ECLI:NL:TADRSGR:2024:131 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-858/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2024:131
Datum uitspraak: 29-07-2024
Datum publicatie: 30-07-2024
Zaaknummer(s): 23-858/DH/DH
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Een ander advocaat persoonlijk attaqueren
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht van advocaat over advocaat. Verwijten zien onder meer op het klakkeloos overnemen van beschuldigingen van de cliënt en het in een kwaad daglicht stellen van klager. Ook verwijt klager verweerder dat hij stukken bewust per post heeft versturen, zodat klager daar pas laat kennis van kan nemen, en het indienen van een verkapt beroepschrift. Alle klachten zijn ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 29 juli 2024 in de zaak 23-858/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder


1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 22 februari 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 8 december 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K044 2023 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 3 juni 2024. Daarbij waren klager en verweerster aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 03 tot en met 16 (inhoudelijk) en 1 tot en met 11 (procedureel). Ook heeft de raad kennisgenomen van:
- de e-mail met bijlagen van klager van 22 januari 2024
- de e-mail met bijlage van verweerder van 30 januari 2024;
- de e-mail van klager van 2 februari 2024;
- de e-mail met bijlagen van klager van 16 mei 2024;
- de e-mail met bijlage van verweerder van 17 mei 2024.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Dhr. S (hierna ook: S) heeft een conflict met dhr. V en Devagarden B.V. (hierna ook: Devagarden cs) over een – volgens S – in 1999 mondeling gemaakte afspraak. Devagarden cs worden bijgestaan door klager.
2.3 S wordt sinds mei 2021 bijgestaan door verweerder.
2.4 Op 27 juli 2021 heeft verweerder, namens S, een verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ingediend. Eén van de verzochte getuigen betrof klager.
2.5 Op 19 oktober 2021 heeft klager, namens onder meer Devagarden B.V., een verweerschrift ingediend. In het verweerschrift is vermeld:
“In de e-mail van [klager] van 31-8-21 is ook aan [verweerder] gevraagd van wie de handgeschreven opmerkingen / aanvulleningen / verbeteringen (zie hierna) op het transcript van deze besprekingen waren. (…) Het antwoord dat daarop kwam, in bovenbedoelde e-mail van 11-10-2021, was echter niet dat de handgeschreven aanvullingen etc. van [mw. L] waren, maar cryptischer te weten dat deze “zijdens cliënt” waren aangebracht. Kennelijk houdt dat ontwijkende antwoord verband met het feit dat [S] ook [mw. L] als “onpartijdige” getuige wil oproepen.
In dezelfde e-mail vraagt [klager] waarom door [verweerder] in zijn verzoekschrift niet de relatie die [mw. L] met [S] wordt vermeld en waarom niet door hem vermeld is dat zij ook cliënte van hem is. Uit bovenbedoelde e-mail van 11-10-2021 van [verweerder] wordt het belang van de eerste vraag door [verweerder] niet ingezien terwijl dat in dit geval nogal wezenlijk is nu het om een objectieve getuigenis moet gaan. (…) Op de tweede vraag wordt geantwoord: “Ik ben overigens niet eerder voor [mw. L] opgetreden.” Dat kan zo zijn, maar dat geldt echter niet voor het kantoor van [verweerder]. Dat heeft wel degelijk voor [mw. L] opgetreden en laat dat toevallig ook nog eens in een zaak tegen [V] zijn”
2.6 Bij beschikking van 9 december 2021 heeft de rechtbank het verzoek tot voorlopig getuigenverhoor afgewezen.
2.7 Van de zijde van S is hiertegen hoger beroep ingesteld.
2.8 Bij brief van 16 februari 2023 heeft verweerder nadere stukken aan het gerechtshof gestuurd voor de zitting van 3 maart 2023. De stukken betreffen een door S tegen klager ingediende tuchtklacht, inclusief 24 bijlagen. In de brief van 16 februari 2023 schrijft verweerder daarover onder meer:
“Appellant heeft op 31 januari 2023 een klacht ingediend tegen [klager]. De klacht – met alle bijlagen – wordt in hoger beroep overgelegd. De klacht wordt overgelegd, omdat in de klacht uiteen wordt gezet dat er in eerste aanleg en in hoger beroep op een aantal onderdelen niet de waarheid is gesproken. Uit de inhoud van de klacht blijkt dat dit naar de mening van appellant bewust is gedaan om eerdere betrokkenheid van [klager] bij Devagarden te verhullen. Dat heeft een direct verband met het onderhavige verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor.”
