ECLI:NL:TADRSGR:2024:13 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-738/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2024:13 |
---|---|
Datum uitspraak: | 22-01-2024 |
Datum publicatie: | 30-01-2024 |
Zaaknummer(s): | 23-738/DH/RO |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij. Niet of onvoldoende gebleken is dat verweerder onder andere tegenstrijdige belangen heeft behartigd, onvoldoende onafhankelijk is of de aan hem toekomende vrijheid bij het behandelen van de zaak heeft overschreden. Klacht kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van
22 januari 2024
in de zaak 23-738/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 26 oktober 2023 met kenmerk R 2023/69, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 24. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de aanvullende stukken van klager van 13 november 2023 en 14 november 2023, en de aanvullende stukken van verweerder 16 november 2023 en 11 december 2023.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
De diverse ondernemingen
1.1 Klager houdt 100% van de aandelen in [naam] B.V. (hierna: UH).
1.2 UH is de enige bestuurder van en houdt 50% van de aandelen in [naam] B.V. (hierna:
AFA). AFA is franchisenemer van een fitnessformule.
1.3 De andere 50% van de aandelen in AFA worden gehouden door [naam] B.V. (hierna:
AFP). Statutair bestuurder van AFP is de heer H.
1.4 AFP is een financierings- en participatiemaatschappij van [naam] B.V. (hierna:
AFB). AFB is de franchisegever van de fitnessformule. De heer H. is ook de statutaire
bestuurder van AFB. Titulair bestuurder en algemeen directeur van AFB is de heer B.
Franchisegeschil
1.5 Er is op enig moment een geschil ontstaan tussen de franchisegever AFB en de
franchisenemer AFA. Verweerder heeft hierin de franchisegever AFB bijgestaan.
1.6 De franchiseovereenkomst diende op 16 mei 2023 verlengd te worden. De franchisegever
heeft aangegeven de overeenkomst niet te willen verlengen.
Aandeelhoudersgeschil
1.7 Daarnaast is een aandeelhoudersgeschil ontstaan tussen UH en AFP, omdat klager
volgens AFP concurrerende activiteiten heeft ondernomen door werkzaamheden als personal
trainer te verrichten. Verweerder vertegenwoordigt AFP in dit geschil.
1.8 Op 12 januari 2023 heeft verweerder een brief gestuurd aan de advocaat van
UH, waarbij een door een recherchebureau opgesteld rapport van 2 januari 2023 wordt
meegestuurd. Op basis van een ‘mystery guest’ -onderzoek heeft het recherchebureau
geconstateerd dat UH concurrerende activiteiten verricht door personal training te
geven en dit niet te factureren via AFA. Verwezen wordt naar onder meer twee audio-opnames
van het recherchebureau die zijn gemaakt in de sportschool. Verweerder sommeert UH
onder meer om de aandelen in AFA te koop aan de bieden aan AFP, op grond van de aandeelhoudersovereenkomst,
en onder meer om de misgelopen omzet en franchise fee te vergoeden.
1.9 Verweerder heeft op enig moment een conceptdagvaarding opgesteld namens AFP.
Dit concept is door verweerder voorgelegd aan de heer B., de titulair bestuurder.
De dagvaarding is op 24 februari 2022 uitgebracht namens AFP tegen UH en (aanvankelijk)
AFA.
1.10 Op 23 maart 2023 heeft een zitting plaatsgevonden bij de voorzieningenrechter
van de rechtbank Limburg. Namens AFP zijn zowel de statutair als titulair bestuurder
verschenen, bijgestaan door verweerder en een kantoorgenoot. Verweerder, zijn kantoorgenoot
en de titulair bestuurder hebben achter de tafel plaatsgenomen in de zittingszaal.
De statutair bestuurder heeft op een stoel in de zaal plaatsgenomen. Zijdens UH zijn
daarover bezwaren geuit en is er op gewezen dat de titulair bestuurder ten onrechte
achter de tafel van de procespartijen zat. De titulair en statutair bestuurder zijn
vervolgens van stoel gewisseld. Partijen verschillen van visie of dit een vrije keuze
was of dat dit door de rechter was opgedragen.
