ECLI:NL:TADRSGR:2024:1 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-660/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2024:1 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-01-2024 |
Datum publicatie: | 03-01-2024 |
Zaaknummer(s): | 23-660/DH/DH |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in een bouwgeschil kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 3 januari 2024 in de zaak 23-660/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klagers
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 28 september 2023 met kenmerk K089 2023 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 03 tot en met 07 (inhoudelijk) en 1 tot en met 8 (procedureel). Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de brief met bijlage van klagers van 8 oktober 2023.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klagers hebben een geschil gehad met een aannemer over facturen (meer-/minderwerk)
van de bouw van hun huis.
1.2 In opdracht van (de rechtsbijstandsverzekeraar van) klagers heeft deskundige
D op 29 maart 2021 een rapport uitgebracht. Op 31 maart 2021 heeft de jurist van klagers
het rapport van D aan verweerder gezonden en een voorstel voor afrekening gedaan.
1.3 Op 13 april 2021 heeft verweerder aan de advocaat van klagers onder meer geschreven:
“Naar aanleiding van uw e-mail d.d. 31 maart bericht ik u dat cliënte inderdaad een
second opinion overweegt. Het rapport van [D] heeft veel te lang op zich laten wachten
en nu het er eindelijk is, bevat het toevallig of niet vrijwel volledig het standpunt
van uw cliënten. Het rapport heeft zijn geloofwaardigheid grotendeels verloren. Het
vermoeden is bij cliënt – die zelf ook deskundig is – ontstaan dat de uitkomst van
het rapport van [D] bewust of onbewust is beïnvloed door de veel te lange doorlooptijd
waarover uw cliënten ongetwijfeld ook zullen hebben geklaagd. Of is de lange doorlooptijd
veroorzaakt doordat concepten telkens zijn aangepast op verzoek van uw cliënten? Cliënte
heeft daar uiteraard geen zich op en kan zich eigenlijk alleen maar verbazen over
de inhoud van het rapport. (…)
Als partijen een oplossing in der minne prevaleren boven een juridische strijd dan
denk ik dat beide partijen belang hebben bij een evenwichtig rapport op basis waarvan
een eerlijke verdeling van de overgebleven gelden plaatsvindt en de zaak uiteindelijk
kan worden afgedaan. Ik zal namens cliënte daarom onafhankelijk deskundigenbureau
[TE] gaan vragen om hun visie te geven op deze zaak in een rapportage, zodat hun rapport
eventueel naast het rapport van [D] gelegd kan worden. (…) Ik ga ervan uit dat uw
cliënten aan de verzoeken van de eventuele deskundige(n) van [TE] zullen willen meewerken.”
1.4 Op 13 april 2021 om 17:12 uur heeft verweerder in een e-mail van een medewerker
van TE onder meer geschreven:
“Het gaat mij om een second opinion ten aanzien van het rapport van [D]. [D] heeft
maanden gedaan over dit rapport in de bijlage en de geloofwaardigheid staat ernstig
ter discussie. Zou [naam] eens een blik mogen werpen op dit rapport en eventueel met
mij en de klant (=de bouwer) een gesprek daarover mogen voeren? (…)
Ik wil gewoon een zo’n objectief mogelijk oordeel zodat we de zaak eerlijk kunnen
oplossen. (…)
Ik hoor graag hoe we dit zouden kunnen aanvliegen en wat de kosten zijn.”
1.5 Op 31 mei 2021 heeft verweerder in een e-mail aan de jurist van klagers onder
meer geschreven:
“Zoals eerder aangegeven heb ik cliënten geadviseerd om een deskundigenrapportage
te maken. [Rechtsbijstandsverzekeraar] heeft hiervoor onafhankelijk bouwkundig deskundigen
bureau [TE] ingeschakeld. In de bijlage het rapport van [TE].”