2.9 Op 3 maart 2023 vond de mondelinge behandeling van het hoger beroep plaats. Klager en verweerder hebben daarbij gebruik gemaakt van een pleitnota.
2.10 In klagers pleitnota’s is onder meer opgenomen:
“Ik als advocaat van Devagarden B.V. was (…) onaangenaam getroffen door het feit dat net voor de 10-dagen periode bij uw Hof er een productie werd ingediend met nota bene 24 bijlagen, zijnde een tegen mij ingediende klacht vol met onjuistheden en ook nog eens gebaseerd op het feit dat het juist is dat [S] mede-eigenaar zou zijn van Devagarden en dat ik dat zou hebben geweten, terwijl dat nu juist niet het geval is.
Ook heb ik zeker niet gelogen door te stellen dat ik [S] niet geadviseerd heb om [T BV] te kopen, teneinde via deze B.V. de aandelen Devagarden te verwerven. [S] beweert dat wel, maar legt daarvoor geen enkel bewijs over. (…)
Ik kende [S] echter helemaal niet in die tijd en het onderwerp aankoop (laat staan: mede-eigendom van [S] die via [T BV] geformaliseerd moest worden) is in december 2000, maar ook daarna nooit ter sprake gekomen.
Gekissebis over het feit dat ik in die tijd [S] geadviseerd zou hebben inzake [T BV] heeft alleen al op die grond geen zin. (…)
Verder zou een en ander blijken uit een testament van [V] dat in overleg met mij zou zijn opgesteld. (…) Het door [S] bedoelde testament is er nooit gekomen. Ik ga hier nog even op in, omdat afgelopen woensdag van de zijde van [S] door zijn advocaat als productie 6 een brief van 15 september 2006 van kandidaat-notaris [dhr. O] werd ingebracht. Merkwaardigerwijs wordt wel deze brief overgelegd, maar niet ook het concept-testament.”
2.11 In verweerders pleitnota is onder meer opgenomen:
“12. (…) Bij de rechtbank Amsterdam gaf [klager] aan dat Devagarden in 2001 niet zijn cliënt is geweest. Pas vanaf eind 2003 zou dit het geval zijn geweest. In hoger beroep komt [klager] hierop terug. Hij erkent dat dit een fout was (‘onjuiste voorlichting’/’miscommunicatie’). Volgens [klager] in hoger beroep was hij in 2001 toch wel betrokken. Maar ook dat is niet de hele waarheid. Daarom heeft [S] een klacht ingediend. [Klager] was immers al betrokken aan het einde van 2000. [Klager] probeert het gerechtshof zand in de ogen te strooien door te stellen dat ook de administratie en de facturen niet kloppen. (…)
13. Waarom is dit belangrijk? [T BV] is in december 2000 overgenomen door [S]. De BV is inderdaad eerder opgericht, maar daar gaat het niet om. Waar het om gaat is dit: [T BV] was een BV van een voormalige klant (taxichauffeur] van de heer [naam]. Deze BV werd door [S] overgenomen. Daar was [klager] bij betrokken en heeft [klager] over geadviseerd. Toegegeven onwaarheden in eerste aanleg worden opgevolgd door nieuwe onwaarheden in hoger beroep. Uit de stukken die afkomstig zijn van [klager] zelf blijkt dat hij al in december 2000 betrokken was en destijds ook veel werkzaamheden heeft verricht. Voor het testament geldt hetzelfde. Op 15 september 2006 stuurt [dhr. O] het testament aan [S] waarbij hij schrijft dat hij het testament heeft ‘opgesteld op verzoek van [klager]’ (productie 6).”
Productie 6 betreft een brief van kandidaat-notaris dhr. O van 15 september 2006 aan S, waarin onder meer staat:
“Hierbij opnieuw ter beoordeling het concept van uw testament, opgesteld op verzoek van [klager].”
