ECLI:NL:TADRSGR:2024:133 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-069/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2024:133
Datum uitspraak: 29-07-2024
Datum publicatie: 30-07-2024
Zaaknummer(s): 24-069/DH/DH
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over kwaliteit van dienstverlening van de eigen advocaat in een huurgeschil. Verweerder heeft nagelaten om klaagsters te wijzen op het feit dat het vonnis van de kantonrechter niet uitvoerbaar bij voorraad was verklaard. Ook heeft hij nagelaten om (zekerheidshalve) de verjaring van al verbeurde dwangsommen te stuiten. Verweerder is tekortgeschoten in zijn bijstand aan klaagster. Waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 29 juli 2024 in de zaak 24-069/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder
gemachtigde: mr. E.A. Breetveld


1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 3 augustus 2022 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2    Op 25 januari 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K180 2022 van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 3 juni 2024. Daarbij waren klaagster en verweerder met zijn gemachtigde aanwezig.
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 03 tot en met 09 (inhoudelijk) en 1 tot en met 20 (procedureel).  Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van klaagster van 13 februari 2024 en de e-mail met bijlagen van verweerder van 13 februari 2024, alsmede van het vonnis van de kantonrechter van 16 oktober 2019.

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Klaagster en haar partner zijn in een geschil verwikkeld (geweest) met hun verhuurder. Bij het in gebruik nemen van de woning door klaagster en haar partner bleek dat de woning ook aan een andere huurder was verhuurd en dat zij de woning moesten delen. 
2.3    Klaagster en haar partner zijn op 31 juli 2017 door de verhuurder gedagvaard. De verhuurder vorderde ontbinding van de huurovereenkomst in verband met een gestelde huurachterstand.
2.4    Mr. B, een (voormalig) kantoorgenoot van verweerder, heeft klaagster en haar partner bijgestaan. Hij heeft op 19 september 2017 een conclusie van antwoord, tevens houdende incidentele vordering, tevens eis in reconventie ingediend. In reconventie is gevorderd dat de volledige woonruimte ter beschikking moest worden gesteld aan klaagster. In het petitum van dat stuk is niet om uitvoerbaarheid bij voorraad verzocht. 
2.5    Verweerder heeft de bijstand aan klaagster en haar partner vanaf 22 februari 2019 van zijn kantoorgenoot overgenomen, omdat deze het kantoor verliet. 
2.6    Op 16 oktober 2019 heeft de kantonrechter (eind)vonnis gewezen en de vorderingen van de verhuurder afgewezen. In reconventie heeft de kantonrechter de verhuurder onder meer geboden om op straffe van een dwangsom van € 100,- voor iedere dag dat zij hiermee in gebreke blijft, binnen vier weken na betekening van het vonnis de huurovereenkomst tussen partijen na te komen door het starten van het wegnemen van het gebrek aan de woning, zulks door middel van het entameren van een kort geding tegen de andere huurder. Het vonnis is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard. 
2.7    Verweerder heeft dit vonnis op 25 november 2019 ter betekening en executie overgedragen aan de deurwaarder. 
2.8    De deurwaarder heeft het vonnis op 6 december 2019 aan de verhuurder betekend. Verdere executie van het vonnis is uitgebleven.
2.9    Op 16 januari 2020 heeft de verhuurder hoger beroep ingesteld. 
2.10    In mei 2021 heeft klaagster zich tot het Juridisch Loket gewend. Door het Juridisch Loket is zij geïnformeerd over wat een uitvoerbaarheid bij voorraad inhoudt. 
2.11    Op 26 mei 2021 stuurt de partner van klaagster een e-mail aan verweerder, waarin hij zegt: 
“Sir, these guys (de raad begrijpt: de verhuurder) are very relaxed because the verdict is ‘’just served and not been implemented/executed. If the verdict was implemented/executed then [de verhuurder] had to pay 100 EURO per day from the day it was served. This we didn’t know but we now we know and it was our lawyer’s duty to let us know and should have told the court to execute the verdict very same day it was served.’’
2.12    In november 2021 heeft klaagster zich tot een andere advocaat, mr. H, gewend met het verzoek om de procedure over te nemen. Op 31 januari 2022 heeft mr. H verweerder aansprakelijk gesteld.
2.13    Op 22 april 2022 heeft de aansprakelijkheidsverzekeraar van verweerder aan mr. H bericht dat verweerder geen fout heeft gemaakt die tot aansprakelijkheid of gehoudenheid tot enige schadevergoeding leidt. 

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.
a)    Verweerder is vergeten om bij de kantonrechter te vorderen dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad zou worden verklaard. 
b)    Verweerder heeft klaagster hier – na ontvangst van het vonnis – niet op gewezen. Als verweerder hier wel adequaat op gereageerd had, dan had bijvoorbeeld in een kort geding alsnog de uitvoerbaarheid bij voorraad kunnen worden gevorderd.  
c)    Verweerder heeft nagelaten om de verjaringstermijn van de dwangsommen te stuiten, waardoor deze nu verjaard zijn en klaagster schade heeft geleden. Ook is klaagster hier niet over ingelicht. 
3.2    Klaagster neemt het verweerder kwalijk dat hij naar niet deugdelijk heeft geïnformeerd over beide onvolkomenheden en over de mogelijkheden om het te herstellen. 