1.11 Op 13 april 2023 heeft de rechtbank vonnis gewezen, waarin UH in het gelijk
is gesteld.
1.12 Op 1 mei 2023 is in een regionaal dagblad een artikel verschenen met de titel
‘[titel]’.
Klachtenprocedure
1.13 Op 15 juni 2023 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
1.14 Op 26 oktober 2023 heeft de deken de klacht doorgezonden aan de raad.
1.15 Op 14 november 2023 heeft klager aanvullende stukken ingediend over een kortgedingzitting
van diezelfde dag tussen klager en de cliënte van verweerder. Verweerder heeft op
11 december 2023 het vonnis van het kort geding overgelegd.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder treedt op voor zowel AFB als AFP, terwijl sprake is van een tegenstijdig
belang;
b) Verweerder oefent ongeoorloofde druk uit op UH, door:
i. in zijn e-mail van 13 januari 2023 aan te geven dat UH een boete van bijna €
400.000,- moet betalen, de aandelen moet verkopen en als dat niet gebeurt er een kort
geding wordt aangespannen;
ii. dat de cliënten van verweerder klager weg wilden pesten, zodat de franchiseovereenkomst
niet verlengd hoefde te worden;
iii. AFB niet te waarschuwen dat het niet is toegestaan om in het geheim audio-opnames
van klager te maken en opdracht te geven aan het regionale dagblad om een artikel
te publiceren;
iv. procedures te voeren namens AFB en AFP tegen UH.
c) Verweerder herhaalt zich onnodig in zijn brieven en e-mails, waardoor klager
op kosten wordt gejaagd;
d) Verweerder is oneerlijk en niet te vertrouwen, door in een e-mail iets anders
te schrijven dan door AFB in een digitaal overleg is aangegeven over de waarde-berekening
van het fitnesscentrum bij verkoop;
e) Verweerder misleidt de rechter door:
i. De titulair bestuurder van AFB, de heer B, ten onrechte bij de procedure te
betrekken, zowel bij het opstellen van de dagvaarding als ter zitting. De heer B was
geen cliënt van verweerder.
ii. een document bij de producties toe te voegen dat nooit heeft bestaan en dat
geen nummering, datum of handtekening bevatte.
f) Verweerder schendt zijn beroepsgeheim door:
i. contact te hebben met de titulair directeur van AFB, de heer B, in een geschil
dat werd gevoerd namens AFP;
ii. vertrouwelijke e-mails die bestemd waren voor de advocaat van UH, te sturen
aan de advocaat van een andere onderneming die ook een geschil had met AFB;
g) Verweerder handelt in strijd met de kernwaarde onafhankelijkheid, door:
i. zijn cliënten druk op hem te laten zetten;
ii. zich laat gebruiken door zijn cliënten om druk uit te oefenen door verweerder
in de CC van e-mails mee te laten nemen met het bericht dat correspondentie niet meer
via de directeur, maar via verweerder moet gaan, zonder overleg met verweerder te
voeren of hem een opdracht te hebben verleend;
iii. op zittingen niet zelf het verweer te voeren, maar dit door zijn cliënte te
laten doen;
iv. in te veel zaken van AFB als advocaat op te treden.
h) Verweerder treedt in direct contact met klagers onderneming UH, terwijl deze
een advocaat heeft;
i) Verweerder misleidt de deken en anderen door uitstel te vragen voor het indienen
van een repliek op de klacht van klager wegens de vakantieperiode en medische complicaties,
terwijl hij intussen wel actief kort gedingen voorbereidt en e-mails verstuurt;
2.2 In zijn bericht van 14 november 2023 aan de raad, heeft klager een nieuw klachtonderdeel
geformuleerd waarin hij stelt dat verweerder op een kortgedingzitting van die dag
valsheid in geschrifte heeft gepleegd. De voorzitter stelt vast dat dit buiten het
thans aan de raad voorliggende klachtgeschil valt. Om die reden wordt hierna niet
nader ingegaan op de aanvullende stukken van klager van 14 november 2023 en van verweerder
van 11 december 2023.