2.12 Bij beschikking van 25 april 2023 heeft het gerechtshof de beschikking van de rechtbank vernietigd en bepaalt dat verschillende getuigen, waaronder klager, zullen worden gehoord.
2.13 Bij brief van 22 februari 2023 heeft klager zijn klacht over verweerder ingediend bij de deken. Op 7 maart 2023 heeft hij zijn klacht aangevuld.
2.14 Op 22 mei 2023 heeft verweerder in zijn dupliek van de klachtprocedure geschreven:
“[Klager] geeft zelf ook toe dat hij een concept testament heeft opgesteld voor mijn cliënt, terwijl er volgens [klager] geen sprake was van een advocaat-cliënt relatie.”
2.15 Na een reactie van klager heeft verweerder op 7 juni 2023 nogmaals gereageerd en onder meer geschreven:
“De opmerkingen die ik in de procedure namens cliënt heb gemaakt over het opgestelde concept testament zijn door [klager] uit zijn verband getrokken. Ik heb ter zitting bij het gerechtshof gesteld dat voor het testament ‘hetzelfde geldt’ als voor [T] B.V., namelijk dat [klager] daarbij ook betrokken was. [Klager] geeft aan mijn opmerking een uitleg die niet te verenigen is met het doel en de strekking van die opmerking. Wat [klager] hierover stelt is werkelijk niet te volgen. In mijn formulering in dupliek ben ik niet helemaal zorgvuldig geweest (en dus niet in de procedure bij het gerechtshof; daar ben ik wel zorgvuldig geweest). De onzorgvuldigheid is dat ik heb gesteld dat [klager] zelf toegeeft dat hij het testament heeft opgesteld. Dat heb ik gecorrigeerd. Maar de reactie van [klager] daarna is natuurlijk overtrokken. Het is wel degelijk zo dat [klager] een belangrijke rol heeft gespeeld bij het tot stand komen van een testament ten behoeve van mijn cliënt. [Klager] heeft in deze klachtprocedure zelf de brief overgelegd van notaris [dhr. O] van 15 september 2006. Daarin schrijft de notaris dat hij het concept testament “op verzoek van [klager]” heeft opgesteld. Dat is natuurlijk heel vreemd in het licht van de stellingen die [klager] in de procedure heeft ingenomen. Waarom moet er een concept testament worden opgesteld voor mijn cliënt, in opdracht van [klager[, die steeds volhoudt dat er geen sprake is van een advocaat-cliënt-relatie? De inhoud of juistheid van de brief van 15 september 2006 heeft [klager] niet tegengesproken. Daarmee staat gewoon vast dat er een opdracht is verstrekt door [klager]. Anders dan [klager] stelt, is er dus niet sprake van ‘alleen doorverwijzen’ van cliënt naar notaris [dhr. O]. Volgens notaris [dhr.O] heeft hij van [klager] dus een verzoek gekregen tot het opstellen van concept testament.”
2.16 Op 21 juni 2023 heeft klager nogmaals een aanvullende klacht over verweerder ingediend bij de deken.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
Klacht 22 februari 2023
a) Verweerder heeft het gerechtshof in een brief van 16 februari 2023 geïnformeerd over het feit dat zijn cliënt een klacht tegen klager heeft ingediend bij de deken. Verweerder heeft de klacht met bijlagen ook aan het gerechtshof gestuurd.
b) Verweerder heeft in zijn begeleidend schrijven de beschuldiging uit de klacht klakkeloos overgenomen, te weten dat klager gelogen zou hebben over het feit dat de cliënt van verweerder voor 50% aandeelhouder zou zijn geweest van Devagarden.
c) De klacht tegen verweerder is al op 31 januari 2023 ingediend, maar is door verweerder niet eerder ter kennisneming aan klager opgestuurd. Pas op 16 februari 2023 is de klacht per post verstuurd, waardoor klager daar pas op 20 februari 2023 kennis van kon nemen. Klager stelt dat dit bewust is gebeurd, zodat hij – gelet op de tien dagen termijn om nog producties in te dienen – niet meer kon reageren.
d) Verweerder heeft – door de klacht te overleggen – een verkapt aanvullend beroepschrift ingediend bij het gerechtshof. Klager heeft niet meer inhoudelijk kunnen reageren op alle onjuistheden daarin.
