ECLI:NL:TADRSGR:2024:136 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-346/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2024:136
Datum uitspraak: 31-07-2024
Datum publicatie: 05-08-2024
Zaaknummer(s): 24-346/DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over brief van de advocaat van de wederpartij. Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerder onjuist of onzorgvuldig heeft gehandeld. Klager laat na dat concreet te onderbouwen.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 31 juli 2024 in de zaak 24-346/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

[…] B.V.
klager
gemachtigde: [dhr. S]

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 15 mei 2024 met kenmerk R 2024/50 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 13. 

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Op 26 januari 2024 heeft verweerder zich, namens O B.V. (hierna: O), tot klager gewend. Verweerder heeft geschreven dat weer inbreuk wordt gemaakt op de intellectuele eigendomsrechten van O en dat daar eerder sprake van is geweest, wat uiteindelijk heeft geresulteerd in een vaststellingsovereenkomst. Verweerder sluit zijn schrijven af met: ‘Hierbij verzoek en voorzover nodig sommeer ik u per omgaande het gebruik van bovenvermelde de productfoto’s en teksten te verwijderen en deze verwijderd te houden. Indien hier niet binnen vijf dagen aan wordt voldaan, zal cliënte zich genoodzaakt zien wederom passende rechtsmaatregelen te treffen.’ 
1.2    Op 29 januari 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. 
a)    Verweerder heeft met de brief van 26 januari 2024 zeer ambtsonwaardig gehandeld. 
Klager stelt dat verweerder en zijn cliënt vuile spelletjes spelen en dat zij bezig zijn de markt kapot te maken voor eigen financieel gewin. Klager stelt dat het weer totaal nergens op slaat waar ze mee komen. Verweerder komt met voorbeelden van foto’s, maar twee van de vijf foto’s hebben Duitse teksten op het blik. Klager stelt dat sprake is pesterijen waarbij zaken worden opgeklopt en met eisen en boetes wordt gestrooid. Het is allemaal bedoeld om klager onnodig op kosten te jagen. Klager sluit niet uit dat ook verweerder meedeelt in de forse winstpot. Het kan niet zo zijn dat een advocaat voor het karretje wordt gespannen van een geldbeluste ondernemer en dat ze samen de ene na de andere (morele) wet overtreden, aldus klager.
2.2    Klager wenst een schadevergoeding van € 150.000,-, het volledig royement van verweerder, de teruggave van een onterecht afgenomen url en excuses van ‘beide heren’. 

3    VERWEER
3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
4.1    De klacht gaat over de advocaat van de wederpartij. Het algemene uitgangspunt is dat advocaten veel vrijheid hebben om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is. Partijdigheid is niet zonder reden een belangrijke kernwaarde voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet). Toch is die vrijheid niet onbeperkt. Advocaten mogen zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen zij niet bewust onjuiste informatie geven. Daarbij geldt dat advocaten de belangen van de cliënt dienen te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat de cliënt hen verschaft. In dat verband is van belang dat advocaten in het algemeen mogen afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden zijn de juistheid daarvan te verifiëren. Tot slot hoeven advocaten in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken met de middelen waarvan zij zich bedienen, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengen, maar moeten zij zich wel onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
4.2    De voorzitter overweegt dat de klacht ziet op verweerders brief van 26 januari 2024. Klager is het – kort gezegd – niet eens met die brief en het daarin opgenomen standpunt van O. Hij lijkt daarbij verweerder (deels) te vereenzelvigen met O. Verweerder heeft echter, als advocaat van O, het standpunt van zijn cliënt op zakelijke wijze verwoord. Als partijdig belangenbehartiger is dat verweerders taak. Dat klager het niet eens is met dit standpunt, is inherent aan het feit dat er een geschil is tussen O en klager. Uiteindelijk is het aan een civiele rechter om te oordelen over het onderliggende geschil en de standpunten van de cliënt van verweerder tegen die van klager af te wegen. 
4.3    Het is de voorzitter op grond van het klachtdossier niet gebleken dat verweerder onjuist of onzorgvuldig heeft gehandeld of anderszins klagers belangen nodeloos heeft geschaad. Klager maakt verweerder forse verwijten, maar laat na concreet te onderbouwen waarom verweerder onjuist of onzorgvuldig heeft gehandeld. De klacht is kennelijk ongegrond.
4.4    Voor de door klager gewenste schadevergoeding is geen ruimte, omdat de klacht kennelijk ongegrond wordt verklaard. Voor een ‘royement’ is daarom evenmin aanleiding. Voor de teruggave van de url dient klager zich tot verweerders cliënt te wenden. 

BESLISSING
De voorzitter verklaart: 
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A. van Luijck, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2024.