ECLI:NL:TADRSGR:2024:111 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-158/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2024:111
Datum uitspraak: 22-05-2024
Datum publicatie: 05-06-2024
Zaaknummer(s): 24-158/DH/DH
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in een contractueel geschil deels niet-ontvankelijk vanwege tijdsverloop. Klacht voor het overige kennelijk ongegrond vanwege gebrek aan onderbouwing.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 22 mei 2024 in de zaak 24-158/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 29 februari 2024 met kenmerk K071 2023 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 03 tot en met 11 (inhoudelijk) en 1 tot en met 16 (procedureel). Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van verweerder van 20 maart 2024. 

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Klager is in 1999 met een wederpartij een teeltcontract overeengekomen. Daarover is een geschil ontstaan en er zijn vanaf 2000 verschillende procedures gevoerd. Verweerder heeft de wederpartij bijgestaan.
1.2    Klager is op enig moment veroordeeld tot betaling aan de wederpartij van een bedrag van € 126.861,06, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2000. Klager heeft geweigerd dat bedrag te betalen en heeft tussen 2010 en 2023 verschillende procedures gevoerd. Deze procedures zijn allemaal afgelopen in het nadeel van klager. 
1.3    Verweerder heeft op 2 maart 2022 een conclusie van antwoord ingediend. Deze conclusie maakt geen onderdeel uit van het klachtdossier.
1.4    Op 1 maart 2023 heeft de rechtbank Noord-Holland vonnis gewezen in een door klager, zijn vrouw en dochters tegen de wederpartij aanhangig gemaakte zaak. De vorderingen van klager en zijn gezin zijn afgewezen en zij zijn veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis maakt onderdeel uit van het klachtdossier. 
1.5    Op 4 april 2023 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 
1.6    Klager heeft al eerder, in de periode 2014-2016, tuchtklachten ingediend over verweerder. Drie klachten hebben geleid tot een voorzittersbeslissing, waarbij klagers klachten kennelijk niet-ontvankelijk en/of kennelijk ongegrond zijn verklaard. Klagers verzet is steeds ongegrond verklaard. De vierde tuchtklacht heeft klager niet voorgelegd aan de raad van discipline. 

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. 
a)    Verweerder heeft gedragsregel 5 overtreden. In plaats van het streven naar een oplossing heeft verweerder zijn cliënt aangezet tot extra kosten en schade.
b)    Verweerder heeft gedragsregel 6 overtreden: er zijn extra procedures gevoerd en gerechtskosten gegenereerd.
c)    Verweerder heeft gedragsregel 7 overtreden: verweerder heeft zich denigrerend, stigmatiserend en ook demoniserend over klager uitgelaten.
d)    Verweerder heeft structureel en consequent gelogen.
e)    Verweerder heeft gehandeld in strijd met alle kernwaarden, wettelijke betamelijkheden en ethiek en heeft de moraal aan zijn laars gelapt.
f)    Verweerder heeft duidelijk laten merken dat hij de gedragsregels ziet als een dode letter en dat hij rekent op de solidariteit van de tuchtraad collega’s.
2.2    De klacht heeft onder meer betrekking op verweerders conclusie van antwoord van 2 maart 2022. Volgens klager is dit processtuk volledig doorspekt met leugens en heeft verweerder gehandeld in strijd met gedragsregel 8 en de artikelen 21 en 22 Rv. Klager stelt in zijn klacht verder dat zijn feitelijke klacht zich concentreert op “één bepaald en duidelijk iets zijnde valse beweringen van ca. 25 jaar terug (…) duidelijk bewijsbaar, op verzinsels en verdraaide waarheden zijn gebaseerd.” Klager schrijft dat sprake is van een haat- en wraakcampagne door verweerder.

3    VERWEER
3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
Klacht deels niet-ontvankelijk
4.1    Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter van de raad van discipline niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijkverklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. 
4.2    De voorzitter overweegt dat klager enerzijds lijkt te stellen dat zijn klacht enkel ziet op verweerders conclusie van antwoord van 2 maart 2022. Anderzijds maakt klager verweerder meerdere verwijten over zijn bijstand aan de wederpartij in de verschillende procedures die er sinds omstreeks 2000 zijn geweest. Die verwijten zijn gezien de hiervoor genoemde driejaarstermijn te laat. Klagers heeft zijn klacht op 4 april 2023 ingediend, waardoor alle verwijten die zien op handelen of nalaten voor 4 april 2020 te laat zijn ingediend. 
4.3    Nu van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn dat de klacht buiten de termijn is ingediend niet is gebleken, is de klacht op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk voor zover deze ziet op handelen of nalaten van verweerder voor 4 april 2020. Aan een inhoudelijke beoordeling van deze verwijten komt de voorzitter dan ook niet meer toe.
4.4    Overigens zou in ieder geval een deel van de verwijten ook vanwege het ne bis in idem-beginsel kennelijk niet-ontvankelijk zijn. Klager heeft immers al (meermalen) eerder geklaagd over het handelen en/of nalaten van verweerder. Hij kan daar niet nogmaals over klagen. 
Toetsingskader
4.5    De klacht is alleen ontvankelijk voor zover deze ziet op het handelen of nalaten van verweerder in de procedure in 2022/2023. Daarbij geldt dat de klacht is gericht tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Voorop staat dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Inhoudelijke beoordeling klacht
4.6    Klagers verwijten zien (met name) op conclusie van antwoord van verweerder van 2 maart 2022. De conclusie van antwoord is echter niet overgelegd, waardoor de voorzitter daarvan geen kennis heeft kunnen nemen. Klager heeft zijn – deels algemene en soms vergaande - stellingen ook niet met stukken onderbouwd. Het is duidelijk dat hij het niet eens is met de stellingname van verweerder, maar dat is inherent aan het (langdurige) geschil tussen klager en verweerders cliënten. Het is de voorzitter op grond van de overgelegde stukken niet gebleken dat verweerder zijn ruime mate van vrijheid als advocaat van de wederpartij te buiten is gegaan. De voorzitter verklaart de klacht daarom voor het overige kennelijk ongegrond. 

BESLISSING
De voorzitter verklaart: 
-    de klacht, met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk, voor zover deze ziet op handelen of nalaten van verweerder voor 4 april 2020; 
-    de klacht voor het overige en met toepassing van artikel 46j Advocatenwet kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A. van Luijck, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2024.