3.2 Klager stelt dat hij niet gelogen heeft en dat de door verweerder geuite beschuldigingen niet waar zijn. Klager acht verweerders handelwijze onbetamelijk en in strijd met de gedragsregels 1, 7, 20 en 24.
Aanvullende klacht 7 maart 2023
e) Verweerder heeft tijdens de behandeling van het hoger beroep vele malen de nadruk gelegd op het verkondigen van onwaarheden door klager. Verweerder heeft klager zo in een kwaad daglicht gesteld met enkel als doel om de raadsheren van het gerechtshof in hun oordeelsvorming te beïnvloeden.
Het gaat volgens klager dan om de door verweerder beweerde wetenschap van klager dat S 50% eigenaar zou zijn van de aandelen Devagarden B.V., waarbij door verweerder nogal op de man wordt gespeeld. Klager zou daarvan volgens verweerder weet hebben vanwege een beweerde betrokkenheid bij de aankoop door S van een B.V. (T B.V.). Wat verweerder daarover in zijn pleitaantekeningen beweert is onjuist.
Verweerder heeft verder ter zitting gesteld dat klager ook nu weer onwaarheden verkondigde omtrent de betrokkenheid van klager bij de advisering van een testament (punt 13 van de pleitnotities van verweerder). Wat verweerder schrijft is stuitend en aantoonbaar onjuist, aldus klager.
f) Klager heeft verder opgemerkt dat verweerder productie 6 pas vlak voor de zitting bij het gerechtshof zonder nadere toelichting heeft ingebracht, wat in strijd is met gedragsregel 20 en het fair play-beginsel.
g) Verder heeft klager erop gewezen dat verweerder voornemens is mevrouw L op te roepen als getuige. Verweerder heeft daarbij verzwegen dat zij niet objectief is, aangezien zij inmiddels alweer enige jaren de vriendin van S is, maar daarnaast ook in een strafprocedure verwikkeld was met Devagarden B.V. Ook is door verweerder verzwegen dat zijn kantoor in een andere zaak voor mevrouw L tegen Devagarden B.V. is opgetreden.
3.3 Klager acht verweerders handelwijze onbetamelijk en in strijd met de gedragsregels 1, 7, 8, 20 en 24. Klager vindt dat je als advocaat niet op deze manier met een collega-advocaat kunt omgaan.
Aanvullende klacht 21 juni 2023
h) Verweerder heeft ook in zijn reactie van 7 juni 2023 aan de deken een verkeerde, onjuiste, misleidende voorstelling van zaken gegeven. Hij doet dat tegen beter weten in, omdat hem bekend is dat er geen opdrachtbevestiging en/of declaratie door dhr. S kan worden overgelegd. Verweerder laat na dat te melden in zijn e-mail van 7 juni 2023 en verdraait de feiten.
3.4 Klager acht verweerders handelwijze onbetamelijk en in strijd met de gedragsregels 1, 6, 7, 8 en 24.

4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 De zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die de raad bij de beoordeling daarvan aanlegt, is mede ingegeven door de kernwaarde partijdigheid die een advocaat in acht behoort te nemen en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Klachtonderdelen a), c) en d)
5.2 Al deze klachtonderdelen zien op het moment van indiening van verweerders brief aan het gerechtshof van 16 februari 2023. De raad is van oordeel dat het verweerder vrijstond om in het belang van zijn cliënt de bij deze brief gevoegde klacht (met bijlagen) in te brengen in de procedure bij het gerechtshof. Verweerder heeft dat gedaan binnen de door het gerechtshof gestelde termijn, te weten (uiterlijk) 10 dagen voor de zitting. Van een verkapt hoger beroepschrift is geen sprake. Klager had zo nodig bij het gerechtshof bezwaar kunnen maken tegen toevoeging van de stukken.