2.3 Voor zover klager zich verder in zijn klacht nog over andere zaken beklaagt,
acht de voorzitter die klachtonderdelen onvoldoende geconcretiseerd waardoor deze
niet bij de beoordeling zullen worden betrokken.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid
van advocaat van de wederpartij. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij
een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op
de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut,
maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend
mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan
hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging
van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig
mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen
van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt
hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts
in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat
behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt
wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat
hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van
middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig
noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij
toebrengen.
Klachtonderdeel a)
4.2 Volgens klager heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld jegens
hem door namens AFB op te treden tegen AFA, en door op te treden namens AFP tegen
UH. Hij stelt dat sprake is van een belangenverstrengeling.
4.3 Vastgesteld wordt dat sprake is van twee geschillen. Tussen AFB en AFA loopt
een geschil over de franchiseovereenkomst. Daarnaast loopt er een geschil tussen de
aandeelhouders van AFA, te weten UH en AFP, omdat UH volgens AFP concurrerende activiteiten
zou verrichten. Ook staat vast dat AFP een financierings- en participatiemaatschappij
is van AFB. Beide ondernemingen hebben dezelfde statutair bestuurder.
4.4 Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerder tegenstrijdige belangen behartigt.
Verweerder treedt op namens twee ondernemingen die ieder een zakelijke relatie hebben
met klager. Kennelijk wensen beide cliënten van verweerder, die onderdeel uitmaken
van hetzelfde concern en dezelfde statutair bestuurder hebben, die samenwerking niet
meer voort te zetten en willen zij dit bereiken door ofwel de franchiseovereenkomst
niet te verlengen, dan wel door de aandelen van klager te verkrijgen wegens de gestelde
concurrerende activiteiten. Dat klager daarmee langs twee routes te maken heeft met
verweerder als advocaat van de wederpartij kan voor hem onplezierig zijn, maar maakt
dit niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
4.5 Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdelen b) en c)
4.6 Verder wordt verweerder verweten dat hij ongeoorloofde druk uitoefent op klager.
De voorzitter ziet hiervoor onvoldoende aanknopingspunten.
4.7 Verweerder heeft optreden als advocaat van de wederpartij en heeft daarin een
ruimte mate van vrijheid. Daaronder valt ook de vrijheid om sommatiebrieven te sturen
en juridische procedures te starten en mag hij in dat verband namens zijn cliënten
ook correspondentie versturen. Dat de juridische procedures voor klager als onprettig
worden ervaren en dat hij kosten maakt om zich daarin bij te laten staan door een
advocaat, kan niet aan verweerder worden tegengeworpen. Het is de voorzitter niet
gebleken dat verweerder bij zijn rechtsbijstand aan de wederpartij van klager de aan
hem komende vrijheid heeft overschreden. Ook het gevoel dat klager heeft, namelijk
dat de cliënten van verweerder hem wilden wegpesten, is – als hier al sprake van zijn
zou – niet in enige zin tuchtrechtelijk verwijtbaar aan verweerder. Verweerder is
immers geen partij in het conflict, maar treedt op als belangenbehartiger. Van eventuele
grensoverschrijdende (emotionele) vereenzelviging door verweerder met (een van zijn)
cliënte(n) is naar het oordeel van de voorzitter geen sprake.
4.8 Voorts ziet de voorzitter niet in welke rol verweerder zou hebben gespeeld
bij het door AFB inschakelen van een recherchebureau. Enige betrokkenheid van verweerder
bij de inschakeling daarvan, is niet gebleken. Dat geldt ook voor het inschakelen
van een regionaal dagblad. Dat klager deze gebeurtenissen als onprettig heeft ervaren,
is in het licht van de situatie die speelde voorstelbaar, maar dit komt niet voor
rekening van verweerder.