1.6 Klagers hebben bij de tuchtcommissie van het Nederlands Instituut van Register-Experts
(NIVRE) een klacht ingediend tegen TE. Uit de beslissing van het Tuchtcollege van
het NIVRE van 25 april 2023 blijkt dat TE van de rechtsbijstandsverzekeraar de opdracht
had gekregen om op basis van dossieronderzoek antwoord te geven op de gestelde vragen.
Dat betekent dat er geen onderzoek ter plaatse en/of hoor- en wederhoor plaatsvindt.
Het Tuchtcollege heeft de klacht van klager gegrond verklaard.
In de beslissing is onder meer het volgende uit het rapport van TE geciteerd:
“Ingevolge uw opdracht (…) hebben wij een onderzoek ingesteld naar de door uw cliënt
voorgestelde eindafrekening met betrekking tot de verrekening stelposten en meer-
en minderwerkzaamheden aan een, in 2020 nieuw gebouwde, cascowoning.
Hiertoe hebben wij de ontvangen stukken bestudeerd. (…)
Onderzoeksvraag: U hebt ons verzocht de volgende vraag te beantwoorden:
1. Zijn de door cliënt opgevoerde stelpostverrekeningen en meer- en minderwerken
redelijk en billijk en/of is dat van toepassing op de stelling van wederpartij en
[D]?”
De beslissing maakt onderdeel uit van het klachtdossier.
1.7 Op 1 mei 2023 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
1.8 Klagers en de aannemer hebben de zaak uiteindelijk geschikt.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder
het volgende.
a) Schending gedragsregel 8: verweerder heeft feitelijke informatie verstrekt waarvan
hij behoorde te weten dat die onjuist was.
Klagers hebben uitgelegd dat de bevindingen uit het proces bij het NIVRE aanleiding
zijn geweest de klacht in te dienen. Verweerder heeft de door hem ingeschakelde deskundige
zodanig beperkt, dat hij kon weten dat de informatie van het rapport onjuist/onvolledig
zou worden. Verweerder heeft immers de deskundige een opdracht voor een dossieronderzoek
verstrekt en geen contact met klagers of een locatiebezoek toegestaan. Verweerder
kon weten dat hij daardoor geen juiste second opinion kon krijgen.
Klagers stellen daarbij: “Er kan ook gesteld worden dat door advocaat wederpartij
is gelogen omdat hij in zijn mail heeft aangegeven dat hij er vanuit ging dat wij
mee zouden werken, maar tegelijk heeft hij opdracht gegeven om geen contact met ons
op te nemen. Er kan daarmee geen sprake zijn van een onafhankelijk deskundige, maar
zo heeft advocaat wederpartij die wel gebracht.”
b) Schending gedragsregel 7: verweerder heeft in zijn e-mail van 13 april 2021
gesuggereerd dat klagers debet zijn aan het lange wachten op de door hen gevraagde
deskundigenrapportage. Dit is onnodig grievend, omdat klagers er juist alles aan gedaan
hadden om het rapport zo spoedig mogelijk te krijgen.
c) Klagers stellen tot slot dat de processtukken van de wederpartij onoverzichtelijk
waren, omdat geen duidelijk onderscheid werd gemaakt tussen memorie van antwoord en
memorie van eis in reconventie. Daarnaast zaten in de processtukken tal van onjuiste
verwijzingen en onjuiste bedragen.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. In de kern komt het verweer
op het volgende neer. Verweerder was niet op de hoogte van de tegen TE ingediende
tuchtklacht bij het NIVRE en is bij die procedure dus niet betrokken geweest. Verweerder
heeft TE geen instructie gegeven om geen contact te zoeken met klagers of om niet
de locatie te onderzoeken. De opdracht aan TE was om de inhoud van het rapport van
D te beoordeling vanwege de gerezen twijfels. Daarbij zijn geen beperkingen opgelegd
of instructies gegeven. Verweerder stelt dat hij niet verantwoordelijk is voor de
inhoud van het rapport en dat hij mocht vertrouwen op de kennis en ervaring van de
expert.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 Voorop staat dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen
van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt.
Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de
advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat
geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen,
(c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van
de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij
geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de
hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen
mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is
de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te
wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan
hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt.
Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd
zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken,
onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Klachtonderdeel a)
4.2 Kern van de klacht is dat verweerder had moeten weten dat het rapport van TE
onjuist zou zijn, omdat verweerder een te beperkte/onjuiste opdracht aan TE had verleend.
De voorzitter overweegt dat uit de onderzoeksopdracht (zoals weergegeven in de beslissing
van het tuchtcollege van het NIVRE van 25 april 2023) niet blijkt dat verweerder TE
op enigerlei wijze in het onderzoek heeft beperkt en/of willen beperken. Verweerder
heeft uitdrukkelijk betwist dat hij TE heeft beperkt in de opdracht. Dat TE in de
procedure bij het NIVRE heeft gesteld dat “door haar opdrachtgever is verzocht een
second-opinion te geven zonder locatiebezoek en zonder wederhoor”, maakt dat niet
anders. Verweerder was geen partij in die procedure en heeft zich niet kunnen verweren
tegen die stelling(en) van TE, terwijl hij daar nu in deze klachtprocedure mee wordt
geconfronteerd. Als er daadwerkelijk door verweerder een te beperkte opdracht zou
zijn gegeven aan TE, had het op de weg van TE gelegen om die opdracht te weigeren
en/of hierover iets kenbaar te maken aan verweerder. Het feit dat TE dat niet heeft
gedaan, kan niet aan verweerder worden tegengeworpen. TE is bovendien een gerenommeerd
en gespecialiseerd expertisebureau, waardoor verweerder mocht vertrouwen op de verkregen
rapportage.
4.3 Dat verweerder, zoals klager stelt, een oordeel heeft gevraagd over het rapport
van D en dus geen second opinion, betekent evenmin dat verweerder had moeten weten
dat het rapport van TE onjuist was. Voor zover klagers in dat kader nu opmerkingen
dat (mogelijk) geen sprake is van een doelmatige behandeling, geldt dat daarvan niet
gebleken is.
4.4 De voorzitter is dan ook van oordeel dat dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond
is.
4.5 Voor zover klagers ook klagen over dat verweerder zou hebben gelogen (zie 2.2),
geldt dat – zoals hiervoor al overwogen – niet is gebleken dat verweerder TE heeft
beperkt in het contact met klagers. Verweerder heeft in zijn e-mail van 13 april 2021
geschreven dat hij ervan uitgaat dat klagers zullen meewerken aan het onderzoek van
TE. Verweerder lijkt er dus vanuit te zijn gegaan dat TE ook klagers in het onderzoek
zou betrekken. Dat TE klagers niet daadwerkelijk heeft benadert, betekent niet dat
verweerder in zijn e-mail gelogen heeft. Dit verwijt is dan ook onterecht.
Klachtonderdeel b)
4.6 Dit klachtonderdeel ziet op verweerders e-mail van 13 april 2021 aan de advocaat
van klagers waarin verweerder de gedachte van zijn cliënt weergeeft en de vraag opwerpt
of de lange doorlooptijd van het rapport van D is veroorzaakt door klagers. Hoewel
niet onbegrijpelijk dat klagers de vraag als vervelend hebben ervaren, acht de voorzitter
het niet onnodig grievend. Verweerder heeft de vraag opgeworpen in de correspondentie
met klagers advocaat, zodat klagers daarop hebben kunnen reageren. Verweerder heeft
daarbij het standpunt van zijn cliënt weergegeven en het bovendien niet als vaststaand
feit gepresenteerd. Dat stond verweerder vrij. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk
ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.7 Voor zover klagers ook klagen over de chaotische processtukken van verweerder,
geldt dat zij deze stelling verder niet hebben onderbouwd, zodat deze stelling van
klagers feitelijke grondslag mist. Dit klachtonderdeel wordt daarom kennelijk ongegrond
verklaard.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A. van Luijck, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2024.