ECLI:NL:TADRSGR:2024:112 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-266/DH/DH/TUL
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2024:112 |
---|---|
Datum uitspraak: | 22-05-2024 |
Datum publicatie: | 05-06-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-266/DH/DH/TUL |
Onderwerp: | Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Tul |
Beslissingen: | Tenuitvoerlegging |
Inhoudsindicatie: | Afwijzing vordering ex artikel 48e Advocatenwet (tenuitvoerlegging). Verweerder heeft tijdens de proeftijd de algemene voorwaarde overtreden. De raad is echter van oordeel dat verweerder een allerlaatste kans moet worden geboden. Tenuitvoerlegging op dit moment niet proportioneel. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 22 mei 2024 (bij vervroeging) in de zaak 24-266/DH/DH/TUL naar aanleiding van de vordering ex artikel 48e Advocatenwet van:
de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag
deken
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 15 april 2024 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Den Haag (hierna: de deken) een vordering ex artikel 48e van de Advocatenwet bij de
raad ingediend.
1.2 De vordering ex artikel 48e van de Advocatenwet is behandeld op de zitting
van de raad van 13 mei 2024. Daarbij waren de deken, vergezeld van een stafjurist,
en verweerder aanwezig.
1.3 De raad heeft kennisgenomen van de onder 1.1 genoemde vordering (brief met
vijf bijlagen), alsmede van de daaropvolgende e-mail van verweerder van 15 april 2024.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de vordering gaat de raad, gelet op de stukken en de
op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 De raad van discipline heeft bij beslissing van 4 maart 2024 (zaaknummer 23-666/DH/DH/D)
een dekenbezwaar over verweerder gegrond verklaard. Uit de in de beslissing opgenomen
feiten blijkt dat verweerder de CCV-opgave over 2021 niet tijdig heeft gedaan en dat
de deken meermalen heeft moeten rappelleren. In de beslissing staat onder meer het
volgende:
“De deken verwijt verweerder het volgende:
a) Verweerder handelt in strijd met gedragsregel 29 door niet (tijdig) te reageren
op verzoeken van de deken. (…)
5.17 Evenmin in geschil is dat verweerder zich onbetamelijk heeft gedragen door
niet (tijdig) op de verzoeken van de deken te reageren en door zijn afspraken met
de deken niet na te komen. De raad stelt vast dat dit niet om een enkele keer ging,
maar dat verweerder consequent in gebreke bleef om de deken van de gevraagde informatie
te voorzien. (…)
5.18 Gelet op het voorgaande is bezwaargrond a) gegrond.
De raad heeft verweerder een voorwaardelijke schorsing voor de duur van twee weken
opgelegd met een proeftijd van twee jaren en heeft als algemene voorwaarde gesteld
dat verweerder zich binnen de proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een gedraging
als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet.
Tegen de beslissing is geen hoger beroep ingesteld. De beslissing is op 4 april 2024
onherroepelijk geworden en de proeftijd is op die datum ingegaan.
De beslissing is gepubliceerd met kenmerk ECLI:NL:TADRSGR:2024:45.
2.3 Op 1 februari 2024 heeft de deken verweerder per e-mail verzocht het formulier
centrale controle op de verordening (hierna: CCV-opgave) over het jaar 2023 in te
vullen.
2.4 Op 5 maart 2024 heeft de deken verweerder nogmaals verzocht de CCV-opgave in
te vullen.
2.5 Op 25 maart 2024 heeft de deken verweerder voor een laatste maal verzocht de
CCV-opgave in te vullen.
2.6 Op 12 april 2024 is in een e-mail namens de deken aan verweerder geschreven:
“Het is de deken gebleken dat u nog altijd geen CCV-opgave over het jaar 2023 hebt
ingevuld, terwijl u daar inmiddels drie keer om bent verzocht. Zeker gelet op de beslissing
van de Raad van Discipline d.d. 4 maart 2024 vindt de deken het onbegrijpelijk dat
u nog niet tot het invullen van de CCV-opgave bent overgegaan.
De deken stelt u tot maandag 15 april a.s. 12:00 uur in de gelegenheid om alsnog de
CCV-opgave over 2023 in te vullen, bij gebreke waarvan de deken de Raad van Discipline
zal verzoeken tenuitvoerlegging van de aan u opgelegde schorsing te gelasten.”
2.7 De vordering ex artikel 48e van de Advocatenwet is op 15 april 2024 om 15:50
uur door de raad ontvangen. Verweerder heeft een cc van het bericht ontvangen.
2.8 Diezelfde dag om 16:08 uur heeft verweerder in een e-mail aan de deken en de
raad onder meer geschreven:
“Hiermee bericht ik u […] de ccv heden (zojuist) te hebben ingevuld: niet voor 12.00
uur, maar om 16.00 uur. Ik verzeker u het tijdstip in de email van afgelopen vrijdag,
het tijdstip van 12 uur dus, over het hoofd te hebben gezien.”
