ECLI:NL:TADRSGR:2024:117 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-081/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2024:117
Datum uitspraak: 03-06-2024
Datum publicatie: 06-06-2024
Zaaknummer(s): 24-081/DH/DH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in een bestuursrechtelijke procedure. Gedragsregel 21 is niet van toepassing, omdat klager niet werd bijgestaan door een advocaat. Geen sprake van een schending van gedragsregel 20 of het beginsel van fair play. Verweerder heeft zijn verweerschrift binnen twee weken na aanvang van de procedure ingediend. Hij heeft er bij het indienen van zijn verweerschrift geen rekening mee hoeven houden dat de griffie van de rechtbank het verweerschrift pas anderhalve maand later zou doorsturen. Bovendien is niet gebleken dat klager daadwerkelijk is benadeeld door het late ontvangen van het verweerschrift. Klacht ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 3 juni 2024 in de zaak 24-081/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 25 juli 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2    Op 31 januari 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K163 2023 van de deken ontvangen. 
1.3    Verweerder heeft zich per maart 2024 uitgeschreven van het tableau.
1.4    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 22 april 2024. Daarbij waren klager en de gemachtigde van verweerder aanwezig.
1.5    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventaris genoemde bijlagen 03 tot en met 09 (inhoudelijk) en 1 tot en met 8 (procedureel). Ook heeft de raad kennisgenomen van de nagezonden stukken van klager van 12 februari 2024 en van verweerder van 21 februari 2024.

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Op 23 mei 2023 heeft klager een beroep vanwege het niet tijdig beslissen op zijn verzoek op grond van de Wet open overheid ingediend bij de rechtbank Rotterdam (hierna: de BTNB-procedure). In deze procedure wordt klager niet bijgestaan door een advocaat. 
2.3    Op 6 juni 2023 heeft verweerder een verweerschrift ingediend bij de rechtbank. De griffie van de rechtbank heeft het verweerschrift op 21 juli 2023 doorgestuurd naar klager, die het op 22 juli 2023 per post heeft ontvangen.
2.4    Op 25 juli 2023 heeft klager een inhoudelijke reactie gegeven op het verweerschrift. 
2.5    Tot op heden heeft de rechtbank Rotterdam geen uitspraak gedaan in deze procedure.

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerder in strijd te hebben gehandeld met gedragsregels 20 en 21 omdat hij niet tegelijkertijd met het indienen van het verweerschrift, een afschrift daarvan aan klager heeft verzonden.

