ECLI:NL:TADRSGR:2024:138 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-380/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2024:138 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-08-2024 |
Datum publicatie: | 27-08-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-380/DH/DH |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij. Verwijt is dat er onjuistheden/leugens staan in de door verweerder uitgebrachte dagvaarding. Onvoldoende onderbouwd. Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerder feiten heeft geponeerd waarvan hij de onjuistheid kende of behoorde te kennen. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van
7 augustus 2024
in de zaak 24-380/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 23 mei 2024 met kenmerk K015 2024 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 03 tot en met 07 (inhoudelijk) en 1 tot en met 8 (procedureel). Ook heeft de voorzitter kennis genomen van de e-mail met bijlagen van klager van 11 juni 2024.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is al geruime tijd met zijn broer en zus verwikkeld in een conflict
over een onderneming. Verweerder treedt op voor de broer en zus.
1.2 Op 23 april 2014 is er een zitting geweest bij de rechtbank Den Haag. In het
proces-verbaal van die zitting is opgenomen dat partijen (de broer en de zus enerzijds,
klager en de onderneming anderzijds) ter beëindiging van het geschil het volgende
zijn overeengekomen:
“1. Partijen zijn het er over eens dat de eigendom van de 40 aandelen in [onderneming]
als volgt is verdeeld:
i. [Moeder] houdt 22 aandelen (met ingang van 26 augustus 2008);
ii. [broer] houdt 2 aandelen (met ingang van 9 december 1982), en
iii. [klager] houdt 16 aandelen (met ingang van 13 oktober 1973).
2. Ten behoeve van de liquidatie van de N.V. komen partijen in ieder geval het volgende
overeen: (…)
1.3 In 2015 is verweerder, namens de broer en de zus, een procedure gestart om
een algemene vergadering van aandeelhouders (AVA) bijeen te kunnen roepen. De voorzieningenrechter
heeft het verzoek op 4 november 2015 toegewezen. De beschikking maakt onderdeel uit
van het dossier.
1.4 Op 29 december 2023 heeft verweerder, namens de onderneming, klager gedagvaard.
In de dagvaarding is onder meer opgenomen:
“3. De geschillen kwamen tot uiting direct na het overlijden van de vader. [Klager]
was met de vader bestuurder van de NV; na dienst overlijden was hij enig bestuurder.
Nu beschouwde hij zich echter bij uitsluiting van elke andere de enige gerechtigde
tot (het vermogen van) de onderneming en zelfs beschouwde hij zich enig aandeelhouder.
De werkelijke verdeling van de 40 aandelen in de NV was echter zo: de moeder 22 aandelen
(door vererving); [klager] 16 aandelen (door schenking bij leven) en [broer] 2 aandelen
(door schenking bij leven). Maar direct na het overlijden heeft [klager] de gehele
administratie van de NV uit het kantoor/woonhuis weggenomen met de uitdrukkelijke
melding: “Dit is nu allemaal van mij”. Hij had daarbij het aandeelhoudersregister
ook meegenomen en – zo begon de lange periode van geschillen – ontkende simpelweg
het aandeelhouderschap van zijn moeder en broer. De broer [broer] (de huidige bestuurder
van de NV) formuleerde het kernachtig met een anekdote toen de grootvader aan de drie
broers een zilveren munt gaf, waren 2 broers deze dezelfde dag al kwijt. Vanuit de
ervaring gingen ze naar de kamer van hun broertje [klager] en openden het bovenste
laatje van diens bureau om daar 3 zilveren munten aan de treffen. Daarmee wilde [broer]
duidelijk maken wat de kern van dit alles is: [klager] meent dat hij en alleen hij
recht heeft op alles; hij kan en wil niet delen. Dat was toen al en nooit veranderd.
Vanuit die beschrijving is de handelwijze om zich na het overlijden van de vader de
hele administratie toe te eigen te plaatsen; alles is van hem en hij ontkent simpelweg
de rechten en het aandeelhouderschap van anderen. Daarbij is uiteraard van belang
dat hij niet enkel de administratie confisqueerde, maar ook de volledige macht had
over de banktegoeden en het woonhuis van zijn moeder.
4. De moeder en de broer [broer] verzochten [klager] als bestuurder van de NV een
algemene vergadering van aandeelhouders (verder: AVA) bijeen te roepen met als doel
te komen tot liquidatie van de NV. Dit weigerde hij met de simpele ontkennen dat de
anderen ook aandeelhouders waren. Zelfs na onderzoek en sommatie daartoe door een
notaris bleef hij weigeren. Dit maakte de eerste gerechtelijke procedure noodzakelijk
met als inzet de vaststelling van het aandeelhouderschap van de anderen. Dat was weer
noodzakelijk om de andere aandeelhouders – vanwege de weigering van [klager] daartoe
– in staat te stellen zelf een AVA bijeen te roepen. (…) Deze procedure was nog een
heel ‘gevecht’, maar wonderlijk genoeg werden onder leiding van de Rechtbank 2 belangrijke
uitgangspunten erkend en overeengekomen:
- [klager] erkende dat de 40 aandelen van de NV als volgt waren verdeeld: moeder 22
aandelen, hijzelf 16 aandelen en [broer] 2 aandelen. [Klager] erkende dus vanaf dat
moment het aandeelhouderschap van anderen;
- [klager] en de andere aandeelhouders kwamen uitdrukkelijk overeen, dat de NV zou
worden geliquideerd en dat daartoe het kantoorpand/woonhuis diende te worden verkocht.