3 VORDERING
3.1 De deken vordert tenuitvoerlegging van de op 4 maart 2024 voorwaardelijk opgelegde
schorsing omdat verweerder zich niet aan de door de raad opgelegde algemene voorwaarde
heeft gehouden. Verweerder handelt wederom in strijd met gedragsregel 29 door niet
op de verzoeken van de deken tot het invullen van de CCV-opgave over het jaar 2023
te reageren. Verweerder heeft zich zo tijdens de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt
aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging.
3.2 Ter zitting heeft de deken toegelicht dat verweerder eerder al beterschap heeft
beloofd en meerdere kansen heeft gehad. Verweerder is steeds de gemaakte afspraken
niet nagekomen. De deken meent dat verweerder voldoende kansen heeft gehad.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft erkend dat hij de CCV-opgave 2023 niet tijdig heeft gedaan.
Verweerder heeft zijn persoonlijke situatie toegelicht en uitgelegd welke maatregelen
op zijn kantoor zullen worden genomen om dit in het vervolg te voorkomen. Verweerder
heeft verzocht de vordering af te wijzen en de proeftijd te handhaven.
4.2 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Juridisch kader
5.1 Op grond van artikel 48a lid 1 van de Advocatenwet kan de raad, in het geval
een schorsing in de uitoefening van de praktijk wordt opgelegd, bepalen dat deze maatregel
geheel of voor een door de raad van discipline te bepalen gedeelte niet zal worden
ten uitvoer gelegd, tenzij de raad later anders mocht bepalen op grond dat de betrokken
advocaat zich vóór het einde van een in de beslissing aan te geven proeftijd aan een
in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging schuldig heeft gemaakt, of een
bijzondere voorwaarde die in de beslissing mocht zijn gesteld, niet heeft nageleefd.
Lid 2 van artikel 48a Advocatenwet bepaalt dat de proeftijd ten hoogste twee jaren
bedraagt en ingaat zodra de beslissing in kracht van gewijsde is gegaan.
5.2 Artikel 48c van de Advocatenwet bepaalt dat de deken toeziet op de nakoming
van de voorwaarden. In het geval de betrokken advocaat de voorwaarden gedurende de
proeftijd niet nakomt, kan de deken de raad daarvan in kennis stellen met zodanige
vordering als hij nodig acht.
5.3 De raad die de voorwaardelijke schorsing heeft opgelegd, kan de last geven
dat alsnog tot tenuitvoerlegging zal worden overgegaan. Dat kan gelet op artikel 48e
van de Advocatenwet op vordering van degene die op grond van artikel 48c lid 1 Advocatenwet
toeziet op de nakoming van de voorwaarden (de deken), hetzij ambtshalve.
Oordeel
5.4 De raad stelt vast dat verweerder de CCV-opgave over 2023 – ook na herinneringen
van de deken – niet tijdig heeft ingevuld. Verweerder heeft dat ook erkend. Naar het
oordeel van de raad heeft verweerder – nu een deel van de gedragingen in de proeftijd
viel - daarmee de in de beslissing van 4 maart jl. opgenomen algemene voorwaarde overtreden.
De raad zou dan ook een last tot tenuitvoerlegging kunnen geven, maar doet dat niet.
5.5 De raad is van oordeel dat verweerder een allerlaatste kans moet worden geboden.
Verweerder heeft ter zitting een toelichting gegeven, waaruit onder meer blijkt dat
hij zich realiseert dat er verandering nodig is en dat hij structuur nodig heeft.
Verweerder heeft zijn kantoor op de hoogte gesteld van de genoemde beslissing van
de raad van 4 maart 2024. Naar aanleiding daarvan is besproken welke maatregelen op
het kantoor genomen zullen worden, te weten dat een secretaresse toegang zal krijgen
tot de e-mails van verweerder, zodat zij die kan ordenen, in de agenda kan zetten
en deadlines kan stellen en bewaken. Ook zullen de opleidingspunten binnen het kantoor
centraal geregistreerd worden, zodat – zo begrijpt de raad – de voortgang centraal
bewaakt kan worden. De effectuering van deze maatregelen is helaas vertraagd wegens
privéomstandigheden van een van de compagnons. De raad is van oordeel dat na effectuering
van deze door verweerder genoemde maatregelen de kans op het opnieuw overtreden van
de voorwaarde aanzienlijk is verminderd en dat verweerder een laatste kans moet worden
geboden. De raad acht tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke schorsing
op dit moment niet proportioneel. De raad zal de vordering van de deken daarom afwijzen.
BESLISSING
De raad van discipline wijst de vordering ex artikel 48e Advocatenwet af.
Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, mrs. A.B. Baumgarten en M. van Eck, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2024 (bij vervroeging).