ECLI:NL:TADRSGR:2024:115 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-660/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2024:115 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-06-2024 |
Datum publicatie: | 06-06-2024 |
Zaaknummer(s): | 23-660/DH/DH |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Beslissing op verzet |
Inhoudsindicatie: | Verzet gegrond. Klacht alsnog ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 3 juni 2024 in de zaak 23-660/DH/DH naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 3 januari 2024 op de klacht van:
klager
en
klaagster
samen: klagers
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 1 mei 2023 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 28 september 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K089 2023
van de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 3 januari 2024 heeft de plaatsvervangend voorzitter van
de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard.
1.4 Op 31 januari 2024 hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van
de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 22 april 2024. Daarbij
waren klager en verweerder aanwezig.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het
verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en
van het verzetschrift.
2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
a) In randnummer 4.2 overweegt de voorzitter dat uit de onderzoeksopdracht niet
blijkt dat verweerder het onderzoek heeft beperkt en/of willen beperken, maar onduidelijk
is op welke onderzoeksopdracht de voorzitter zich heeft gebaseerd. De uitgevoerde
opdracht was namelijk beperkter dan de initiële vraag.
b) In randnummer 4.2 stelt de voorzitter ten onrechte dat onafhankelijk deskundigenbureau
TE niets aan verweerder kenbaar heeft gemaakt ten aanzien van een beperkte opdracht,
omdat in de beslissing van het Nederlands Instituut van Register-Experts (hierna:
het NIVRE) staat vermeld dat TE heeft verklaard een beperkte opdracht te hebben ontvangen
en dat zij daarover met de opdrachtgever heeft gebeld.
c) In randnummer 4.7 stelt de voorzitter dat een stelling niet is onderbouwd, maar
klager heeft aangeboden om een onderbouwing op te stellen en verweerder heeft de stelling
niet betwist of om onderbouwing gevraagd. Daarom dient de stelling als vaststaand
feit te worden aangenomen.
d) In randnummer 4.5 wordt overwogen dat klagers stellen dat verweerder zou hebben
gelogen. Dat is onjuist, want klagers hebben enkel gezegd dat gesteld zou kunnen worden
dat door verweerder is gelogen.
e) De voorzitter heeft de reactie van klagers op het dekenstandpunt niet meegenomen
in de beoordeling.
2.2 Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komen klagers in verzet
niet op.
3 FEITEN EN KLACHT
3.1 Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad
naar de beslissing van de voorzitter.
4 BEOORDELING
4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een
gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld
of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als
de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing
heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
4.2 De raad is van oordeel dat verzetgronden a, c, d en e niet slagen; de voorzitter
heeft bij de beoordeling hiervan de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden
met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Verzetsgrond b slaagt wel,
maar inhoudelijk is de raad van oordeel dat de klacht op dit punt (alsnog) ongegrond
is.
Verzetgrond a)
4.3 De raad stelt vast dat verweerder één onderzoeksopdracht aan TE heeft gegeven.
Dat is de opdracht die volgens klagers niet mag worden aangeduid als ‘second opinion’.
De raad ziet dan ook niet in waarom de voorzitter onduidelijk is geweest in de verwijzing
naar de onderzoeksopdracht. Dat klagers vinden dat de bewoording ‘second opinion’
niet klopt, doet er niet aan af dat er geen ander onderzoek is aangevraagd door verweerder.
Verzetgrond a) is ongegrond.
Verzetgrond b)
4.4 Klagers wijzen erop dat in de beslissing van het NIVRE staat vermeld dat TE
met verweerder heeft gebeld over de beperking van de opdracht. Daarmee heeft TE, aldus
klagers, wel iets kenbaar gemaakt over de beperking aan de opdracht door verweerder.
Die stelling heeft de voorzitter niet betrokken in de beoordeling van klachtonderdeel
a) in overweging 4.2. Verzetgrond b) slaagt daarom.
4.5 Nu het verzet op dit punt gegrond is, komt de raad toe aan een inhoudelijke
beoordeling van klachtonderdeel a waarop deze verzetgrond betrekking heeft. De raad
overweegt daaromtrent als volgt.
4.6 Verweerder betwist dat hij door TE is gebeld. Verweerder was, zoals de voorzitter
terecht heeft overwogen, geen partij in de NIVRE-procedure en heeft zich niet kunnen
verweren tegen die stelling(en) van TE, terwijl hij daar nu in deze klachtprocedure
mee wordt geconfronteerd. Gelet op die betwisting en het ontbreken van verdere onderbouwing
dan de uitlating van TE bij het NIVRE, kan de raad niet vaststellen of er wel of niet
door TE is gebeld. De raad zal klachtonderdeel a daarom alsnog ongegrond verklaren.
Verzetgrond c)
4.7 De raad volgt klagers niet voor zover zij opkomen tegen overweging 4.7 van
de voorzittersbeslissing. Klagers menen ten onrechte dat in een tuchtrechtelijke procedure
geldt dat alles wat zij stellen – zonder dat met stukken te onderbouwen – als vaststaand
feit dient te worden aangenomen als dit door verweerder niet wordt betwist en dat
dit tot een gegronde klacht dient te leiden. Het is juist aan klagers om aan te tonen
dat hun klacht gegrond is. Als zij de klacht niet met feitelijke grondslag kunnen
onderbouwen, kan de tuchtrechter op basis daarvan niet (altijd) vaststellen of sprake
is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. De voorzitter heeft klachtonderdeel c)
dan ook terecht kennelijk ongegrond kunnen verklaren. Verzetgrond c) is ongegrond.
Verzetgrond d)
4.8 Klagers menen dat de voorzitter ten onrechte als klacht heeft beschouwd dat
klagers stellen dat verweerder heeft gelogen. De raad stelt vast dat de voorzitter
in overweging 4.5 is ingegaan op de klacht “voor zover klagers ook klagen over dat
verweerder zou hebben gelogen”. Reeds daarom is verzetgrond d) ongegrond.
4.9 Overigens stelt de raad vast dat klagers in de klacht het volgende heeft vermeld:
“Er kan ook gesteld worden dat door advocaat wederpartij gelogen is, …”, waardoor
begrijpelijk zou zijn wanneer als klachtonderdeel wordt opgevat dat verweerder zou
hebben gelogen.
Verzetgrond e)
4.10 De raad stelt vast dat de voorzitter in de preambule van de beslissing van
3 januari 2024 heeft vermeld dat zij kennis heeft genomen van de brief met bijlage
van klagers van 8 oktober 2023. Het is duidelijk dat daarmee wordt bedoeld: de e-mail
d.d. 8 oktober 2023 van klagers, met als bijlage de brief d.d. 30 augustus 2023 van
klager. Laatstgenoemde brief is de reactie op de dekenvisie, zodat kan worden aangenomen
dat de voorzitter daar wel kennis van heeft genomen. Verzetgrond e) is ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzetgronden a, c, d en e ongegrond;
- verklaart verzetgrond b gegrond;
- verklaart klachtonderdeel a ongegrond.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. M.A.M. Wagemakers en A.T Bol, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 3 juni 2024.