4.9 Klachtonderdelen b) en c) zijn kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel d), e) en i)
4.10 Verweerder heeft volgens klager in een e-mail iets anders opgeschreven dan
(door zijn cliënt) in een digitaal overleg is medegedeeld (klachtonderdeel d). Klager
heeft deze e-mail echter niet ingediend en het is bovendien voor de voorzitter niet
te controleren wat er tijdens het overleg is gezegd. Dit klachtonderdeel is dan ook
onvoldoende onderbouwd en daarmee kennelijk ongegrond.
4.11 Verweerder zou de rechter hebben misleid, aldus klager (klachtonderdeel e).
Klager wijst in het bijzonder op het door verweerder betrekken van de heer B, titulair
bestuurder van AFB, in het geschil.
4.12 De voorzitter ziet niet in waarom sprake zou zijn van misleiding. Het is aan
verweerder en zijn cliënten om invulling te geven aan de wijze waarop zij willen procederen.
Als zij daarbij een derde willen betrekken, die volgens verweerder de meeste kennis
heeft van het geschil, dan kunnen zij dat doen. Dat geldt zowel voor het aanleveren
van commentaar op een conceptprocesstuk als voor de keuze wie op welke stoel in de
zittingszaal gaat zitten. Dat de heer B. niet de statutair bestuurder is, betekent
niet dat het verboden is om hem bij de zaak te betrekken.
4.13 Verder stelt klager dat verweerder een niet-bestaande productie heeft ingediend.
Gelet op klagers aanvullende stukken van 11 december 2023, gaat de voorzitter ervan
uit dat klager hiermee doelt op de kaart die is aangeduid met ‘Beschermd gebied’.
De enkele stelling van klager dat deze productie nooit bestaan heeft, is onvoldoende
om te concluderen dat verweerder de rechter heeft willen misleiden. Verweerder zal
dit document hebben ontvangen van zijn cliënten en mag in beginsel uitgaan van de
juistheid van wat zijn cliënten hem aanleveren. Als klager van mening is dat de productie
‘vervalst’ is, dan kon hij dit in de kortgedingprocedure aanvoeren.
4.14 Ten aanzien van klachtonderdeel i) stelt de voorzitter vast dat de deken aanleiding
heeft gezien om verweerder het gevraagde uitstel te verlenen. De voorzitter ziet in
wat klager aanvoert geen grondslag voor de conclusie dat de deken hierbij is misleid.
4.15 De voorzitter verklaart klachtonderdelen d), e) en i) kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel f)
4.16 Zoals hiervoor reeds overwogen, stond het verweerder vrij om de conceptdagvaarding
voor te leggen aan de heer B. Voor het overige heeft klager dit klachtonderdeel onvoldoende
onderbouwd. Klachtonderdeel f) is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel g)
4.17 Verder wordt verweerder verweten dat hij onvoldoende onafhankelijk is en klager
daar nadeel van ondervindt. De voorzitter overweegt dat verweerder zelf mag bepalen
hoe hij invulling geeft aan zijn rechtsbijstand aan zijn cliënt. Ook is het aan verweerder
en zijn cliënt is om te bepalen hoe zij een procedure ter zitting willen behandelen
en wie het woord voert. Dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager heeft
gehandeld is geenszins gebleken. Klachtonderdeel g) is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel h)
4.18 Tot slot verwijt klager dat verweerder UH rechtstreeks heeft aangeschreven,
terwijl UH door een advocaat werd bijgestaan. Klager heeft dit gesteld, maar niet
onderbouwd. Verweerder heeft bovendien gesteld dat er zich pas na het versturen van
de e-mail een advocaat zich heeft gesteld. Klachtonderdeel h) is kennelijk ongegrond.
Conclusie
4.19 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van
artikel 46j, van de Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet,
kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A. van Luijck, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door
mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2024.