ECLI:NL:TADRSGR:2024:137 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-083/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2024:137
Datum uitspraak: 05-08-2024
Datum publicatie: 05-08-2024
Zaaknummer(s): 24-083/DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over aangifte door een advocaat en uitlatingen op sociale media. Ook aan verweerder komt het recht toe om aangifte te doen. Het is vervolgens – uitsluitend – aan het openbaar ministerie om aan de hand van de aangifte verder onderzoek te doen, om een standpunt in te nemen of al dan niet strafbare feiten zijn begaan en om wel of niet tot vervolging over te gaan. Voor de tuchtrechter is daarin geen taak weggelegd. De tuchtrechter beperkt zijn oordeel daarom dan ook in beginsel tot beantwoording van de vraag of (evident) gebleken is dat er valse aangifte is gedaan of dat de aangifte als ongeoorloofd pressiemiddel zonder functioneel verband tussen het doel en het middel wordt gedaan. De klacht is in zoverre ongegrond.Het klachtdossier bevat onvoldoende om tot een dergelijk oordeel te komen. Naar het oordeel van de raad had verweerder echter – ook met de door hem toegelichte intentie – meer discretie moeten betrachten bij het online publiceren van gegevens die herleidbaar zijn naar klager, zoals zijn naam. Die herleidbare informatie was immers niet dienstig voor het doel dat verweerder met zijn bericht had, terwijl hij had moeten weten dat klagers reputatie daarmee (mogelijk) geschaad zou worden. Dat deel van de klacht is gegrond. De raad legt een berisping op.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 5 augustus 2024 in de zaak 24-083/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager
gemachtigde: mr. H. Loonstein

over:

verweerder
gemachtigde: mr. N.A.M.E.C. Fanoy


1    VERLOOP VAN PROCEDURE
1.1    Op 2 januari 2024 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2    Op 1 februari 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2024/10 van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 24 juni 2024. Klager heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventaris genoemde bijlagen 1 tot en met 19. Ook heeft de raad kennisgenomen van de nagekomen stukken van klager van 19 februari 2024 en van verweerder van 16 februari 2024 en 10 juni 2024.

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Klager bezit de Nederlandse en Israëlische nationaliteiten. Hij is woonachtig in een dorp op de Westelijke Jordaanoever. Klager is verslaggever.
2.3    Verweerder is advocaat. Daarnaast noemt verweerder zichzelf activist.
2.4    Op 31 oktober 2023 heeft het Algemeen Dagblad (hierna: het AD) een interview met klager gepubliceerd. Uit het artikel volgt onder meer dat klager woonachtig is op de Westelijke Jordaanoever, dat aldus het AD-artikel “volgens het internationaal recht een illegale nederzetting” is. In het artikel staat vermeld dat klager zegt dat hij veiligheidsmaatregelen heeft getroffen en bewapend is.
2.5    Op 28 december 2023 om 18:24 uur heeft klager per e-mail een vraag gesteld aan verweerder in verband met een artikel dat klager ging schrijven. Diezelfde dag om 19:26 uur heeft verweerder daarop per e-mail gereageerd.
2.6    Op 29 december 2023 om 11:01 uur heeft verweerder vanuit zijn X-account met de gebruikersnaam [titel en naam verweerder] en de weergavenaam [naam en beroep van verweerder] in een reactie op een voor de raad onbekend bericht gereageerd:
“Nog niet ik doe liever aangifte tegen zwijnen van de IDF and get your facts straight ik heb Redouan [T.] NIET VERDEDIGD…”
2.7    Op 30 december 2023 om 15:30 uur heeft verweerder bij het Landelijk Parket van het openbaar ministerie aangifte tegen klager gedaan. Daarin heeft verweerder onder meer opgenomen:
“Deze aangifte is specifiek gericht tegen [klager], Nederlander en Israëliër, wie in de thans nog actuele situatie kolonist is op de Westelijke Jordaanoever en aldaar bewapend in het plaatsje (…) verduistering, diefstal en bedreiging pleegt en de [Wet wapens en munitie] overtreedt, door op bezet gebied land in te pikken van Palestijnen, met automatische vuurwapens bedreigend op bezet gebied rond te lopen en daarbij een niet toegestaan wapen bij zich te dragen.”
2.8    Ter onderbouwing van zijn aangifte heeft verweerder gewezen op het AD-artikel van 31 oktober 2023, de uitspraak van 9 juli 2024 van het Internationaal Gerechtshof en het rapport “Destination: Occupation” van Amnesty International.
Bij het doen van de aangifte heeft verweerder zichzelf aangeduid als “mr [naam verweerder] (advocaat)” en wordt domicilie gekozen op het adres van verweerders advocatenkantoor. In de begeleidende e-mail, verzonden vanaf zijn zakelijke e-mailadres en gericht aan het Landelijk Parket van het openbaar ministerie, heeft verweerder geschreven:

“Bijgaand een aangifte tegen een Nederlands-Israelische Kolonist (“Settler”), niet zijnde een IDF strijder, waarvan ik U die verzoek op te pakken. In afwachting. 
Mvg
Mr. [naam verweerder] LL.M.
[naam kantoor verweerder]
[adres- en contactgegevens van het kantoor van verweerder]”
2.9    Op 30 december 2023 om 17:04 uur heeft verweerder op X.com vanuit zijn account met de gebruikersnaam [titel en naam verweerder] en de weergavenaam [naam en beroep van verweerder] een foto geplaatst van de eerste bladzijde van de aangifte tegen klager en de link naar het artikel over klager in het AD. Op de foto is de onder overweging 2.7 weergegeven tekst zichtbaar, waaronder de volledige naam van klager. Aan de bovenkant van de foto heeft verweerder de tekst toegevoegd:
“AANGIFTE GEDAAN TEGEN EEN KOLONIST VANWEGE DE BEZETTING EN NOG 4 IDF MOORDENAARS”

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a)    Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door aangifte tegen klager te doen op de wijze waarop hij dat heeft gedaan, namelijk door te vermelden dat hij advocaat is, terwijl de aangifte niet namens een cliënt is gedaan, en door de aangifte niet te onderbouwen.
b)    Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld in zijn bericht(en) op X.com.

4    VERWEER 
4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING
Toetsingskader
5.1    Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, kan voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Dat is het geval als er voldoende aanknopingspunten zijn tussen de verweten gedraging en de beroepsuitoefening van advocaat. Als die ontbreken, geldt de maatstaf of de advocaat bij het handelen in die andere hoedanigheid het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad.
5.2    Verweerder heeft betoogd dat sprake is van handelen in een andere hoedanigheid en dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn met zijn beroepsuitoefening, omdat het gaat om een privégedraging. Daarom moet volgens verweerder de (hierboven vermelde) ‘beperktere’ toetsingsmaatstaf worden gehanteerd. De raad volgt verweerder daarin niet en licht dat als volgt toe.
5.3    Verweerder heeft aangifte gedaan, heeft daarbij zijn beroep als advocaat vermeld en heeft daarbij domicilie gekozen op het adres van zijn advocatenkantoor. De aangifte is ook ingediend vanuit verweerders zakelijke e-mailadres, die hij afsluit met zijn naam en titel, gevolgd door de naam van zijn advocatenkantoor, onder vermelding van de adres- en contactgegevens van dat kantoor. Door op deze wijze aangifte te doen, is de raad van oordeel dat voldoende aanknopingspunten bestaan tussen de verweten gedraging en de beroepsuitoefening van advocaat.
5.4    Ook de berichten via het X-account van verweerder staan naar het oordeel van de raad in voldoende verband met verweerders beroepsuitoefening van advocaat. De berichten worden immers geplaatst vanaf het X-account waaraan de titel, de naam en het beroep van verweerder zijn gekoppeld. Door de vermelding van zijn beroep als strafrechtadvocaat, in ogenschouw genomen dat de berichten zien op een strafrechtelijk onderwerp, namelijk het doen van aangifte, worden de berichten daarmee in zodanig verband gebracht met de beroepsuitoefening van verweerder dat dit niet meer als louter privégedraging kan worden gezien. 
5.5    Gelet op het voorgaande zal de raad de verweten gedragingen daarom in volle omvang toetsen.
Toepasselijk toetsingskader
5.6    De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 van de Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a van de Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 van de Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
5.7    Ook advocaten hebben het recht van vrije meningsuiting, zoals dat recht is verankerd in artikel 7 van de Grondwet en artikel 10 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Die vrijheid van meningsuiting wordt begrensd door, voor zover hier van belang, beperkingen waarin bij wet is voorzien en die strekken tot de bescherming van de goede naam of rechten van anderen (artikel 10 lid 2 EVRM). Bovendien brengt (ook) volgens vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) de speciale aard van het beroep van advocaat mee dat, onder omstandigheden, beperkingen worden gesteld aan zijn gedrag. Dat kan meebrengen dat de advocaat onder omstandigheden terughoudend in zijn publieke uitingen dient te zijn en, als hij ze doet, dient hij daarbij discreet, eerlijk en waardig, dus in overeenstemming met de ‘ethics of the legal profession’ (zie EHRM 30 november 2006, ECLI:CE:ECHR:2006:1130JUD001080704, Veraart/Nederland) te zijn. Daarvan afwijkend handelen resulteert in de schending van een beroepsnorm. Voor zover dat een beperking oplevert van de uitingsvrijheid van verweerder, is deze beperking bij de wet voorzien en betreft deze een legitiem doel, te weten het beschermen van de waardigheid en integriteit van de beroepsgroep van advocaten. 
5.8    De raad zal ten slotte bij zijn overwegingen betrekken dat verweerder zijn uitlatingen niet in het belang van een cliënt heeft gedaan, in welk verband hij een ruime uitingsvrijheid zou hebben, maar vanwege – naar verweerders eigen zeggen – activistisch handelen.
Klachtonderdeel a): het doen van aangifte
5.9    De raad stelt voorop dat aan eenieder het recht toekomt om aangifte te doen van strafbare feiten, zoals dat is vastgelegd in artikel 161 van het Wetboek van Strafvordering. Dat recht komt dus ook aan verweerder toe. Verweerder mocht dan ook zelf aangifte doen van strafbare feiten die naar zijn idee zijn gepleegd. Het is vervolgens – uitsluitend – aan het openbaar ministerie om aan de hand van de aangifte verder onderzoek te doen, om een standpunt in te nemen of al dan niet strafbare feiten zijn begaan en om wel of niet tot vervolging over te gaan. Voor de tuchtrechter is daarin geen taak weggelegd. Mede vanwege de ruime vrijheid die eenieder toekomt om aangifte te doen, stelt de tuchtrechter zich bovendien terughoudend op bij de beoordeling of tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld bij het doen van aangifte. De tuchtrechter beperkt zijn oordeel daarom dan ook in beginsel tot beantwoording van de vraag of (evident) gebleken is dat er valse aangifte is gedaan of dat de aangifte als ongeoorloofd pressiemiddel zonder functioneel verband tussen het doel en het middel wordt gedaan. Het klachtdossier bevat onvoldoende om tot een dergelijk oordeel te komen. 
5.10    In de klacht wordt ook gesteld dat verweerder aangifte tegen klager bij het Internationaal Strafhof (ICC) zou hebben gedaan. De raad ziet in het dossier echter geen aanknopingspunten dat verweerder aangifte tegen klager bij het Internationaal Strafhof heeft gedaan.
5.11    De raad zal klachtonderdeel a), gelet op het voorgaande, ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel b): bericht(en) op X.com
5.12    De raad stelt vast dat het bericht dat verweerder op 29 december 2023 op X.com heeft geplaatst geen betrekking heeft op klager, zodat niet valt in te zien dat klager in zoverre een eigen, rechtstreeks betrokken belang heeft. Voor zover dit klachtonderdeel ziet op het bericht van 29 december 2023 wordt klager niet-ontvankelijk verklaard. 