NB. Saillant is dat gedurende de hele zitting [klager] het aandeelhoudersregister
in zijn tas bij zich had maar niet toonde of overlegde; het werd zichtbaar toen hij
dit bij het verlaten van de zittingszaal uit zijn tas haalde en de advocaat van de
andere aandeelhouders hierop wees. Met de erkenning in rechte van het aandeelhouderschap
van de anderen was dit nu minder van belang, maar het is tekenend voor de handelwijze
en houding van [klager].
5. Na deze eerste procedure waren de andere aandeelhouders toch overtuigd van de goede
wil van [klager]. Namens de moeder en [broer] heeft de dochter [dochter] als gemachtigde
van beiden samen met [klager] het proces van liquidatie van de NV in gang gezet door
de verkoop van het pand aan [adres]. Deze verkoop was een feit en [klager] werkte
als bestuurder mee aan de overdracht. Nadat deze had plaats gevonden en beiden het
pand van de notaris verlieten draaide hij echter als een blad aan een boom om. Weg
was de welwillendheid en terug de agressieve houding. Toen zijn zuster hem op straat
voor het pand van de notaris in paniek vroeg wat er aan de hand was, was zijn antwoord
even schokkend als duidelijk: hij sloeg haar met de vuist in het gezicht waardoor
zij een kaakbreuk opliep waarvoor zij zich in het ziekenhuis moest laten behandelen.
Dit leidde uiteraard tot een aangifte van mishandeling met een strafrechtelijke veroordeling
van [klager].
NB. Het merkwaardige van de houding en handelwijze van [klager] is, dat hij ook deze
voorgaande feiten simpelweg ontkent. Hij betwist – in rechte nota bene – dat tussen
partijen liquidatie van de NV is overeengekomen en blijft dat betwisten ondanks de
uitdrukkelijke vastlegging in het pv van zitting. Hij ontkent ook simpelweg dat hij
zijn zuster heeft mishandeld en daarvoor strafrechtelijk is veroordeeld terwijl hij
daarvoor toch een geldboete van € 250,- heeft gekregen. De NV wil hier niet te veel
aandacht aan besteden – het is met name bedoeld om duidelijk te maken waarom deze
procedure noodzakelijk is – maar indien de voorgaande feitelijke gang van zaken door
[klager] alsnog en ook hier worden betwist en ontkend, dan verzoekt de NV in de gelegenheid
gesteld te worden van deze feiten nader bewijs te leveren door het overleggen van
schriftelijke stukken en verklaringen en doet daartoe hierbij een uitdrukkelijk bewijsaanbod.”
1.5 Op 12 januari 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder heeft gelogen in zijn dagvaarding van 29 december 2023.
Klager wijst op de punten 3, 4 en 5 van de dagvaarding. Klager stelt dat onwaar is
dat er een liquidatie is afgesproken en dat verweerder bij zijn verzoek om het bijeenroepen
van een AVA zelf een agendapunt heeft toegevoegd (ontbinding van de NV). Klager stelt
ook dat verweerder liegt over de aandelen en het aandelenregister, alsmede over de
ontbinding. Klager vindt dat het moet ophouden met de onzinverhalen en intimidatie.
Klager verwijst ter onderbouwing van zijn klacht onder meer naar een conclusie van
antwoord van zijn advocaat mr. B van 11 december 2013 en een verweerschrift van zijn
advocaat mr. Z. Ook verwijst klager naar artikel 18 van de statuten van de onderneming.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Dit betekent
dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline
gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid
toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt.
Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat
a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij
weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c)
(anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de
wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt
gediend. Het optreden van verweerder dient aan de hand van deze maatstaf beoordeeld
te worden.
Beoordeling
4.2 De klacht ziet in de kern op door verweerder in zijn dagvaarding ingenomen
stellingen. Klager is het met die stellingen niet eens. Die enkele omstandigheid maakt
verweerders stellingen echter niet onjuist. Of de stellingen juist zijn kan uitsluitend
worden uitgemaakt in de aanhangig gemaakte civiele procedure. De tuchtrechter staat
daar buiten. Ook de toetsing van de door klager ter onderbouwing van zijn standpunt
ingebrachte processtukken van zijn advocaten en statuten van de onderneming zal moeten
plaatsvinden in de civiele procedure en onttrekt zich aan het beoordelingskader van
de tuchtrechter. Verweerder heeft in de uitgebrachte dagvaarding het standpunt van
zijn cliënten verwoord en vooralsnog is, vooruitlopend op de uitspraak van de civiele
rechter, niet gebleken dat hij daarbij feiten heeft geponeerd waarvan hij de onjuistheid
kende of behoorde te kennen. De klacht is daarom, bij gebrek aan deugdelijke en toereikende
(verdere) onderbouwing, kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond
Aldus beslist door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2024.