4    VERWEER 
4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING
Toetsingskader
5.1    De klacht gaat over de dienstverlening door de eigen advocaat van klaagster. Gezien het bepaalde bij artikel 46 van de Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32). Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerster heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
Klachtonderdeel a)
5.2    Vast staat dat mr. B in zijn conclusie van antwoord van 19 september 2017 de betreffende reconventionele vorderingen heeft ingesteld en hij hiervan niet de uitvoerbaarheid bij voorraad heeft gevorderd. Verweerder staat klaagster pas vanaf februari 2019 bij en was niet betrokken bij de opstelling van dit stuk dus hem kan van mogelijke onjuistheden hierin geen verwijt worden gemaakt. Dit klachtonderdeel is daarom niet-ontvankelijk. 
Klachtonderdeel b)
5.3    Anders dan verweerder stelt, is dit onderdeel van de klacht op tijd ingediend, omdat dit verwijt ziet op handelen en/of nalaten van verweerder na ontvangst van het vonnis van de kantonrechter in oktober/november 2019. De klacht daarover is binnen de termijn van 3 jaar ingediend en daarmee ontvankelijk.
5.4    Vast staat dat de kantonrechter het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard. Ook staat vast dat dit niet namens klaagster was gevorderd. Dat laatste is naar het oordeel van de raad een opmerkelijke keuze in een procedure als deze, welke keuze kennelijk door de kantoorgenoot van verweerder is gemaakt. Verweerder heeft verklaard dat de kantoorgenoot hierover destijds schriftelijk niets heeft vastgelegd, zodat onduidelijk blijft wat diens beweegredenen zijn geweest en of en hoe dit met klaagster is besproken. Verweerder heeft verder verklaard dat het hem, na ontvangst van het vonnis van de kantonrechter niet direct was opgevallen dat het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad was verklaard. Omdat klaagster het vonnis niet zou hebben willen executeren, heeft hij er geen aandacht aan geschonken. 
5.5    Naar het oordeel van de raad heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door klaagster niet te informeren over het feit dat het verkregen vonnis niet te executeren was bij een hoger beroep van de wederpartij, omdat er geen uitvoerbaarheid bij voorraad was uitgesproken. Het lag op verweerders om vervolgens de consequenties daarvan te bespreken en dit mee te nemen bij de te bepalen processtrategie. Ook de mogelijke invloed die dit heeft op de proceshouding van de wederpartij had daarbij aan de orde moeten komen. Uit de e-mail van de partner van klaagster van 26 mei 2021 leidt de raad af dat dit niet is gebeurd. Dat verweerder met klaagster had afgesproken om het vonnis niet te executeren, zolang het niet onherroepelijk was, doet hieraan niet af nu niet duidelijk is op grond van welke informatie klaagster tot deze keuze is gekomen. Een schriftelijke vastlegging van deze afspraken ontbreekt. Verweerder had klaagster -na verkrijging van het vonnis van de kantonrechter- beter kunnen en moeten informeren, zodat haar duidelijk was wat de (on)mogelijkheden waren van de executie van het verkregen vonnis. Dit klachtonderdeel is daarom gegrond.  
Klachtonderdeel c) 
5.6    Het verwijt is dat verweerder heeft nagelaten om de verjaringstermijn van de dwangsommen te stuiten, waardoor deze nu verjaard zijn en klaagster schade heeft geleden. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat alleen in de periode vanaf 4 januari 2020 tot en met 16 januari 2020 dwangsommen zijn verbeurd (totaal € 1.200,-). Door de schorsende werking van het hoger beroep is ook de executie van de verbeurde dwangsommen geschorst (art. 611c Rv) en is ook de verjaring van de dwangsommen geschorst (611g lid 2 Rv). 
5.7    De raad is, anders dan verweerder, van oordeel dat niet zonder meer uit de wet volgt dat (de schorsende werking van) hoger beroep ook de verjaring van reeds verbeurde dwangsommen schorst. Verweerder had zekerheidshalve de verjaring moeten stuiten, maar heeft dat nagelaten. Dat is niet wat een behoorlijk advocaat betaamt. Dit klachtonderdeel is daarom gegrond. 

6    MAATREGEL
6.1    Verweerder heeft nagelaten om klaagster te wijzen op het feit dat het vonnis van de kantonrechter niet uitvoerbaar bij voorraad was verklaard. Het was verweerders verantwoordelijkheid om het vonnis en de gevolgen van hoger beroep en (on)mogelijkheid van executie met klaagster te bespreken. Dat heeft hij niet (volledig) gedaan en daarmee heeft hij klaagster niet voldoende geïnformeerd. Ook heeft hij nagelaten om (zekerheidshalve) de verjaring van al verbeurde dwangsommen te stuiten. Daarvan kan hem een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Verweerder is daarmee tekortgeschoten in zijn bijstand aan klaagster. De raad is van oordeel dat gezien het ontbreken van enig tuchtrechtelijk verleden van verweerder de maatregel van waarschuwing passend is. 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat. 

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart klachtonderdeel a niet-ontvankelijk;
- verklaart klachtonderdelen b en c gegrond;
-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

Aldus beslist door mr. A. van Luijck, voorzitter, mrs. W.R. Arema en N. de Boer, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2024.