5.13    De raad stelt vast dat verweerder op 30 december 2023 een bericht op X.com heeft geplaatst, met de eerste pagina van de aangifte tegen klager, waarbij de naam van klager zichtbaar was. Verweerder heeft toegelicht dat hij zijn volgers op het socialemediaplatform erop wilde wijzen dat zij onrecht ook via de rechtstatelijke, juridische middelen kunnen aanvechten. Naar het oordeel van de raad had verweerder echter – ook met de door hem toegelichte intentie – meer discretie moeten betrachten bij het online publiceren van gegevens die herleidbaar zijn naar klager, zoals zijn naam. Die herleidbare informatie was immers niet dienstig voor het doel dat verweerder met zijn bericht had, terwijl hij had moeten weten dat klagers reputatie daarmee (mogelijk) geschaad zou worden. Dat klager zelf actief deelneemt aan het publieke debat in de media en op sociale media, zoals verweerder benadrukt, doet er niet aan af dat het noemen van zijn naam in het X‑bericht, in combinatie met de vermelding dat hij aangifte tegen hem had gedaan, niet noodzakelijk was voor het doel dat verweerder wilde bereiken. Daarmee zijn klagers belangen onevenredig benadeeld.
5.14    De raad overweegt dat de woordkeuze “nog vier IDF moordenaars” ongelukkig is. Met gebruik van het woord “nog” kan een lezer denken dat “moordenaars” ook op klager slaat. Verweerder heeft toegelicht dat dit niet zijn bedoeling was, maar dat doet er niet aan af dat lezers van het bericht op X.com dat zouden kunnen denken. Juist als advocaat, voor wie de taal zijn voornaamste gereedschap is, had verweerder hier aandachtiger voor moeten waken.
5.15    Het voorgaande betekent dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klachtonderdeel b) is in zoverre gegrond.

6    MAATREGEL
6.1    Verweerder heeft de belangen van klager onevenredig geschaad door zijn aangifte tegen hem op X.com te delen, terwijl de naam van klager daarin leesbaar was. Verweerder had er rekening mee moeten houden dat dit voor klager nadelige gevolgen zou kunnen hebben, terwijl de vermelding van die gegevens voor verweerders eigen boodschap niet relevant was. Wel weegt de raad bij de bepaling van de hoogte van de maatregel mee dat verweerder het betreffende bericht van 30 december 2023 inmiddels heeft verwijderd en ook heeft erkend dat hij dat bericht achteraf bezien niet op die manier zou hebben geplaatst. De raad acht een berisping passend en geboden.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, dient verweerder op grond van artikel 46e lid 5 van de Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem te vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door te geven.
7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 van de Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat. 

7.3    Verweerder dient het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a) ongegrond;
- verklaart klager niet-ontvankelijk voor zover klachtonderdeel b) ziet op het bericht van 29 december 2023;
- verklaart klachtonderdeel b) voor zover dat betrekking heeft op het bericht van 30 december 2023 gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.3.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. A. Schaberg en A.T. Bol, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2024.