5.3 Dat klager de stukken naar zijn zeggen pas na het weekend had ontvangen, is vervelend, maar daarvan valt verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. De raad volgt klager niet in zijn stelling dat verweerder de stukken bewust aan het einde van de termijn heeft ingediend om de procespositie van de cliënt van klager te ondermijnen. Het is immers niet ongebruikelijk om als advocaat op een uiterste datum stukken in te dienen. Daarbij merkt de raad op dat verweerder onbetwist heeft gesteld dat klager wel nog op de stukken heeft gereageerd en ook nog nadere producties heeft ingediend ter onderbouwing van die reactie. Deze klachtonderdelen zijn daarom ongegrond.
Klachtonderdelen b) en e)
5.4 Klachtonderdeel b ziet op de inhoud van verweerders brief van 16 februari 2023. Verweerder heeft in die brief een korte zakelijke toelichting gegeven. De raad ziet niet dat verweerder (daarbij) de verwijten van zijn cliënt op eigen titel aan het gerechtshof overbrengt en zich vereenzelvigt met zijn cliënt. Dat verweerder niet steeds uitdrukkelijk heeft vermeld dat hij het standpunt van zijn cliënt verwoordt, leidt niet tot die conclusie.
5.5 Klachtonderdeel e ziet op door verweerder ter zitting bij het gerechtshof op 3 maart 2023 ingenomen stellingen. Voor beide klachtonderdelen geldt dat verweerder de stellingen en standpunten namens zijn cliënt heeft ingenomen. Dat klager het daarmee niet eens is, betekent niet dat verweerder klachtwaardig handelt. Die onenigheid is immers inherent aan het geschil tussen de cliënten van klager en verweerder. De stellingen van beide cliënten zijn onderwerp van geschil (geweest) in een gerechtelijke procedure en het is aan de civiele rechter om daarover een oordeel te geven. Verweerder heeft, als advocaat van zijn cliënt, een ruime mate van vrijheid om het standpunt van zijn cliënt te verwoorden en hij mocht daarbij afgaan op de juistheid van de informatie van zijn cliënt. Dat verweerder een evident onpleitbaar standpunt heeft ingenomen of klagers belangen (c.q. die van klagers cliënten) nodeloos heeft geschaad, is de raad niet gebleken. Evenmin is de raad gebleken dat verweerder feiten heeft gesteld waarvan hij de onjuistheid kende of moest kennen. De klachtonderdelen b en e zijn daarom ongegrond.
Klachtonderdeel f)
5.6 Klager verwijt verweerder dat hij productie 6 pas vlak voor de zitting zonder nadere toelichting heeft ingebracht. Kennelijk is dit stuk op 28 februari 2023 nog door verweerder ingebracht. Klager had naar het oordeel van de raad dit verwijt bij het gerechtshof naar voren kunnen brengen in de procedure die daar liep. Het is aan het gerechtshof om dan te beslissen of een productie al dan niet wordt toegelaten. De raad heeft geen aanwijzingen om aan te nemen dat verweerder hierin op enigerlei wijze tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel g)
5.7 Dit klachtonderdeel ziet op verweerders verzoek tot het horen van mw. L als getuige en hetgeen verweerder daarover wel en niet gesteld heeft. Klager verwijst met name naar wat hij hierover in zijn verweerschrift van 19 oktober 2021 heeft gesteld. Ook dit zijn standpunten die klager in de civiele procedure naar voren kon brengen. Het is de raad gebleken dat hij dat ook heeft gedaan. De raad ziet hierin verder geen klachtwaardig handelen van verweerder. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel h)
5.8 Dit verwijt ziet op de door verweerder in zijn reactie van 7 juni 2023 in de klachtprocedure ingenomen stellingen. Verweerder heeft een toelichting gegeven op de namens zijn cliënt in de procedure ingenomen standpunten. Klager heeft hier een andere visie op, maar dat betekent niet dat verweerder onwaarheden verkondigt. De raad kan dat op grond van het klachtdossier en hetgeen klager naar voren heeft gebracht niet vaststellen. De door verweerder ingenomen stellingen raken aan de kern van het civiele geschil. Die stellingen liggen ter beoordeling aan de civiele rechter en niet aan de tuchtrechter zoals hiervoor al overwogen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

BESLISSING
De raad van discipline verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. A. van Luijck, voorzitter, mrs. W.R. Arema en N. de Boer, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2024.