzet naar 24 januari 2024 om 12.00 uur.
1.3 Verweerster is daarop namens de verhuurder een kortgedingprocedure gestart tegen klager om de onvoorwaardelijke medewerking te verkrijgen aan de asbestinventarisatie op 24 januari 2024 om 12.00 uur.
1.4 Op de zitting van 23 januari 2024 heeft klager aangekondigd onvoorwaardelijk te zullen meewerken. De voorzieningenrechter heeft mondeling uitspraak gedaan, waarin onder meer is overwogen:
“[…] 1.3. De vorderingen van [de verhuurder] worden afgewezen. Ter zitting heeft [klager] desgevraagd verklaard dat hij onvoorwaardelijk zal meewerken aan de asbestinventarisatie en de overige werkzaamheden. Dat betekent dat [de verhuurder] thans geen belang meer heeft bij toewijzing van haar vorderingen. Er is mede gelet op de inhoud van de overgelegde stukken geen reden om aan te nemen dat [klager] de nu uitdrukkelijk gedane toezegging niet zal nakomen.
1.4. [Klager] heeft aangevoerd dat hij alle afspraken met [de verhuurder] in het voortraject van de uit te voeren werkzaamheden correct is nagekomen en dat er geen reden was om aan te nemen dat hij zijn medewerking aan de werkzaamheden zou onthouden. Hij stelt dat sprake is van een voorbarige actie van [de verhuurder], waardoor hij onnodig op kosten is gejaagd en vordert daarom veroordeling van [de verhuurder] in de werkelijke proceskosten van [klager].
1.5. De voorzieningenrechter acht het, gelet op de door partijen overgelegde correspondentie, niet onbegrijpelijk dat [de verhuurder] een kort geding procedure is aangevangen tegen [klager]. Uit de stukken blijkt niet, ook niet uit productie 9 van [klager], dat hij voor deze zitting voldoende duidelijk heeft toegezegd onvoorwaardelijke medewerking te zullen verlenen aan de werkzaamheden. Dit brengt de voorzieningenrechter tot de beslissing dat de kosten tussen partijen zullen worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt. […]”
1.5 Op 14 februari 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.
a) Verweerster heeft juridische stappen ondernomen die volledig ongegrond en buiten proporties zijn, door klager te dagvaarden zonder voorafgaande ingebrekestelling of enig wettige grondslag of overtuigend bewijs dat klager zijn afspraken niet nakomt. De dagvaarding was voorbarig en heeft ervoor gezorgd dat klager onnodige kosten heeft moeten maken;
b) Verweerster heeft een ongepaste, misleidende en ongefundeerde vergelijking gemaakt door te zeggen dat als iemand het vermoeden heeft dat een andere persoon gaat inbreken, je daarvoor alvast in voorlopige hechtenis kan worden genomen.
2.2 Klager verzoekt verweerster te berispen en te motiveren om de door klager gemaakte kosten te compenseren.


3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 De zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die de voorzitter bij de beoordeling daarvan hanteert, is mede ingegeven door de kernwaarde partijdigheid die een advocaat in acht behoort te nemen en houdt het volgende in. Voorop wordt gesteld dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Klachtonderdeel a): aanhangig maken van kort geding
4.2 De voorzitter is van oordeel dat verweerster de aan haar toekomende vrijheid in de behartiging van de belangen van de verhuurder niet heeft overschreden. Van belang daarbij is dat de voorzieningenrechter het op grond van de ook door klager overgelegde stukken niet onbegrijpelijk achtte dat een kortgedingprocedure is aangevangen en om die reden de proceskosten heeft gecompenseerd. De voorzieningenrechter oordeelde ook dat uit de stukken niet blijkt dat klager voldoende duidelijk heeft toegezegd zijn onvoorwaardelijke medewerking te verlenen. De voorzitter ziet in het licht van het oordeel van de voorzieningenrechter, en mede gelet op de beperkte omvang van het tuchtdossier, ook geen aanknopingspunten om te oordelen dat sprake is geweest van het onnodig schaden van klagers (financiële) belangen. De door klager geschetste, niet nader onderbouwde tijdlijn van de door hem gestelde verhoudingen en correspondentie met de verhuurder is daartoe onvoldoende. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b): ongepaste vergelijking
4.3 Klager stelt dat verweerster een ongepaste vergelijking zou hebben gemaakt met het plegen van een inbraak. Dat wordt door klager verder niet onderbouwd. De voorzitter kan dan ook niet vaststellen of, in welk verband en met welk doel verweerster die uitlating heeft gedaan en of dit vervolgens tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.
Conclusie
4.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond verklaren. Voor zover klager bedoeld heeft een verzoek tot schadevergoeding te doen, bestaat voor toewijzing daarvan geen grond. Tegen de door de voorzieningenrechter uitgesproken kostencompensatie stond een rechtsmiddel open. Een tuchtrechtelijk verwijt valt verweerster daarvan in elk geval niet te maken.

BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond.


Aldus beslist door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2024.