4    VERWEER 
4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING
Toetsingskader
5.1    Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die de raad bij de beoordeling daarvan aanlegt is mede ingegeven door de voor advocaten geldende kernwaarde partijdigheid en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden beperkt, tenzij haar belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Zo mag de advocaat (a) zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij, (b) geen feiten poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
5.2    Bij de beoordeling betrekt de raad de in artikel 46 van de Advocatenwet omschreven normen, waaronder ook de kernwaarden die in artikel 10a van de Advocatenwet zijn uitgewerkt. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen als invulling van de in artikel 46 van de Advocatenwet genoemde behoorlijkheidsnorm wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
5.3    Gedragsregel 20 leden 1 en 2 luiden:
1. Ingeval de advocaat overgaat tot het overleggen van stukken dient hij bij het bepalen van het tijdstip van het overleggen rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij die op verschaffing van die stukken aanspraak heeft.
2. De advocaat voorkomt dat in een zaak de rechter kennisneemt van stellingen of informatie waarvan gedurende de behandeling van de zaak de wederpartij niet tijdig en deugdelijk heeft kunnen kennisnemen.
5.4    Gedragsregel 21 lid 1 luidt:
Het is de advocaat niet geoorloofd zich in een aanhangig geding anders dan tezamen met de advocaat van de wederpartij tot de rechter aan wiens oordeel of de instantie aan wier oordeel de zaak is onderworpen te wenden, tenzij schriftelijk en met gelijktijdige toezending van een afschrift van de mededeling aan de advocaat van de wederpartij en voorts zo tijdig dat die advocaat voldoende gelegenheid heeft om op de mededeling te reageren.
Gedragsregel 21
5.5    De raad stelt voorop dat gedragsregel 21 lid 1 in de onderhavige zaak niet van toepassing was. De tekst van gedragsregel 21 lid 1 is niet anders te lezen dan dat dit beperkt is tot situaties waarin beide procespartijen door een advocaat worden bijgestaan, terwijl klager in de genoemde de BTNB-procedure niet door een advocaat wordt bijgestaan.  
5.6    Klager heeft zich onder verwijzing naar diverse tuchtrechtelijke beslissingen op het standpunt gesteld dat gedragsregel 21 ook geldt voor situaties waarin één partij niet wordt bijgestaan door een advocaat. De raad volgt klager daar niet in, omdat klager miskent dat die beslissingen óók zien op situaties waarin beide procespartijen door een advocaat werden bijgestaan. Dat gedragsregel 21 in de gedragsregels is gegroepeerd onder de kop ‘De advocaat in de verhouding tot overige betrokkenen bij de rechtspleging’, zoals klager naar voren heeft gebracht, is bovendien onvoldoende om af te wijken van de tekst van gedragsregel 21 lid 1.
Gedragsregel 20
5.7    Gedragsregel 20 verwoordt het algemene uitgangspunt dat een advocaat in procedures op tegenspraak niet moet trachten ongerechtvaardigd voordeel te trekken uit zijn tegenpartij. De advocaat mag niet uit het oog verliezen dat op procedures het beginsel van fair play van toepassing is. De advocaat dient er bij het bepalen van het tijdstip van overleggen van stukken aan de rechter aan wiens oordeel de zaak is onderworpen rekening mee te houden dat de wederpartij een reactie daarop voldoende zorgvuldig moet kunnen voorbereiden. Onder omstandigheden kan het fair play-beginsel ook de verplichting meebrengen om een wederpartij – die niet wordt bijgestaan door een advocaat – een afschrift te zenden van stukken die aan de rechtbank worden gestuurd (zie bijvoorbeeld RvD Amsterdam 28 februari 2017, ECLI:NL:TADRAMS:2017:48, onder 5.7). Volgens klager is dit het geval. Hij heeft in dit verband naar voren gebracht dat in de BTNB-procedure binnen acht weken (en in beginsel zonder zitting) dient te worden beslist en dat hij door de late ontvangst van het verweerschrift zich heeft moeten haasten om een reactie in te dienen uit vrees dat de bestuursrechter al uitspraak zou hebben gedaan voordat hij kon reageren op het verweerschrift. 
5.8    Naar het oordeel van de raad kan niet worden vastgesteld dat verweerder het fair play-beginsel heeft geschonden. Daarbij is het volgende van belang. Het is in het bestuursrecht, mede op grond van artikel 8:39 van de Algemene wet bestuursrecht en het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken aan de griffier om binnengekomen stukken door te zenden aan de andere partijen. De raad stelt vast dat verweerder het verweerschrift reeds binnen twee weken na de aanvang van de BTNB-procedure heeft ingediend. Hij heeft er bij het indienen van zijn verweerschrift geen rekening mee hoeven houden dat de griffie van de rechtbank het verweerschrift pas anderhalve maand later zou doorsturen. Bovendien is niet gebleken dat klager daadwerkelijk is benadeeld door het late ontvangen van het verweerschrift. Hij heeft immers een inhoudelijke reactie kunnen indienen en tot op heden is er nog geen uitspraak gedaan. 
Conclusie
5.9    Nu niet kan worden vastgesteld dat verweerder in strijd met gedragsregels 20 en 21 heeft gehandeld, zal de raad de klacht ongegrond verklaren.

BESLISSING
De raad van discipline verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. M.A.M. Wagemakers en A.T. Bol, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2024.